ECLI:NL:RBSHE:2012:BX0766

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/845365-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot moord en doodslag, maar veroordeling voor bedreiging en voorhanden hebben van munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 13 juli 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot moord op leden van een arrestatie-eenheid, strafbare voorbereidingshandelingen en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord en de voorbereidingshandelingen, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op het doden van anderen. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte op het moment van de aanhouding niet als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf konden worden beschouwd. De verdachte had weliswaar een wapen gepakt, maar dit gebeurde in een situatie waarin hij niet wist dat het om politie ging, en er was geen sprake van kalm beraad en rustig overleg.

De rechtbank heeft de verdachte echter wel schuldig bevonden aan bedreiging van een curator in 2007 en het voorhanden hebben van munitie zonder vergunning. De bedreiging werd bewezen door de verklaring van de curator en de erkenning van de verdachte dat hij had gezegd de curator op te ruimen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twee weken, met aftrek van voorarrest, en gelastte de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen munitie. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond dat de oncontroleerbare bezit van munitie zwaar moest worden gewogen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/845365-11
Datum uitspraak: 13 juli 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1963],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 januari 2012, 30 maart 2012 en 29 juni 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 november 2011.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 30 maart 2012 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 oktober 2011 te Nuland, gemeente Maasdonk, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade (na kalm beraad en rustig overleg) één of meer leden van
een arrestatie-eenheid van de politie Brabant-Noord, in elk geval één of meer
personen, van het leven te beroven, zijn (wapen)kluis heeft geopend en/of
(uit die kluis) een vuurwapen en/of een patroonhouder en/of munitie heeft
gepakt, althans heeft geprobeerd te pakken, terwijl de uitvoering van dat feit
niet is voltooid;
(artikel 289 jo 287 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op of omstreeks 04 oktober 2011 te Nuland, gemeente Maasdonk, ter
voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld, te weten moord (op een of meer
leden van een arrestatie-eenheid van politie Brabant-Noord, in elk geval een
of meer personen) opzettelijk een of meer vuurwapen(s), met daarbij behorende
munitie, in elk geval een hoeveelheid munitie, kennelijk bestemd tot het
begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
art. 46 jo 289 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij in of omstreeks de periode van 04 oktober 2011 tot en met 05 oktober 2011
te Nuland, gemeente Maasdonk, een of meer leden van een arrestatie-eenheid
en/of verbalisanten van politie Brabant-Noord heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft
verdachte opzettelijk dreigend aan voornoemde personen een vuurwapen en/of
munitie en/of een patroonhouder getoond, in elk geval in de directe nabijheid
van voornoemde personen een vuurwapen en/of munitie en/of een patroonhouder
voorhanden gehad ten tijde van zijn aanhouding en/of (daarbij) voornoemde
personen dreigend de woorden toegevoegd : "die me aan hadden gehouden hadden
geluk gehad want als die 10 seconden later waren geweest dan waren ze dood
geweest, ik ben namelijk sportschutter en schiet parcours, ik kan erg goed
schieten" en/of "het was een oorlogssituatie, ik hoorde een knal, mijn wapen
was nog niet geladen maar als ze 10 seconden later waren dan was die wel
geladen" en/of "denk je dat ik het met deze handen doe, ik ben ook lid van een
motorclub dus die hoef ik maar te bellen en die lossen het dan op", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art. 285 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2007 tot en met 28 februari
2007 te Nuland, gemeente Maasdonk, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft
verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"als
je de verkoop niet stopzet dan gebruik ik vuurwapens tegen je" en/of "ik ruim
je op"., althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 04 oktober 2011 te Nuland, gemeente Maasdonk, voorhanden
heeft gehad een (grote) hoeveelheid munitie te weten (onder meer):
- 85, althans 1 of meer patronen kaliber .22Lr merk CCI en/of
- 50, althans 1 of meer patronen kaliber .22Lr met Blazer en/of
- 77, althans 1 of meer knalpatronen 9,5mm M6 en/of
- 1 patroon .45Auto volmantel merk CCB en/of
- 1 patroon .45Auto hollow point merk Winchester-Western en/of
- 1 patroon .45Auto hagelpatroon merk Pobeda en/of
- 1 patroon 9x19mm Luger merk Magtech,
in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie II
en/of III;
art. 26 Wet wapens en munitie
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding.1
Naar aanleiding van onder meer een uitlating van de vader van verdachte ten overstaan van een vertrouwenspersoon, de wetenschap dat verdachte in de ouderlijke woning wapens en munitie voorhanden heeft, het contact met de burgemeester over problemen rondom het faillissement van de vader van verdachte en een beweerdelijke bedreiging door verdachte aan het adres van [slachtoffer] (zie hierna feit 2), is door een arrestatie-eenheid op 4 oktober 2011 de aanhouding van verdachte en zijn vader buiten heterdaad verricht.
