ECLI:NL:RBSHE:2012:BW6431

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/986
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om tegemoetkoming in planschade door de gemeente 's-Hertogenbosch met betrekking tot bestemmingsplan Maaspoort-Oud Empel

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit [eiser 1] en 30 anderen, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoeken om tegemoetkoming in planschade door de gemeente 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft op 11 mei 2012 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op het bestemmingsplan "Maaspoort-Oud Empel". De eisers stellen dat zij schade hebben geleden door de wijziging van het bestemmingsplan, dat hen in een nadeliger positie zou hebben gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen van eisers zijn afgewezen op basis van een advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), die concludeerde dat de gewijzigde bebouwingsmogelijkheden een planologisch voordeel opleveren. De rechtbank oordeelt dat de overlast die eisers vrezen van de jongerenontmoetingsplaats (JOP) niet kan worden aangemerkt als een gevolg van het nieuwe bestemmingsplan. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 1.348,32.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/986
Uitspraak van de meervoudige kamer van 11 mei 2012
inzake
[eiser 1] en 30 anderen,
allen te [plaats],
eisers,
gemachtigde mr. T. Segers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigde mr. P.W.G.M. Christophe.
<b>Procesverloop</b>
Bij besluit van 25 mei 2010 heeft verweerder de aanvragen van eisers om tegemoetkoming in planschade in verband met het bestemmingsplan “Maaspoort-Oud Empel” afgewezen.
Het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 11 februari 2011 ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 19 april 2012, waar eisers [eiser 2], [eiser 3], [eiser 1], [eiser 4] en [eiser 5] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door mr. P.A.J. Huijbregts, kantoorgenoot van hun gemachtigde. De overige eisers zijn verschenen bij mr. Huijbregts voornoemd. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
<b>Overwegingen</b>
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit van 11 februari 2011 in rechte stand kan houden.
2. Eisers zijn eigenaar van gronden aan de [laan A] 1 tot en met 31 oneven, met uitzondering van nummer 29, alsmede [laan B] 23, allen gelegen in verweerders gemeente. Op 12 april 1990 heeft de raad van verweerders gemeente het bestemmingsplan “Maaspoort” vastgesteld, dat op 27 juni 1990 door gedeputeerde staten is goedgekeurd, waarna het in werking is getreden en onherroepelijk is geworden. Het plangebied kent in hoofdzaak de bestemming “Dienstverlenende functie DF”. De gronden met deze bestemming worden in het plangebied omzoomd door gronden met de bestemming “Hsg; hoofdelementen structuurgroen”. Gronden met bestemming “Dienstverlenende functie DF” liggen vanaf afstanden variërend van circa 20 meter (ter hoogte van [laan A] [31]) tot circa 45 meter (ter hoogte van [laan A] 1) vanaf de achterste grens van de bouwblokken, waarin de woningen van eisers zijn gesitueerd. De daartussen gelegen gronden hadden de bestemming “Hsg; hoofdelementen structuurgroen”.
3. Op 22 februari 2006 heeft de raad van verweerders gemeente het bestemmingsplan “Maaspoort-Oud Empel” vastgesteld. Dit bestemmingsplan is voor zover hier van belang goedgekeurd door gedeputeerde staten op 24 juni 2006 en onherroepelijk geworden op 24 oktober 2007. De eerste strook gronden, direct grenzend aan de achterperceelsgrens van de objecten van eisers, heeft over diepten variërend van circa zeven meter tot circa elf meter de bestemming “Groenvoorziening”. De hieraan grenzende strook heeft de bestemming “Water”. De hieraan grenzende gronden hebben de bestemming “Bijzondere doeleinden”. Deze gronden liggen vanaf afstanden variërend van 30 meter tot 37 meter vanaf de achterste grens van de bouwblokken, waarin de woningen eisers zijn gesitueerd.
