ECLI:NL:RBSHE:2012:BX0414

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825159-12
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. J.M.A. van Atteveld
  • mr. G.J.W.M. van der Leeuw
  • mr. I.M.E.A. van Eldonk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door opzettelijk inrijden op voetganger met auto

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 5 juli 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die als bestuurder van een personenauto opzettelijk op een voetganger is ingereden. De feiten vonden plaats op 28 februari 2012 in Eindhoven, waar de verdachte met aanzienlijke snelheid inreed op het slachtoffer, wat resulteerde in een aanrijding. De rechtbank kwalificeerde dit als poging tot doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, en kreeg een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij de dood van het slachtoffer zou veroorzaken, maar kon niet vaststellen dat er sprake was van voorbedachte rade. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank legde een zwaardere straf op, rekening houdend met de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De verdachte had zich niet bekommerd om het slachtoffer na de aanrijding en was weggereden zonder hulp te bieden. De rechtbank achtte het noodzakelijk om een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, gezien de ernst van het feit en de preventieve werking van de straf.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/825159-12
Datum uitspraak: 05 juli 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1984],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. Breda - HvB De Boschpoort.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 juni 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 mei 2012. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 februari 2012 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, als bestuurder van een (personen)auto met hoge, althans aanzienlijke snelheid op voornoemde [slachtoffer] in is gereden, ten gevolge waarvan een aanrijding met die [slachtoffer] is ontstaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 289/287 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 februari 2012 te Eindhoven aan een persoon genaamd[slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk als bestuurder van een (personen)auto met hoge, althans aanzienlijke snelheid op voornoemde [slachtoffer] in te rijden, tengevolge waarvan een aanrijding met die [slachtoffer] is ontstaan;
(Artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 februari 2012 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een (personen)auto met hoge, althans aanzienlijke snelheid op voornoemde [slachtoffer] is ingereden, tengevolge waarvan een aanrijding met die [slachtoffer] is ontstaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Inleiding.1
Op 28 februari 2012 heeft [slachtoffer] in het park gelegen aan de Sint Bonifaciuslaan te Eindhoven ernstig letsel opgelopen. 2 In het ziekenhuis is bij die [slachtoffer] onder meer een fractuur aan het rechter sleutelbeen geconstateerd. 3
Het standpunt van de officier van justitie.
Op 28 februari 2012 is verdachte in het park gelegen aan de Sint Bonifaciuslaan te Eindhoven met een personenauto op [slachtoffer] ingereden tengevolge waarvan een aanrijding met die [slachtoffer] is ontstaan. Dat verdachte op 28 februari 2012 de bestuurder was van de personenauto blijkt uit de verklaringen afgelegd ten overstaan van de politie door [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 6]. De officier van justitie acht voornoemde verklaringen, afgelegd bij de politie, betrouwbaar. De officier van justitie acht voorbedachte rade niet te bewijzen en verzoekt de rechtbank derhalve verdachte vrij te spreken van poging moord. Verdachte heeft echter door doelbewust en met aanzienlijke snelheid op aangever in te rijden de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever als gevolg daarvan zou overlijden. Dergelijk handelen kan derhalve leiden tot letsel met dodelijke afloop. De impliciet onder primair ten laste gelegde poging tot doodslag dient dan ook bewezen te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte ontkent dat hij op dinsdagmiddag 28 februari 2012 de bestuurder van de personenauto met kenteken [kenteken] in het park gelegen aan de Sint Bonifaciuslaan te Eindhoven is geweest. Enkel slachtoffer [slachtoffer] verklaart dat hij verdachte heeft herkend als zijnde bestuurder van voornoemde personenauto op 28 februari 2012 in het park gelegen aan de Sint Bonifaciuslaan te Eindhoven. Getuige [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris zijn eerdere verklaring genuanceerd door te stellen dat hij niet 100% zeker wist dat verdachte de bestuurder was van voornoemde personenauto op 28 februari 2012 en handhaaft dit, als getuige gehoord ter zitting. Verdachte vreest dat de getuigen dachten dat hij op 28 februari 2012 de bestuurder van voornoemde personenauto was omdat verdachte regelmatig in die personenauto reed. De getuigenverklaring van [getuige 6], een broer van verdachte, afgelegd bij de politie dient te worden uitgesloten van het bewijs daar [getuige 6] niet door de politie is gewezen op zijn verschoningsrecht. Primair dient verdachte derhalve te worden vrijgesproken van hetgeen hem primair, subsidiair en meer subsidiair is tenlastgelegd.