In de woning is munitie gevonden waarvoor verdachte geen vergunning had (zie hierna feit 3).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het eerste deel van feit 1 (poging tot moord) wettig en overtuigend bewezen, namelijk dat verdachte, toen de arrestatie-eenheid de woning binnentrad, zijn wapen en munitie heeft gepakt om daarmee vervolgens te gaan schieten en de officier van justitie kwalificeert dat als poging tot moord. De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat verdachte het wapen neerlegde op het moment dat hij zag dat het om politie ging en zij gaat dan ook niet uit van vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b Sr.
Volgens de officier van justitie dienen de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm te worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. De officier van justitie bezigt daarbij verdachtes verklaring tot het bewijs inhoudende "als hij 10 seconden later was dan had hij hem doodgeschoten" en "mijn wapen was nog niet geladen maar 10 seconden later was dat wel geweest". Zij concludeert dat verdachte de bedoeling had om te schieten ongeacht wie er binnen zou komen.
De officier van justitie gaat op grond van de inhoud van het dossier uit van voldoende tijd en gelegenheid aan de zijde van verdachte om zich te bezinnen op zijn voorgenomen daad.
Vooruitlopend op een eventueel verweer heeft de officier van justitie gesteld dat van een noodweersituatie niet is gebleken.
Met betrekking tot het tweede deel van feit 1, de strafbare voorbereidingshandelingen, heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd onder de mededeling dat voorbereiding een gepasseerd station is wanneer bewezen verklaard wordt dat sprake is van poging tot moord.
Met betrekking tot het derde deel van feit 1 heeft de officier van justitie eveneens vrijspraak gevorderd omdat de officier er niet van overtuigd is dat verdachte door de uitlatingen te doen de verbalisanten heeft willen bedreigen, maar veeleer achteraf uit een gevoel van trots of stoerdoenerij uitleg heeft willen geven voor zijn handelen.
Op grond van de aangifte, de verklaringen van verdachte en van zijn vader acht de officier van justitie feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Wijzend op de bekennende verklaring met betrekking tot feit 3, het aantreffen van de munitie en het wapenrapport met aanvulling, acht de officier van justitie ook dat feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is met betrekking tot het eerste deel van feit 1 aangevoerd dat hij in het geheel niet verwachtte dat de politie de woning zou binnen vallen, dat hij snel een wapen wilde pakken om zich te verdedigen tegen gewapende overvallers en dat hij iedere actie staakte toen hij bemerkte dat het om politie ging. De raadsman heeft er voorts op gewezen dat verdachte geen wapen in de hand had toen de politie bij hem kwam en dat uit niets is gebleken dat in het wapen munitie zat.
De tijdspanne waarin een en ander zich heeft afgespeeld is dermate kort dat geen sprake is van kalm beraad en rustig overleg. Bovendien had verdachte geen motief om de politie te doden en dus geen opzet, omdat hij niet wist dat het om politie ging.
Met betrekking tot het tweede deel van feit 1 heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat verdachte over een wapenvergunning beschikte en van een strafbare voorbereidingshandeling dan ook geen sprake is.
Met betrekking tot het derde deel van feit 1 heeft de raadsman uitvoerig stil gestaan bij de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de uitlatingen van verdachte zijn gedaan; de raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken.
Namens verdachte is met betrekking tot feit 2 eveneens vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daarbij gewezen op een arrest van het gerechtshof in Arnhem van 1 februari 2005, LJN AS5050 waarin het gerechtshof heeft geoordeeld dat niet elke onbeheerste uiting van woede vanwege woordkeuze als bedreiging in de zin van artikel 285 Sr moet worden beschouwd en dat voldoende aanwijzingen moeten bestaan om bewezen te verklaren dat de wil van de verdachte op het teweeg brengen van bedoelde vrees was gericht. In casu was ook sprake van een woede-uitbarsting en verdachte heeft [slachtoffer] niet opzettelijk bedreigd. Verdachte heeft zelf ter terechtzitting uitleg gegeven wat hij met de woorden "ik ruim hem op" heeft bedoeld.