4. In de aanvragen van september 2009 is - kort samengevat - gesteld dat eisers schade in de vorm van waardevermindering hebben geleden in verband met de ontwikkelingsmogelijkheden in het gebied grenzend aan hun achterste perceelsgrens, behoudens voor de aanvrager aan de [laan B] 23; daar is sprake van een voorgeveloriëntatie, op grond van het bestemmingsplan “Maaspoort-Oud Empel”. Met name zijn daarbij genoemd de aspecten privacy- en uitzichtverlies, verlies van groen, het verdwijnen van natuurwaarden en de verslechtering van de (leef-)milieuomstandigheden.
Verweerder heeft de aanvragen van eisers ter advisering voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken te Rotterdam (SAOZ), die op 26 april 2010 advies heeft uitgebracht. In dit advies wordt, kort samengevat, aangegeven dat de gewijzigde bebouwingsmogelijkheden een aanzienlijk planologisch voordeel opleveren. De op te richten bebouwing is na de mutatie fors lager, hetgeen leidt tot een verbetering van het uitzicht, minder schaduwwerking en meer zoninval in de objecten van eisers. Ten aanzien van de objecten aan de [laan A] 1 tot 13 geldt dat weliswaar sprake is van op te richten gebouwen vanaf een wat kortere afstand, doch dit weegt niet op tegen voornoemde aspecten, die bijdragen tot planologisch voordeel. Ten aanzien van het gebruik wordt geconcludeerd dat dit in het grootste deel van het plangebied niet wezenlijk verandert, zij het dat de functie van “bijzondere woonvoorziening” wordt toegevoegd. Dit levert op zich enige verzwaring op. Volgens SAOZ is per saldo geen sprake van nadeel. In het besluit van 25 mei 2010 heeft verweerder in navolging van het advies van SAOZ de aanvragen afgewezen.
5. Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft de SAOZ op verzoek van verweerder op 1 september 2010 een nader advies uitgebracht over de vraag hoe de planologische vergelijking zou uitvallen, indien onder vigeur van het oude regime onder de term “hoogte van gebouwen”, niet goothoogte, maar nokhoogte zou moeten worden verstaan. Voorts is verzocht de effecten van de planologische mutatie op het object aan de [laan B] 23 nader uiteen te zetten. De goot- en nokhoogte van de gebouwen wordt dan 13,2 meter en in de tussenliggende strook 2,75 meter. De SAOZ concludeert dat op grond van deze gegevens per saldo sprake is van een minder groot planologisch voordeel, doch nog steeds een voordeel en dat alle aanvragen dienen te worden afgewezen. Naar aanleiding van een reactie van verweerder heeft de SAOZ op 22 september 2010 een herzien nader advies uitgebracht. De conclusie is daarin niet gewijzigd.
6. Verweerder heeft, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarcommissie en de adviezen van SAOZ, de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
7. Eisers hebben, zakelijk weergegeven, de volgende beroepsgronden geformuleerd.
- Onder vigeur van het oude regime konden eisers geconfronteerd worden met verschillende gebruiksmogelijkheden in de bestaande boerderijbebouwing. Naar de mening van eisers waren onder het oude regime de bouw- en gebruiksmogelijkheden op basis van de bestemming “Dienstverlenende functie DF” beperkt tot de bestaande boerderijbebouwing. In de beschrijving in hoofdlijnen (artikel 7.2) van de plantoelichting en de overige planbepalingen (paragraaf II) wordt de koppeling gemaakt naar de bestaande boerderijbebouwing. Daarnaast kon uitbreiding van het bebouwbaar oppervlak plaatsvinden uitsluitend ten behoeve van kassen zonder detailhandelsfunctie. De voorwaarde dat het gezamenlijk bebouwbaar oppervlak in geval van kassen maximaal 2.000 m2 mag bedragen is hier overigens niet van toepassing, omdat kassen van die omvang (volgens de Staat van Inrichtingen) in categorie 4 vallen en niet zijn toegestaan. Eisers hebben daarbij verwezen naar de volgens hen voor kassen met een dergelijke omvang toepasselijke categorie ‘Groothandel in akkerbouwproducten, veevoeders, sierteeltproducten, meststoffen, graanoverslagbedrijven (61.12)”, waarbij eisers kennelijk niet doelen op de subcategorie graanoverslagbedrijven.
