RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2012 in de zaak tussen
Scheepswerf Grave B.V., te Grave, eiseres
(gemachtigde: mr. T.E.P.A. Lam),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Grave, verweerder
(gemachtigde: drs. A. Noordermeer en mr. A.G. Schlösser).
Bij beslissing van 14 december 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten geen medewerking te verlenen aan een mogelijke planologische uitbreiding van de Scheepswerf op de huidige locatie aan de Maaskade 28 te Grave.
Bij besluit van 28 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2012. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1 Bij brief van 2 september 2010 met als titel “verzoek tot wijziging van bestemmingsplan Komplan Grave” heeft eiseres verweerders gemeente verzocht om een aanpassing van het bestemmingsplan die kan worden meegenomen in de bredere beoogde actualisering van de planologische regels in het gebied. Aan de brief is een rapportage, genaamd “ruimtelijke onderbouwing t.b.v. verzoek tot wijziging bestemmingsplan”gehecht. Eiseres heeft tevens een aanvraag om een revisie van de milieuvergunning ingediend bij gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant (GS). GS hebben verweerders gemeente verzocht uiterlijk 15 december 2010 mede te delen of de gemeente Grave in principe bereid is planologische medewerking te verlenen.
1.2 In de vergadering van 14 december 2010 van verweerder is het volgende besloten:
- Er wordt geen medewerking verleend aan een mogelijke planologische uitbreiding van de Scheepswerf op de huidige locatie aan de Maaskade 28 te Grave;
- Aan eiseres wordt medegedeeld dat verweerder bereid is de huidige locatie van het bedrijf van eiseres op te nemen in het nieuwe bestemmingsplan ”Centrum Grave” en conserverend te bestemmen (zonder verdere uitbreidingsmogelijkheden) waarbij rekening wordt gehouden met de verleende bouwvergunning van 1981, de milieuvergunning van 1995 en de uitspraken van de Raad van State van 1985 en 2009,
- de gemeenteraad, eiseres en de provincie Noord-Brabant te informeren over dit besluit.
1.3 Op 8 mei 2012 heeft de gemeenteraad besloten om medewerking te verlenen aan een wijziging van het bestemmingsplan. Deze wijziging zal plaatsvinden in kader van de bestemmingsplanprocedure inzake het bestemmingsplan “Centrum Grave”. Aan het raadsbesluit zijn voorwaarden verbonden.
2. In het bestreden besluit wordt het bezwaarschrift van eiseres niet ontvankelijk verklaard omdat volgens verweerder zijn beslissing van 14 december 2010 niet is aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beslissing had volgens verweerder geen rechtsgevolg omdat er geen juridische status mee in het leven wordt geroepen. Bovendien is de gemeenteraad het bevoegde orgaan om een bestemmingsplan vast te stellen. Het verzoek om een proceskostenveroordeling wordt afgewezen.
3. De rechtbank stelt voorop dat eiseres, ondanks haar faillissement per 8 mei 2012 en het hierboven genoemde raadsbesluit van 8 mei 2012 nog steeds belang heeft bij een uitspraak op het beroep. Uit het door verweerder overgelegde mailbericht van de bewindvoerder van eiseres, blijkt dat een doorstart van het bedrijf van eiseres wordt overwogen. Het raadsbesluit van 8 mei 2012 is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dan wel een afwijzing van een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3:9 van de Wro.
4. In de enkele omstandigheid dat de even pagina’s van het advies van de commissie bezwaarschriften en het verslag van de hoorzitting bij deze commissie niet aan eiseres zijn toegezonden, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De strekking van het bestreden besluit komt voldoende duidelijk naar voren uit de toegezonden pagina’s en het had op de weg van eiseres gelegen de resterende pagina’s op te vragen. Deze beroepsgrond van eiseres faalt.
5.1 Ten aanzien van de vraag of de beslissing van verweerder van 14 december 2010 is aan te merken als een besluit tot afwijzing van het verzoek van eiseres tot wijziging van het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 3.9 van de Wro, overweegt de rechtbank het volgende. Uit het dictum van de beslissing, noch uit het collegevoorstel valt op te maken dat verweerder de intentie heeft gehad het originele verzoek van eiseres door te leiden naar de gemeenteraad. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven dat dit niet is gebeurd. Uit zowel het dictum als het onderliggende collegevoorstel kan wel worden opgemaakt dat verweerder weigert het bestemmingsplan (en uitbreiding van het bedrijf) te wijzigen.