In het dossier bevindt zich geen aangifte maar is sprake van een ambthalve vervolging door de officier van justitie. [slachtoffer] heeft meermalen verklaard dat geen sprake was van opzet, maar van een ongeluk. Dit wordt door getuige [getuige 1] en [getuige 6] bevestigd. Er is geen technisch onderzoek gedaan tevens ontbreekt een verkeersongevallenanalyse in het dossier waardoor over de gereden snelheid objectief gezien niets vaststaat. De gereden snelheid kan enkel worden vastgesteld aan de hand van subjectieve verklaringen van geëmotioneerde omstanders. De verdediging stelt dat die verklaringen niet kunnen en mogen bijdragen tot het bewijs, nu deze subjectieve verklaringen worden tegengesproken door andere verklaringen en bewijsmiddelen. Voorbedachte rade op het vermoorden van [slachtoffer] of het opzet, dan wel voorwaardelijk opzet, op de dood van [slachtoffer] kan niet volgen uit of steun vinden in de bewijsmiddelen. Subsidiair dient verdachte te worden vrijgesproken van hetgeen hem primair is tenlastegelegd gelet op het ontbreken van enig motief en tevens ontbreekt ook de overtuiging daartoe.
Het oordeel van de rechtbank.
Getuigenverklaring [getuige 1].
De verdediging stelt dat [getuige 1] bij de rechter-commissaris op 8 juni 2012 en heden ter zitting heeft verklaard dat hij niet 100% zeker wist dat verdachte op dinsdagmiddag 28 februari 2012 de bestuurder van de personenauto met kenteken [kenteken] was. De rechtbank stelt vast dat [getuige 1] op 15 maart 2012 gedetailleerd bij de politie heeft verklaard en heeft geen enkele reden te twijfelen aan de juistheid van die bij de politie afgelegde verklaring juist omdat getuige [getuige 1] verdachte heel goed kent. Ter zitting verklaarde hij dat verdachte 2 broers heeft, dat de ene,[getuige 6] bij hem en [slachtoffer] buiten stond en dat hij niet weet of de andere, jongere broer, [persoon 1] in de auto rijdt. De rechtbank acht de verklaring van [getuige 1] dat hij verdachte op 28 februari 2012 herkende als zijnde de bestuurder van de personenauto met kenteken [kenteken] dan ook waarheidsgetrouw. De rechtbank zal de verklaring die [getuige 1] op 15 maart 2012 bij de politie heeft afgelegd dan ook bezigen voor het bewijs.
Verschoningsrecht [getuige 6].
De verdediging heeft ter zitting betoogd dat de broer van verdachte, [getuige 6], bij aanvang van het gesprek op 20 maart 2012 door de politie niet is gewezen op het hem toekomende verschoningsrecht, waardoor artikel 217 van het Wetboek van Strafvordering is geschonden en dat daarom de door [getuige 6] afgelegde verklaring niet mag worden gebezigd voor het bewijs. De rechtbank overweegt dat geen rechtsregel de politie verplicht een persoon, die een verklaring wenst af te leggen, te wijzen op een hem (eventueel) toekomend verschoningsrecht. Evenmin bestaat er een wettelijk beletsel die verklaring te bezigen voor het bewijs. Artikel 217 van het Wetboek van Strafvordering ziet op het afleggen van getuigenissen tegenover een rechter. De rechtbank verwerpt dit verweer en zal de verklaring van [getuige 6] afgelegd bij de politie d.d. 20 maart 2012 dan ook bezigen voor het bewijs.