- Ten aanzien van de planologische vergelijking met betrekking tot de tussenliggende strook met de bestemming “Hsg; hoofdelementen structuurgroen” mocht onder het oude regime de hoogte van gebouwen maximaal 2,5 meter bedragen. Voor aanvullende werking van het Bouwverordening is hier geen plaats. In het nieuwe bestemmingsplan is een bouwvlak geen vereiste en is wel sprake van aanvullende werking van de Bouwverordening. De maximale hoogte voor gebouwen was voor de mutatie 2,75 meter en erna 15 meter. Tevens is de mogelijkheid gecreëerd voor een gebouw ten behoeve van het verblijf van personen, zoals bijvoorbeeld een jongerenontmoetingsplaats (JOP). Met de opmerking dat (slechts) een schuilgelegenheid voor fietsers en wandelaars bedoeld kan zijn, miskent de SAOZ dat uitgegaan moet worden van de maximale invulling.
- Het nieuwe bestemmingsplan is, anders dan het oude, niet toegeschreven op de bestaande boerderijbebouwing. Onder vigeur van het nieuwe regime is een groot bouwblok toegevoegd met als extra toegelaten functie “Bijzondere woonvoorzieningen” en wordt de bouw mogelijk gemaakt van een zorgcentrum in twee lagen waarvan tientallen woonkamers en balkons direct grenzen en uitkijken op de achterzijde van de woningen van eisers. Dit leidt tot een aanzienlijke verzwaring qua gebruik. In de tussenliggende strook kunnen gelet op de hier toepasselijke aanvullende werking van de Bouwverordening gebouwen tot 15 meter hoogte worden opgericht.
- Tot slot wordt verzocht verweerder te veroordelen tot restitutie van het betaalde recht van € 4.800,00, in ieder geval tot een bedrag van € 4.500,00. Het gaat om 16 vrijwel identieke gevallen. De facto is hier sprake van één aanvraag, één advies, met de daarbij behorende kosten, en één besluit. Er had maar één maal € 300,00 mogen worden geheven.
- Ter zitting hebben eisers nog aangegeven dat SAOZ de planologische voordelen en nadelen niet heeft mogen salderen.
8. Het wettelijk kader luidt als volgt.
9. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid van artikel 6.1 Wro genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
10. De rechtbank oordeelt als volgt.
11. Bij de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming in planschade dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van het oude planologische regime maximaal kon worden gerealiseerd en na de planologische maatregel maximaal kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kon worden uitgesloten, kan grond bestaan om van voormeld uitgangspunt af te wijken.
12. SAOZ is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie onder meer de uitspraak van 13 januari 2010, LJN BK8953, te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade. Verweerder mag in beginsel dan ook op een door SAOZ uitgebracht advies afgaan. Dit is slechts anders indien moet worden geoordeeld dat het advies van SAOZ onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven.
13. De rechtbank stelt voorop dat verweerder blijkens het bestreden besluit zich heeft gebaseerd op de rapporten van SAOZ, behoudens voor wat betreft de uitleg van SAOZ van het begrip hoogte van gebouwen bij de bestemming “Hsg; hoofdelementen structuurgroen” in het oude bestemmingsplan. Tussen partijen is niet in geschil dat onder hoogte dient te worden verstaan de nokhoogte van gebouwen en dat deze aldaar, met inbegrip van de binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid, maximaal 2,75 meter is. Hetgeen door eisers is aangevoerd omtrent het andersluidende standpunt van SAOZ in de rapporten behoeft daarom geen bespreking, te meer nu SAOZ een nader advies heeft uitgebracht op basis van de uitleg van verweerder.