5.3 Verweerder heeft ter zitting gesteld dat zijn beslissing van 14 december 2010 geen besluit was op het verzoek van eiseres maar een besluit op het verzoek van gedeputeerde staten. Daargelaten dat deze stelling niet ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit, komt dit standpunt onvoldoende tot uitdrukking in het bestreden besluit naar voren, te meer nu in het besluit uitdrukkelijk wordt overwogen dat eiseres moet worden geïnformeerd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het op de weg van verweerder had gelegen om eiseres in dat geval te informeren dat haar aanvraag van 2 september 2010 nog in behandeling was. Dit heeft verweerder niet gedaan, daargelaten dat verweerder het verzoek van eiseres van 2 september 2010 niet ter besluitvorming aan de gemeenteraad had doorgeleid. De rechtbank acht dit argument onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres kunnen aannemen dat de beslissing van 14 december 2010 het besluit was op haar verzoek van 2 september 2010.
5.4 Verweerders verwijzing naar de passage in het collegevoorstel tot de beslissing van 14 december 2010 inhoudende dat de gemeenteraad wordt geïnformeerd en wordt verzocht bij de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan “Centrum Grave” de raad de definitieve kaders te bepalen, gaat evenmin op. Hiermee wordt namelijk miskend dat het verzoek van eiseres op zichzelf staat en dat hierop een apart besluit diende te worden genomen ingevolge artikel 3.9 van de Wro. Een andere uitleg zou tot gevolg hebben dat op verzoeken in de zin van artikel 3.9 van de Wro terzijde kunnen worden gelegd in afwachting van een te volgen algemene bestemmingsplanwijziging. Dit is niet de bedoeling geweest van de wetgever. Verweerders stelling dat het niet de bedoeling is geweest een besluit te nemen, is naar het oordeel van de rechtbank niet kenbaar uit de motivering van de beslissing noch als zodanig verwoord in het dictum van de beslissing. De omstandigheid dat eiseres slechts per mail zou zijn geïnformeerd, leidt evenmin tot een ander oordeel. Uit de stukken blijkt dat verweerders besluit wel op schrift gesteld en is ondertekend.
5.2 Ter zitting heeft verweerder nog in aanvulling op het bestreden besluit gesteld dat het verzoek van eiseres van 2 september 2010 niet is aan te merken als een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Zowel uit het onderwerp van de brief, de inhoud van de brief en de bijlage blijkt voldoende dat eiseres de intentie heeft gehad een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan in te dienen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat aan een dergelijk verzoek geen vormvoorschriften zijn verbonden.
5.4 Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat door de beslissing van 14 december 2010 wel degelijk een juridische status in het leven wordt geroepen, het verzoek van eiseres tot wijziging van het bestemmingsplan wordt immers geweigerd door verweerder. De beslissing van 14 december 2010 moet daarom worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het is tevens aan te merken als een besluit in de zin van artikel 3.9 van de Wro tot afwijzing van het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan. Nu sprake is van een besluit, is het hiertegen gerichte bezwaar ontvankelijk. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De aanvullende argumenten van verweerder vormen geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten.
6. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en overweegt hierover het volgende. Door zelf afwijzend te beslissen op dit verzoek, is verweerder buiten zijn bevoegdheid getreden. Ingevolge artikel 3.9 van de Wro is de gemeenteraad immers bevoegd te beslissen op het verzoek van eiseres. Het besluit van 14 december 2010 is in strijd met artikel 3.9, tweede lid, van de Wro genomen. De rechtbank zal het besluit daarom herroepen en zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Verweerder dient het verzoek van eiseres ingevolge artikel 2:3, eerste lid, van de Awb door te zenden naar de gemeenteraad.
6. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en in beroep. Deze worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op een bedrag van € 1.311,00:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) bezwaarschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de bezwaarcommissie;
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
7. Beslist wordt als volgt.
De rechtbank:
- De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit
- herroept het besluit van 14 december 2010, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het verzoek van eiseres van 2 september 2010 ter besluitvorming doorzendt naar de gemeenteraad van Grave;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op een bedrag van € 1.311,00, te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat de verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 302,00
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. van der Korput, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
<b>Rechtsmiddel</b>
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.