Aangifte?
De verdediging stelt dat zich in het dossier geen aangifte terzake poging doodslag bevindt en dat er sprake is van een ambthalve vervolging. De verdediging wijst er op dat slachtoffer [slachtoffer] meermalen heeft verklaard dat geen sprake was van opzet maar van een ongeluk. De rechtbank is van oordeel dat het de officier van justitie, gelet op het opportuniteitsbeginsel van art 167 Wetboek van Strafvordering vrij staat te beslissen dat een strafbaar feit vervolgd wordt. Voor het instellen van een vervolging door de officier van justitie is voor dit feit aangifte noch klacht vereist en bestaan ook verder geen beletselen. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Bewijsmiddelen.
Op 28 februari 2012 bevond [slachtoffer] zich samen met [getuige 1] en [getuige 6] in het park aan de Sint Bonifaciuslaan te Eindhoven bij het blauwe badje. [slachtoffer] zag dat [verdachte] (verdachte) in een zwarte auto hard aan kwam rijden vanuit de richting van de Gerlachstraat. [slachtoffer] zag dat het [verdachte] was die achter het stuur zat. [slachtoffer] herkende hem. [verdachte] zat [persoon 1], zijn broertje. [slachtoffer] zag dat hij op hen afreed. [slachtoffer] had geen mogelijkheid om uit te wijken en werd geraakt aan zijn rechterzijde, kwam op de motorkap terecht en viel op de grond. Hij zag dat de auto achteruit reed en vervolgens richting de Sint Bonifaciuslaan reed. 4 [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op dinsdagmiddag 28 februari 2012 had afgesproken met [slachtoffer] en [getuige 6] in het park aan de Sint Bonifaciuslaan te Eindhoven. Ze stonden in een hoek bij het speeltuintje toen [getuige 1] zag dat [verdachte] aan de andere kant van de Str. Gerlachstraat het park ingereden kwam. [getuige 1] zag dat hij op hen kwam afgereden en dat hij [slachtoffer] raakte. [getuige 1] hoorde een klap en zag dat [slachtoffer] op de grond viel. 5 [getuige 6] (hierna aan te duiden als: [getuige 6]) stond op 28 februari 2012 samen met [slachtoffer] op enige afstand van [getuige 1] in het parkje bij de Sint Bonifaciuslaan te Eindhoven. [getuige 6] hoorde van rechtsachter hem een auto naderen en hoorde tegelijkertijd dat de auto slipte; hij hoorde dat de auto doorschoof en daarna meteen ook een klap. Toen [getuige 6] zich omdraaide zag hij dat [slachtoffer] was geraakt. [getuige 6] keek tegen de achterzijde van de auto aan en zag dat het de auto van [verdachte] was. Tien minuten na de aanrijding heeft [getuige 6] via de telefoon met [verdachte] gesproken. [getuige 6] hoorde dat [verdachte] zei dat dit niet de bedoeling was geweest en dat hij er zelf van onder de indruk was. [verdachte] zei dat hij van schrik was weggereden en zelf ook niet wist dat het zo erg was.6
Getuige [getuige 2] liep op dinsdagmiddag 28 februari 2012 in het park aan de Sint Bonifaciuslaan te Eindhoven. [getuige 2] zag drie of vier jongens in de richting van het speeltuintje lopen. Hij zag tevens een zwarte auto voorzien van kenteken [kenteken] hard aan komen rijden. [getuige 2] zag dat de auto vol gas richting het blauwe badje, richting de jongens reed. De auto maakte een bocht en stuurde recht op een van de jongens af. [getuige 2] zag dat de auto de jongen raakte met een snelheid van 40 km/h en [getuige 2] zag dat de jongen wel een meter door de lucht vloog. Hij zag dat de auto wegreed. 7
[persoon 2] heeft verklaard dat zijn zoon [verdachte] de eigenaar van de zwarte Citroën Xsara met kenteken [kenteken] is en dat [verdachte] de enige is die de sleutels van die auto heeft en ook de enige is die voornoemde auto gebruikt. 8
