In voornoemd advies van psychiater J.C. Zwemstra is, zakelijk weergegeven, onder meer het navolgende gesteld:
[terbeschikkinggestelde]is een nu zesendertig jarige vrouw die vanaf haar adolescentie
dysfunctioneert, in eerste instantie met middelenmisbruik en pathologisch gokken. Op haar achttiende was er een eerste opname in verband met psychotische klachten. In 2006 kwam het mede vanuit de psychose tot een poging doodslag op haar moeder, wat tot de tbs-oplegging leidde. Betrokkene werd door de rechtbank ontoerekeningsvatbaar geacht en in juli 2007 opgenomen in de [kliniek] kliniek.
Vanaf achttien jarige leeftijd zijn vanuit een groot aantal zorginstellingen en rapporteurs zowel psychotische fenomenen, auditieve hallucinaties en meerdere vormen van wanen, als depressieve episoden vast gesteld. Dit leidde tot discussie of dit gezien moest worden als een schizofrenie met daarnaast depressieve perioden, psychotische depressies of als een schizoaffectieve stoornis. Feitelijk een enigszins academische discussie. De [kliniek] kliniek classificeerde dit deel van de pathologie als een schizo-affectieve stoornis en ondergetekende onderschrijft dit bij nogmaals nalopen van de criteria hiervoor.
Daarnaast is er vanaf vijftienjarige leeftijd sprake van afhankelijkheid/misbruik van alcohol en middelen en van pathologisch gokken. Deze aspecten zijn echter al langere tijd in remissie in de gesloten justitiële setting. Tenslotte werd steeds persoonlijkheidspathologie benoemd in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken. In het onderzoek van ondergetekende wordt de emotionele labiliteit van de borderline patiënt niet
teruggezien wat waarschijnlijk deels op medicatie effecten is te herleiden maar niet volledig, de antisociale kenmerken als geringe empathie en gewetensfuncties en de gerichtheid op korte termijn eigen belang waren duidelijk wel aanwezig. Op basis van dit onderzoek en vanuit dossier diagnosticeert ondergetekende daarom een gemengde persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale kenmerken.
Dit betekent qua DSM-IV -R classificatie:
As-I: -schizo-affectieve stoornis (hoofddiagnose)
-afbankelijkheid van alcohol en middelen, in justitiële setting in remissie
-pathologisch gokken, in justitiële setting in remissie
As-U: -gemengde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline kenmerken. Hiermee onderschrijft ondergetekende (met een relativering van de borderline persoonlijkheidspathologie) de diagnostiek van de [kliniek] kliniek. Risico' s kunnen op twee manieren worden ingeschat, via gestructureerde risicotaxatie (gevalideerde vragenlijsten) en via de geïndividualiseerde klinische risico-inschatting. De gestructureerde risico-inschatting van de kliniek (de laatste voor ondergetekende achterhaalbare van maart 2011) wees steeds op hoge risico' s zonder het kader van de tbs en de steun en structuur vanuit de kliniek, afdeling de Voorde. Een door ondergetekende verrichte HCR-20 voor een situatie zoals voorgenomen (rechterlijke machtiging als juridisch kader, sociowoning op het terrein van het bekende APZ en de afdeling de Voorde als achtervang bij problemen) levert over alle subschalen, en daarmee over het gehele instrument een gemiddelde tot bovengemiddelde score op, wijzend op matig hoge risico' s op recidief gewelddadig delictgedrag in deze context. Qua klinische inschatting is vertrekpunt dat betrokkene driemaal in haar leven kwam tot een fors geweldsincident, en een aantal malen tot minder ernstige geweldsincidenten. De ernstige incidenten waren steeds naar directe verzorgers/begeleiders: moeder en twee maal een sociotherapeut. Betrokkene had dan steeds het gevoel dat er haar iets in de weg gelegd werd. Er lijkt achterliggend steeds sprake te zijn geweest van een combinatie van (rand)psychotisch functioneren, impulsiviteit en antisociale persoonlijkheidsdynamieken. Op dit moment lijk het psychotisch functioneren nauwelijks aan de orde, maar in januari was dit nog zodanig dat op andere anti psychotische medicatie is overgestapt (leponex). Een overigens bekend effectief
middel. Dit recente toenemend psychotisch functioneren geeft echter ook iets aan van de kwetsbaarheid op dit punt. Ook de persoonlijkheid is niet wezenlijk veranderd, mogelijk is de borderline component iets minder uitgesproken. In de gesloten setting is de verslavingscomponent wel in remissie, hoe dit zich echter in een situatie met meer verlof en minder begeleiding houdt zal moeten blijken in een situatie met toenemend onbegeleide vrijheden.