14. Met betrekking tot het betoog van eisers dat de bouwmogelijkheden onder het oude regime voor wat betreft de bestemming “Dienstverlenende functie DF” waren beperkt tot de bestaande boerderijbebouwing, overweegt de rechtbank als volgt.
15. Eisers stellen dat deze beperking van de bouwmogelijkheden valt af te leiden uit artikel 7.2 van het oude bestemmingsplan. Artikel 7.2 luidt: “De bestemming “dienstverlenende functie” is gelegd op een bestaande boerderij die ligt in één van de strukturele hoofdelementen van Maaspoort tussen de woongebieden. (zie kaart 1). De funkties die worden toegestaan zijn allen direct dienstverlenend aan de bewoners van de wijk. Op zodanige wijze wordt het bestaande gebouw geïntegreerd in de nieuwe omgeving.”
16. Naar het oordeel van de rechtbank valt in artikel 7.2 geen beperking van de bouwmogelijkheden te lezen. De eerste volzin van dit artikel heeft geen normerend karakter, maar behelst slechts een feitelijke constatering. Het staat nieuwe bebouwing, anders dan het bestaande gebouw, niet in de weg. Uit de zinsnede dat het bestaande gebouw wordt geïntegreerd in de omgeving valt ook geenszins een beperking van de bouwmogelijkheden te onderkennen. Het betoog van eisers faalt.
17. Ten aanzien van het betoog van eisers omtrent de bouw van kassen met een oppervlakte van 2.000 m2 onder het oude bestemmingsplan, is de rechtbank van oordeel dat kassen, ook indien deze een oppervlakte hebben van 2.000 m2 of meer, niet kunnen worden aangemerkt als een groothandel in akkerbouwproducten, veevoeders, sierteeltproducten of meststoffen. Aanvaarding van deze stelling zou erop neerkomen dat ieder landbouwbedrijf met een dergelijke of grotere oppervlakte als groothandel zou moeten worden aangemerkt. Het betoog van eisers faalt.
18. Eisers hebben voorts betoogd dat het nieuwe bestemmingsplan een planologische verslechtering inhoudt nu in dat plan de maximaal toegestane bouwmassa (aanmerkelijk) groter is dan in het oude plan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter niet hoeven aan te nemen dat de enkele toename van de maximale bouwmassa (los van de omvang van de gebouwen aan de zijde van de woningen van eisers en van het gebruik van de desbetreffende gebouwen) op zich een verslechtering van de planologische situatie betekent.
19. Eisers hebben voorts betoogd dat in het nieuwe bestemmingsplan op gronden met de bestemming “Groenvoorzieningen (G)” de maximale hoogte van gebouwen ingevolge de aanvullende werking van de Bouwverordening 15 meter bedraagt. Dit betoog faalt. In artikel 19.2.1, onder e, van het nieuwe plan is bepaald dat gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut, zoals telefooncellen, gebouwen in verband met de energievoorziening, alsmede gebouwen en bouwwerken ten behoeve van het verblijf in het openbaar gebied, met dien verstande dat de inhoud van gebouwen niet meer dan 80 m2 mag bedragen en de hoogte van gebouwen niet meer dan drie meter mag bedragen. In artikel 19 of elders in het nieuwe bestemmingsplan is geen uitzondering gemaakt met betrekking tot deze maximale hoogte. In het bijzonder kan uit het bepaalde in artikel 19.2.1, onder d, van het nieuwe plan, waarin, kort gezegd, is bepaald dat gebouwen van ondergeschikte aard ook buiten het bouwvlak mogen worden opgericht, niet worden afgeleid dat de maximale hoogte van drie meter alsdan niet van toepassing is.