Getuige [getuige 3] stapte op 28 februari 2012 net uit haar auto bij de peuterspeelzaal gelegen aan de Sint Lidwinastraat te Eindhoven. [getuige 3] zag dat een zwarte Citroën met daarin twee jongens met een snelheid van 40 tot 50 km/h het park inreed. [getuige 3] zag dat de snelheid van de auto werd verhoogd en recht afreed op een jongen bij de glijbaan. [getuige 3] zag dat de jongen bij de glijbaan probeerde te ontwijken maar [getuige 3] zag dat de auto corrigeerde en op die jongen afreed. Zij zag dat de jongen werd geraakt en hierdoor op de grond viel. 9
Getuige [getuige 4] bevond zich op 28 februari 2012 in het kantoor aan de Sint Lidwinastraat te Eindhoven. Zij zag een zwarte Citroën het grasveld oprijden richting het speeltuintje met de glijbaan. [getuige 4] zag dat daar een paar jongens liepen. Zij zag dat de auto op de jongens inreed en één van hen raakte. [getuige 4] schat dat de auto wel 50 tot 60 km/h reed. 10
Getuige [getuige 5] bevond zich op 28 februari 2012 omstreeks 14.45 uur in een gebouw gelegen aan de Sint Lidwinastraat te Eindhoven. Zij keek recht uit op het park. [getuige 5] zag een zwarte auto heel hard door het park rijden, recht op een jongen af. Zij zag dat de auto de jongen raakte en dat de jongen op de motorkap terecht kwam. [getuige 5] schat de snelheid van de auto op ongeveer 50 km/h. 11
Aanzienlijke snelheid.
Uit genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op [slachtoffer] is ingereden tengevolge waarvan een aanrijding met die [slachtoffer] is ontstaan. Ten aanzien van de snelheid waarmee dit is gebeurd heeft de verdediging aangevoerd dat zich in het dossier geen technisch onderzoek bevindt en dat een verkeersongevallenanalyse ontbreekt en dat de gereden snelheid enkel kan worden vastgesteld aan de hand van subjectieve verklaringen van omstanders. De rechtbank stelt vast dat getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de auto vol gas met een snelheid van 40 km/h reed. Getuige [getuige 3] schatte de snelheid in op 40 t/m 50 km/h, getuige [getuige 4] spreekt over een snelheid van 50 tot 60 km/h en getuige [getuige 5] schatte de snelheid in op 50 km/h. Hoewel zich in het dossier geen technisch onderzoek dan wel verkeersongevallenanalyse bevindt, acht de rechtbank op basis van genoemde, grotendeels overeenkomende, verklaringen bewezen dat verdachte met een aanzienlijke snelheid op [slachtoffer] is ingereden. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat voor een bewezenverklaring hiervan niet noodzakelijk is dat de snelheid technisch is vastgesteld. De getuigen doen hun waarnemingen vanaf verschillende punten en komen allen tot overeenkomende schattingen van de gereden snelheid. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een aanrijding tussen een auto en een voetganger met een dergelijke snelheid, de kans aanmerkelijk is dat dit tot de dood van de voetganger kan leiden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de getuigen ook allen melding maken van de ongewone situatie dat de auto hard, over het gras, richting speeltuintje, bij een peuterspeelzaal en doelgericht op jongens inreed. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
Met voorbedachten rade.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat sprake is geweest van een voor reflectie benutte bedenktijd zodanig dat verdachte zich kalm heeft beraden en rustig heeft overlegd. Over het motief tot het aanrijden van [slachtoffer] tast de rechtbank in het duister. De rechtbank sluit niet uit dat verdachte in een opwelling heeft gehandeld. Derhalve acht de rechtbank de voorbedachten rade niet bewezen, zodat daarvan vrijspraak dient te volgen.
Conclusie: poging tot doodslag.
Gelet voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk met een personenauto met aanzienlijke snelheid op [slachtoffer] is ingereden tengevolge waarvan een aanrijding met die [slachtoffer] is ontstaan. Door aldus te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarmee de dood van die [slachtoffer] zou bewerkstelligen. Derhalve acht de rechtbank de impliciet primair tenlastelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 28 februari 2012 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet als bestuurder van een (personen)auto met aanzienlijke snelheid op voornoemde [slachtoffer] in is gereden, ten gevolge waarvan een aanrijding met die [slachtoffer] is ontstaan, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht met een proeftijd van 2 jaar en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft documentatie maar dat betreffen geen recente zaken. Vroeger handelde verdachte ondoordacht, nu zit hij in een rustiger vaarwater. De verdediging verzoekt de rechtbank om bij het bepalen van de strafmaat de jeugdige leeftijd van verdachte en de beleving van het slachtoffer (dat het een ongeluk betrof) mee te wegen. De verdediging verzoekt om minstens een derde van de straf voorwaardelijk op te leggen en het onvoorwaardelijk deel te beperken tot een minimum gelet op het toekomstperspectief van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank wijkt af van de vordering van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden in het nadeel van verdachte. 'Door op de middag nabij een plek waar kleine kinderen verblijven met een personenauto met aanzienlijke snelheid over het gras door een openbaar park dat niet bestemd is voor gemotoriseerd verkeer te rijden welbewust een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor zijn medemensen in het leven geroepen. Bij die handelingen is de auto als instrument ingezet. Bovendien heeft verdachte zich om het lot van het slachtoffer, [slachtoffer], waarmee verdachte met zijn personenauto in aanrijding is gekomen volstrekt niet bekommerd, integendeel verdachte is in zijn personenauto weggereden zonder om te kijken naar de (gezondheids)toestand van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan de, deels voorwaardelijke, gevangenisstraf zoals door de officier van justitie gevorderd of door de raadsvrouw bepleit, welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf (voor een gedeelte) voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een voorwerp is met betrekking tot welke het feit is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde.
De rechtbank is van oordeel dat, ondanks het pleidooi van de verdediging dat verdachte zijn rijbewijs niet zo lang kan missen toch een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid als bijkomende straf dient te worden opgelegd, nu enerzijds de ernst van het begane delict en anderzijds de van deze straf te verwachten preventieve werking zulks rechtvaardigen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 45, 287
Wegenverkeerswet 1994 art. 179a.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. primair:
poging tot doodslag.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
T.a.v. primair:
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 3 jaar.
T.a.v. primair:
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten: een personenauto, merk Citroën Xsara; 16i Coupé, kleur zwart, voorzien van kenteken [kenteken].
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. J.M.A. van Atteveld, voorzitter,
mr. G.J.W.M. van der Leeuw en mr. I.M.E.A. van Eldonk, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 5 juli 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regio Brabant Zuid-Oost, genummerd 2012030240.
2 Verklaring [slachtoffer], slachtoffer p. 32, 33
3 Formulier medische informatie d.d. 30 maart 2012 pag. 1.
4 Verklaring [slachtoffer], slachtoffer, p. 32
5 Verklaring [getuige 1], getuige, p. 44
6 Verklaring [getuige 6], getuige, p. 48, 49
7 Verklaring [getuige 2], getuige, p. 42
8 Verklaring[persoon 2], vader van verdachte, p. 50
9 Verklaring [getuige 3], getuige, p. 36
10 Verklaring [getuige 4], getuige, p. 40
11 Verklaring[getuige 5], getuige, p. 34