Feit 3 is door verdachte erkend. De raadsman heeft bepleit dat aan de zijde van verdachte geen sprake was van opzet.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 1.
- deel 1, poging moord:
De gedragingen van verdachte op het moment dat de arrestatie-eenheid de eerste verdieping op kwam, kunnen naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. Van een begin van uitvoering is dan ook geen sprake.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte heeft toegegeven dat hij zich wilde bewapenen, maar daarmee is niet ondubbelzinnig komen vast te staan dat hij een of meer personen wilde doden. Niet wettig en overtuigend bewezen is dus dat verdachte opzet had op het gronddelict moord dan wel doodslag, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het eerste deel van feit 1.
- deel 2, strafbare voorbereidingshandelingen:
Nu naar het oordeel van de rechtbank niet is komen vast te staan dat het opzet van verdachte was gericht op het doden of verwonden van anderen, is evenmin komen vast te staan dat sprake is van voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld. De rechtbank zal daarom verdachte ook vrijspreken van dit onderdeel van feit 1.
- deel 3, bedreiging:
Evenals de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met de uitlatingen die hij na zijn aanhouding heeft gedaan, opzet heeft gehad verbalisanten te willen bedreigen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van deel 3 van het ten laste gelegde feit 1.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 2.
[slachtoffer] heeft op 29 september 2011 aangifte gedaan van bedreiging door verdachte. Hij heeft aangegeven op of omstreeks 20 februari 2007 tijdens contact met [verdachte] (de rechtbank begrijpt in Nuland, gemeente Maasdonk) door de zoon (verdachte) te zijn bedreigd met de woorden dat hij niet zou schromen om vuurwapens te gebruiken in zijn richting als hij de verkoop van [naam] door zou zetten. Aangever heeft verklaard dat hij de uitspraken als zeer bedreigend heeft ervaren omdat hij van de belastingdienst had vernomen dat er al eerder vuurwapens uit de woning waren gehaald.2
Verdachte heeft ten overstaan van de politie tijdens zijn inverzekeringstelling verklaard dat hij tegen de curator van de lopende zaak met de belastingdienst in 2007 heeft gezegd dat hij hem zou opruimen.3
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij heeft gezegd dat hij de curator en zijn kantoor zou afbreken en dat hij daarmee heeft bedoeld te zeggen dat hij zou zorgen dat [slachtoffer] niet langer advocaat zou kunnen zijn. Nadat hem ter zitting werd voorgehouden dat hij bij zijn inverzekeringstelling had toegegeven tegen de curator te hebben gezegd dat hij hem zou opruimen, heeft verdachte aan die woorden een zelfde uitleg gegeven. Dit laat naar het oordeel van de rechtbank ten eerste onverlet dat verdachte heeft verklaard de woorden wel te hebben geuit tijdens zijn ontmoeting met de curator in 2007. Ten tweede is de rechtbank van oordeel dat met de woorden "iemand opruimen" in het normale spraakgebruik wordt bedoeld dat iemand om het leven wordt gebracht. Die uitleg past op de aangifte door de curator en komt veel waarschijnlijker voor dan de uitleg die verdachte aan zijn woorden ter zitting heeft willen geven. De verklaring van verdachte is ongeloofwaardig en kennelijk ingegeven om aan een veroordeling te ontkomen.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 3.
Gelet op artikel 359, derde lid Sv volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, nu verdachte het voorhanden hebben van de munitie ter terechtzitting heeft erkend. Het verweer van de raadsman dat van opzet geen sprake is, passeert de rechtbank nu in het voorhanden hebben als bedoeld in de Wet wapens en munitie opzet ligt besloten en verdachte heeft erkend dat hij wist dat hij die munitie voorhanden had en dat dit niet mocht.
De bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting;
- de kennisgeving van inbeslagneming, ongenummerd;
- het proces-verbaal van [verbalisant] van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie d.d. 31 oktober 2011 (afzonderlijk proces-verbaal);
- het aanvullend proces-verbaal van [verbalisant] voornoemd d.d. 31 januari 2011, de rechtbank begrijpt 2012 (afzonderlijk proces-verbaal).
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
2.
in de periode van 01 februari 2007 tot en met 28 februari 2007 te Nuland, gemeente Maasdonk, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "als je de verkoop niet stopzet dan gebruik ik vuurwapens tegen je" of "ik ruim
je op", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
op 4 oktober 2011 te Nuland, gemeente Maasdonk, voorhanden heeft gehad een grote hoeveelheid munitie te weten:
- 85 patronen kaliber .22Lr merk CCI en
- 50 patronen kaliber .22Lr merk Blazer en
- 77 knalpatronen 9,5mm M6 en
- 1 patroon .45Auto volmantel merk CCB en
- 1 patroon .45Auto hollow point merk Winchester-Western en
- 1 patroon .45Auto hagelpatroon merk Pobeda,
munitie in de zin van de Wet wapens en munitie van categorie II en/of III;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Bij bewezenverklaring van alle feiten en ervan uitgaande dat verdachte wist dat het om een inval van de politie ging, eist de officier van justitie oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
Bij bewezenverklaring van alle feiten en ervan uitgaande dat verdachte niet wist dat het om een inval van de politie ging, eist de officier van justitie oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft gewezen op de onzekere situatie waarin het gezin zich als gevolg van het faillissement van vader bevindt, op het verlies van verdachtes baan en op het sombere vooruitzicht dat verdachte zijn wapenvergunning vermoedelijk zal kwijtraken.
De raadsman acht, gelet op de inhoud van zijn pleidooi en wijzend op de situatie van artikel 67a, derde lid Sv, opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis passend.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Omdat de rechtbank vrijspreekt van feit 1 zal zij een aanzienlijk lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden. Deze straf heeft verdachte reeds in voorlopige hechtenis ondergaan.
Verdachte heeft als lid van een schietvereniging, een grote hoeveelheid munitie afkomstig uit het oude clubhuis in de woning van zijn zus gestald en heeft deze later in zijn eigen woning opgeslagen. Voor het voorhanden hebben van deze munitie had hij geen vergunning. Het ongecontroleerde bezit van munitie is een voortdurende zorg en de rechtbank rekent dit handelen de verdachte zwaar aan.
Bovendien heeft verdachte in 2007 de curator in het faillissement van het bedrijf van zijn vader op ernstige wijze bedreigd. Volgens de curator zou verdachte hebben gezegd dat hij vuurwapens zou gebruiken tegen hem als de curator de verkoop van de ouderlijke woning niet zou staken. De verdachte heeft erkend te hebben gezegd dat hij de curator zou opruimen. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk omdat de curator door deze uitlatingen wordt gehinderd in de uitoefening van zijn vaak moeilijke taak. Anderzijds houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop en de omstandigheid dat verdachte zijn excuses heeft gemaakt voor zijn gedrag.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting geen rekening met de omstandigheid dat verdachte mogelijk zijn wapenvergunning zal verliezen als hij wordt veroordeeld. De verdachte kende de strikte regelgeving rond wapens en munitie en hij zal de gevolgen moeten dragen van zijn onverantwoorde gedrag
Beslag.
Zoals hiervoor reeds vermeld heeft de officier van justitie onttrekking aan het verkeer gevorderd van de in beslag genomen munitie. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke het feit is begaan en die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 36b, 36c, 57, 91, 285;
Wet wapens en munitie art. 26, 55.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Acht het onder feit 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 en 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
T.a.v. feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Zij verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
De rechtbank legt op de volgende straf en de maatregel.
T.a.v. feit 2, feit 3:
Een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
Onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, te weten: de in
het kader van de strafzaak in beslag genomen munitie.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is met ingang van 29 juni 2012
opnieuw geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. S. van Lokven, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 13 juli 2012.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regio Brabant Noord, genummerd [pv-nummer], in de wettelijke vorm opgemaakt en ondertekend op 6 oktober 2011.
2 Proces-verbaal van aangifte, p. 86.
3 Proces-verbaal verhoor inverzekeringstelling, p. 73.
??
??
10
Parketnummer: 01/845365-11
[verdachte]