20. Met betrekking tot het betoog van eisers dat in het nieuwe bestemmingsplan op gronden met de bestemming “Groenvoorzieningen (G)” een JOP kan worden gerealiseerd, overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikelonderdeel 19.1, de doeleindenomschrijving, voor zover hier relevant, zijn de op de plankaart als “Groenvoorzieningen” aangeduide gronden bestemd voor sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen. De rechtbank constateert dat sportvoorzieningen, speelvoorzieningen of openbare verblijfsvoorzieningen in het bestemmingsplan of in de Wro niet zijn gedefinieerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan, uitgaande van het normaal spraakgebruik, onder bijpassende openbare verblijfsvoorzieningen ook een JOP worden begrepen. Het andersluidende standpunt van verweerder kan daarom in rechte niet standhouden. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
21. De rechtbank stelt voorts vast dat eisers hebben gesteld dat de mogelijkheid dat ter plaatse een JOP zou worden opgericht een planologisch nadeliger situatie oplevert in verband met de van een JOP te verwachten overlast. Verweerder heeft in dat verband ter zitting nog aangegeven dat de bestrijding van dergelijke overlast niet door middel van planologische maatregelen plaatsvindt, dan wel behoort plaats te vinden, maar met gebruikmaking van andere instrumenten, bijvoorbeeld op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening.
22. Naar het oordeel van de rechtbank kan het gebruik als JOP en de daaruit (mogelijk) voortvloeiende overlast niet worden aangemerkt als een gevolg van het nieuwe bestemmingsplan. De negatieve gevoelswaarde welke eisers hebben bij een JOP betreft een subjectief element, welke geen rol kan spelen bij de geobjectiveerde vergelijking van planologische regimes. Voor zover deze overlast zou bestaan uit overtreding van wettelijke voorschriften, heeft voorts te gelden dat overtreding van wettelijke voorschriften geen grond kan bieden voor vergoeding van planschade. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de uitspraken van de Afdeling van 10 januari 2007, LJN AZ5860, en van 28 maart 2007, LJN BA1687.
23. Andere beroepsgronden zijn met betrekking tot de door SAOZ uitgevoerde planologische vergelijking niet aangevoerd. Gelet hierop heeft verweerder zich, voor zover gedaan, op de door SAOZ uitgevoerde vergelijking mogen baseren. De rechtbank ziet voorts niet in waarom SAOZ in haar advisering niet de geconstateerde planologische voordelen heeft mogen salderen met de geconstateerde planologische nadelen. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat de aanvragen tot tegemoetkoming in planschade niet voor toewijzing in aanmerking komen.
24. Met betrekking tot het door verweerder van eisers geheven recht overweegt de rechtbank als volgt. Door eisers zijn 16 aanvragen tot tegemoetkoming in planschade ingediend. Ingevolge artikel 6.4, eerste lid, van de Wro heffen burgemeester en wethouders van de indiener van de aanvraag een recht. Ingevolge het derde lid van dit artikel, voor zover hier relevant, bedraagt het recht € 300. De Wro voorziet voorts niet in het indienen van een collectieve aanvraag tot tegemoetkoming in planschade. Dat volgens eisers de facto sprake is van één aanvraag, wat daar verder van zij, maakt niet dat in juridische zin niet sprake is van 16 aanvragen. Eisers wensen immers ook niet één maal, maar 16 maal een tegemoetkoming in de door hun gestelde planschade te ontvangen. Uit niets blijkt voorts dat de wetgever heeft beoogd een verband te leggen tussen de hoogte van het voor een aanvraag te heffen recht en de met het onderzoek naar de aanvraag gemoeide kosten. Ook dit betoog van eisers faalt.
25. Overigens zijn in beroep geen gronden aangevoerd.
26. Gelet op het vorenoverwogene zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank ziet in hetgeen is geoordeeld in rechtsoverwegingen 20 en 21 voorts aanleiding om, op de voet van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.
27. De rechtbank acht, nu het beroep gegrond wordt verklaard, termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Eisers hebben blijkens het ingediende formulier proceskosten verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, reis- en verblijfkosten, verletkosten en verschotten. De rechtbank hanteert bij de begroting van deze kosten het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank stelt voorop dat in artikel 1 van het Bpb een limitatieve opsomming is gegeven van de kosten waarop een vergoeding voor kosten van bezwaar of beroep betrekking kan hebben.