Concluderend zijn er ook vanuit een klinische inschatting reële risico's op recidief
gewelddadig gedrag naar vooral directe begeleiders, te kwantificeren als matig hoog. Deze beide risico-inschattingsvormen combinerend leidt dit tot de conclusie dat er sprake is van matig hoge risico' s voor geweldsincidenten in de beoogde situatie van verblijf in een sociowoning op het APZ-terrein met een BOPZ-kader.
Dit stemt overeen met eerdere risicotaxaties van de kliniek, een recente risicotaxatie ontbrak echter in het dossier. Klassieke behandelmethodieken als psychotherapie, delict gerelateerde therapieën,en specifieke trainingen lijken nauwelijks verandering bij betrokkene te hebben bewerkstelligd.
Mede samenhangend met de hoofddiagnose schizo-affectieve stoornis lijkt betrokkene vooral winst te hebben geboekt bij afbouw van de behandeldruk, steunende en structurerende bejegening c.q. bijsturing vanuit de sociotherapie en adequate medicatie. Wat dit laatste betreft verbaast het dat betrokkene niet eerder is ingesteld op Leponex gezien het bij voortduring randpsychotisch en psychotisch functioneren. Dezelfde diagnose leidt ook tot verbazing dat een stemmingsstabilisator nooit is ingezet, die volgens de landelijke protocollen
wel geïndiceerd is bij deze stoornis. Vaak maakt dit vervolgens afbouw van de bij betrokkene hoog gedoseerde dempende medicatie mogelijk.
Op dit moment is er sprake van een voor betrokkenes doen stabiel psychotisch beeld. Kanttekening daarbij is dat dit altijd sterk wisselend is geweest. Betrokkene heeft ook relatief meer zicht op haar beperkingen en de noodzaak van langdurige ondersteuning, kanttekening dat moet blijken of dit zo blijft als de 'winning mood' van stappen vooruit wegvalt. En er is een gezamenlijke lijn van patiënt en kliniek naar uitstroom via een overgang naar een sociowoning op het terrein en met het kader van een BOPZ-maatregel. Een positieve ontwikkeling maar ondergetekende heeft daar ook aarzelingen bij. Eén jaar terug hadden kliniek en externe rapporteurs consensus over de noodzaak van verlenging van de tbs met twee jaar, onderbouwd met nog aanwezige recidiverisico's. In dit afgelopen jaar is er sprake geweest van verder gaande stabilisatie, maar onbegeleide verloven moeten nog starten. Er ligt een inhoudelijk goed plan voor overgang naar de GGZ op hetzelfde terrein met een BOPZ maatregel als kader en (tijdelijke) terugname garantie.
Ondergetekende vindt de beweging erg snel, zeker gezien het korte beloop sinds het laatste ernstige geweldsincident (december 2009) en de nog niet gestarte onbegeleide verloven. Risico is toch een ontregeling die langer duurt en/of ernstiger is, en daarmee samenhangend een geweldsincident, aangifte en vervolgens plaatsing in een HvB met de kans dat de hele cyclus opnieuw begint.
Ondergetekende heeft dus aarzelingen bij de snelheid waarmee deze beweging is ingezet, echter niet bij de richting. Een einddoel van een sociowoning op een APZ-terrein lijkt volkomen gepast voor betrokkene. Nu kliniek en betrokkene zo nadrukkelijk al geruime tijd op dit gezamelijke spoor zitten adviseert ondergetekende toch om dat niet te doorkruisen vanuit bovengenoemde aarzelingen/kanttekeningen. Ook doorkruiste verwachtingen kunnen weer leidden tot terugval in meer psychotisch functioneren en zijn daarmee niet echt gewenst.
Ondergetekende had echter indien een en ander nog niet was ingezet de voorkeur gehad voor inhoudelijk hetzelfde traject binnen het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de tbs, waarmee de mogelijkheden van sturing en begrenzing nog langere tijd groter zouden zijn geweest dan bij een BOPZ-maatregel. Bovenstaande overwegingen impliceren dat ondergetekende zich, ook na overleg met mederapporteur, aansluit bij het advies van de kliniek de tbs onvoorwaardelijk te beëindigen mits een BOPZ kader door de civiele rechter is gerealiseerd.