28. De kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn door de rechtbank met inachtneming van het Bpb en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 1.311,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Aan de in artikel 7:15 van de Awb genoemde voorwaarden is voldaan. Aldus is begroot:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) bezwaarschrift;
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
29. Met betrekking tot de gestelde reiskosten begrijpt de rechtbank dat wordt verzocht om vergoeding van drie maal de kosten voor een reis per auto van de woning van (een van de) eisers naar de rechtbank en vice versa. Ter zitting zijn meer dan drie eisers verschenen. De rechtbank heeft voorts aan de hand van de ANWB routeplanner vastgesteld dat de kortste route van de verst van de rechtbank gelegen woning van eisers naar de rechtbank 6,0 kilometer enkele reis bedraagt. Het standaardbedrag per kilometer bedraagt voorts € 0,28. Daarmee komt voor vergoeding van reiskosten in aanmerking drie maal 12,0 kilometer maal € 0,28 is € 10,08.
30. De gestelde verletkosten hebben blijkens het formulier proceskosten ten eerste betrekking op verlet in verband met het bijwonen van de zitting en anderzijds op tijdsbesteding in verband met overleg met de advocaat. De tijdsbesteding in verband met overleg met de advocaat komt niet voor vergoeding in aanmerking, nu dit is aan te merken als tijdsverzuim ter voorbereiding van de zaak. De rechtbank verwijst naar de Nota van Toelichting bij het Bpb, Staatsblad 1993, nummer 763, pagina 7. Als verletkosten in verband met het bijwonen van de zitting is verzocht toe te kennen zes uren tot een totaalbedrag van € 319,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behandeling ter zitting ongeveer een uur heeft geduurd en dat, uitgaande van de ANWB Routeplanner, de reistijd van en naar de rechtbank voor eisers (afgerond) op een half uur kan worden gesteld. Nu voorts vijf eisers ter zitting zijn verschenen, kan het gestelde aantal van zes uren tot uitgangspunt worden genomen. De rechtbank constateert voorts dat eisers het door hen gevraagde uurtarief niet hebben onderbouwd. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2011, zaaknummers 201103254/1/H1 en 201103254/2/H1, rechtsoverwegingen 2.5.1 en 2.7, zal de rechtbank in dit geval uitgaan van het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bpb vermelde laagste forfaitaire bedrag, van € 4,54 per uur. De vergoeding voor verletkosten zal daarmee worden toegewezen tot zes uren maal € 4,54 is € 27,24.
31. Voorts is verzocht om vergoeding van betaalde verschotten. Eisers hebben in dat verband verzocht om vergoeding van € 7,00 aan portokosten en € 52,50 in verband met “Bestek kopie”. Deze kosten zijn niet onderbouwd, zodat deze reeds hierom niet voor vergoeding in aanmerking komen. Portokosten vallen voorts, zo volgt ook uit de Nota van Toelichting bij het Bpb, Staatsblad 1993, nummer 763, pagina 8, niet onder de voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Van de gestelde kosten in verband met “Bestek kopie” valt voorts zonder toelichting niet in te zien waarom dit in redelijkheid gemaakte kosten zou betreffen. Ook hierom komen de als verschotten opgevoerde kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
32. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verweerder veroordelen tot vergoeding aan eisers van een bedrag aan proceskosten van € 1.311,00 plus € 10,08 plus € 27,24 is in totaal € 1.348,32.
33. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eisers het door hen gestorte griffierecht ten bedrage van € 152,00 dient te vergoeden.
34. Beslist wordt als volgt.
<b>Beslissing</b>
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 152,00;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten vastgesteld op € 1.348,32.
Aldus gedaan door mr. T. van de Woestijne als voorzitter en mr. D.J. de Lange en mr. M.J.H.M. Verhoeven als leden in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2012.
<HR ALIGN="left" WIDTH="50%">
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>
Afschriften verzonden: