ECLI:NL:RBSHE:2012:BX6866

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/825447-11
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op politieagenten met vuurwapen en verboden wapenbezit

Op 10 september 2012 heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 augustus 2011 in Best meermalen met een vuurwapen op twee politieagenten heeft geschoten. De verdachte, die op dat moment een Walther P1 vuurwapen bij zich had, werd aangehouden na een achtervolging waarbij hij de agenten in gevaar bracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, maar sprak hem vrij van poging tot moord, omdat niet bewezen kon worden dat hij met de intentie om te doden handelde. De rechtbank legde hem een gevangenisstraf van acht jaar op voor poging tot doodslag en verboden wapenbezit. De zaak kwam aan het licht na meldingen van de spoorwegpolitie over een man met een vuurwapen op het spoor. De verdachte vluchtte en schoot op de agenten, waarbij een agent gewond raakte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel voor de agenten heeft aanvaard, maar dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, en legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde agenten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummers: 01/825447-11 en 01/821311-11 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 10 september 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1961],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
voorheen wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 december 2011, 13 februari, 3 mei, 18 juni en 27 augustus 2012.
Op de terechtzitting van 5 december 2011 heeft de rechtbank de tegen verdachte onder de hiervoor genoemde parketnummers aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 november 2011. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 augustus 2011 te Best, meermalen, althans eenmaal, ter uitvoering van de/het door verdachte voorgenomen misdrijven/misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] (hoofdagent van
de regiopolitie Brabant Zuid-Oost) en/of [slachtoffer 2] (agent van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost) van het leven te beroven, (telkens) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, op korte afstand meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van die/dat voorgenomen misdrijven/misdrijf niet is voltooid;
(artikel 289/287 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 augustus 2011 te Best meermalen, althans eenmaal, ter uitvoering van de/het door verdachte voorgenomen misdrijven/misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] (hoofdagent van de regiopolitie Brabant
Zuid-Oost) en/of [slachtoffer 2] (agent van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet op korte afstand meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van die/dat voorgenomen misdrijven/misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo 304 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 23 augustus 2011 te Best, in elk geval in Nederland,
- een wapen van categorie II, te weten een stroomstootwapen en/of
- een vuurwapen van categorie III, te weten een Walther P1
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 26 lid 1 Wet Wapens en Munitie)
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/821311-11 ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 17 augustus 2011 tot en met 5 september 2011,in elk geval op of omstreeks 23 augustus 2011 te Liempde, gemeente Boxtel, in elk geval in Nederland, een telefoon (merk Nokia, type 5800-D1) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde telefoon wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat het een door misdrijf
verkregen goed betrof;
(artikel 416/417bis Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van het gevoegde feit met parketnummer 01/821311-11
Op zaterdag 3 september 2011 werd naar aanleiding van een melding een verlaten personenauto aangetroffen op landgoed Heerenbeek te Liempde. Bij nader onderzoek bleek dit een personenauto, merk: Mercedes-benz, type: 190 E, voorzien van het Nederlandse kenteken: [kenteken], te zijn, die eigendom is van verdachte. Het voertuig was rondom afgesloten en vertoonde geen sporen van schade.
Op 5 september 2011 werd in het voertuig van de verdachte [verdachte] een onderzoek ingesteld. In het voertuig werd een telefoontoestel GSM aangetroffen
van het merk Nokia, type: 5800d-l, kleur: zwart/rood, imeinummer: [nummer]. Het achterklepje van dit toestel bleek te ontbreken.
Uit het bedrijfssysteem Basis Voorziening Handhaving (BVH) van de Regio Politie Midden en West Brabant bleek dat op woensdag 17 augustus 2011, omstreeks 22.30 uur, een GSM telefoontoestel was ontvreemd bij een diefstal te Breda in de Karnemelkstraat. Hiervan is aangifte gedaan door[aangever]. In de in het dossier opgenomen aangifte is geen imei- of ander identificatienummer vermeld. Verdachte heeft verklaard dat de GSM in zijn auto is achtergelaten door een vrouw van wie hij de naam niet kent en voorts dat hij niet weet of het toestel is gestolen.
De rechtbank kan bij gebreke van nadere gegevens van het in Breda gestolen toestel uit het dossier niet opmaken dat het in de auto van verdachte aangetroffen toestel hetzelfde toestel is als de in Breda ontvreemde GSM. Het dossier bevat ook geen ander bewijs waaruit blijkt dat het toestel in de auto van diefstal afkomstig is. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder parketnummer 01/821311 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen feit 1 parketnummer 825447-111
Inleiding en vaststaande feiten.
Op 23 augustus 2011 komen vanaf 19:09 uur voor deze zaak relevante berichten bij de meldkamer van politie binnen. Eerst meldt de spoorwegpolitie dat een man met een wit t-shirt op het spoor loopt vanaf Liempde richting station Best. De meldkamer geeft aan hoofdagent [slachtoffer 1] en agent [slachtoffer 2], die met een opvallende surveillanceauto in de omgeving zijn, de opdracht om aan de man die op het spoort loopt een proces-verbaal uit te reiken. Even later meldt een zekere [getuige 5] telefonisch aan de meldkamer dat hij zojuist een man langs het spoor zag lopen, die ter hoogte van de Broekstraat te Best over het hek was geklommen en hem om een vuurtje had gevraagd en bij wie de melder een vuurwapen had gezien. De man had dit wapen uit zijn broekzak gepakt en achter zijn broeksband gestoken. Als signalement gaf de melder door dat de man een wit T-shirt droeg, dat hij mager was en een ruwe stoppelbaard had.2
Aan hoofdagent [slachtoffer 1] en agent [slachtoffer 2] wordt doorgegeven dat de melder ongeveer 20 minuten eerder een man langs het spoor zag. Die man klom ter hoogte van Valks kippenbedrijf over het hek en vroeg aan de melder om een vuurtje. Daarna wilde hij zijn shag uit zijn broekszak pakken en daarbij deed hij iets achter zijn broeksband, wat volgens melder een vuurwapen was. Die man leek vrij normaal en was niet agressief of in de war. Melder zegt zeker te weten dat de man een vuurwapen had.3
Verbalisanten zagen vervolgens op de Parallelweg te Best een taxi rijden met daarin als passagier een man met een wit T-shirt, die volgens verbalisanten voldeed aan het signalement. Nadat de taxi was gestopt op de Hoofdstraat ter hoogte van de parkeerplaatsen bij de kerk, heeft [slachtoffer 1] de opvallende surveillancewagen geparkeerd achter de taxi. Verdachte, die als passagier in de taxi zat, is uitgestapt. Hij was gekleed in een wit T-shirt dat los om zijn lichaam zat. Verbalisanten zijn uit hun auto gestapt en hebben verdachte aangeroepen en staande gehouden ter controle. [slachtoffer 1] heeft in de taxi voordat deze wegreed, gezocht naar een vuurwapen, maar niets gevonden. Verdachte bevestigde desgevraagd dat hij tevoren op het spoor had gelopen en hij gaf zijn identiteitsbewijs ter inzage. [slachtoffer 2] stapte in de geparkeerde surveillancewagen om de gegevens van verdachte na te trekken. [slachtoffer 1] bleef met verdachte op straat staan en sprak hem aan over het feit dat hij op het spoor had gelopen. Verdachte reageerde daarop door te zeggen - kort samengevat - dat verbalisanten hem maar een bekeuring moesten geven en hem verder met rust laten. Verdachte maakte een geïrriteerde indruk op [slachtoffer 1].
Vervolgens heeft verbalisant [slachtoffer 1] aan verdachte gevraagd of hij iets bij zich had dat hij niet bij zich mocht hebben. Verdachte antwoordde daarop: "Dat is voor jou een vraag en voor mij een weet" of woorden van gelijke strekking. [slachtoffer 1] kondigde daarna aan dat verdachte zou worden gefouilleerd zodra collega [slachtoffer 2] terug zou zijn. Verdachte antwoordde daarop: "Dat zou ik niet doen" of woorden van gelijke strekking. [slachtoffer 1] herhaalde dat hij zou gaan fouilleren en daarop draaide verdachte zich om en is hij weggerend. Terwijl verdachte wegrende heeft hij van achter zijn broeksband een pistool tevoorschijn gehaald. [slachtoffer 1] heeft zijn dienstpistool getrokken. Verdachte is al rennend en met zijn vuurwapen in de hand de Hoofdstraat overgestoken. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn beide achter verdachte aangerend met getrokken dienstpistool. Aan de overkant van de Hoofdstraat is verdachte over het trottoir gerend en vervolgens de hoek om, de St. Odulphusstraat ingerend. In de Hoofdstraat zijn meerdere schoten gelost. In de St. Odulphusstraat en op de kruising Hoofdstraat/St. Odulphusstraat zijn door verdachte en verbalisanten over en weer schoten gelost. Op die kruising is hoofdagent [slachtoffer 1] door een schot van verdachte gewond geraakt in zijn rechterlies. Verdachte heeft zich uiteindelijk overgegeven in de St. Odulphusstraat, nadat hij door schoten van verbalisanten was geraakt in zijn linkerheup, rechterbeen en linkervoet.4
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht poging tot moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bewezen. Verdachte heeft als eerste geschoten, zoals beide verbalisanten en enkele getuigen hebben verklaard. Volgens de officier van justitie heeft verdachte reeds op de Hoofdstraat opzettelijk geschoten op verbalisant [slachtoffer 1]. De officier van justitie betoogt dat verdachte kalm was tijdens de staande houding. Verdachte had voldoende gelegenheid om zich te beraden voordat hij zijn wapen pakte en richtte op de politie. Daarbij heeft de officier van justitie voorts gewezen op de verklaring van verdachte achteraf: "ik laat me niet kapot schieten". Volgens de officier van justitie blijkt uit niets van schrik of onberedeneerd handelen.
De officier van justitie kwalificeert ook het latere schieten door verdachte (totaal 7 keer) op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de Sint Odulphusstraat als poging tot moord omdat verdachte voordat hij de Sint Odulphusstraat in rende de tijd had zich te beraden op het besluit om op hen te schieten. Hij heeft zich bovendien pas overgegeven nadat zijn vuurwapen was leeggeschoten en hij zelf gewond was geraakt.
Het standpunt van de verdediging.
Door de verdediging is aangevoerd dat niet afgegaan kan worden op getuigen die hebben verklaard dat verdachte als eerste heeft geschoten, maar dat de rechtbank zich dient te baseren op het technische bewijs en op de getuigenverklaring van [getuige 1]. Op grond daarvan kan worden vastgesteld dat niet verdachte (in de Hoofdstraat) als eerste heeft geschoten, maar een van de politieambtenaren. De verdediging wijst op de hulzen die zijn aangetroffen voor het politievoertuig en op het ontbreken van hulzen van verdachte in de Hoofdstraat.
In dat verband wordt door de verdediging vervolgens het verweer gevoerd dat sprake is van noodweer dan wel noodweerexces zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit vraagstuk wordt hierna onder strafbaarheid van het feit en van de verdachte besproken.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 1
- de staandehouding van verdachte
Toen verdachte werd staande gehouden gedroeg hij zich volgens verbalisanten aanvankelijk normaal en rustig. Verbalisanten hielden echter wel rekening met de mogelijkheid dat hij een wapen had, gelet op het bericht dat zij hadden gekregen van de meldkamer. In de loop van het gesprek raakte verdachte geïrriteerd, zei dat hij een hekel had aan politiemensen, gaf vreemde antwoorden op de vragen die hem werden gesteld en onttrok zich aan fouillering door weg te rennen.
[slachtoffer 1] riep verdachte aan dat hij terug moest komen. [slachtoffer 1] zag toen dat verdachte zich in zijn beweging doordraaide, linksom draaide en in zijn rechterhand een vuurwapen vast had.5
[slachtoffer 2], die in het dienstvoertuig ontdekte dat verdachte in drie regio's voor kwam, zag dat verdachte achteruit bij zijn collega [slachtoffer 1] weg probeerde te lopen. Hij zag tevens dat [slachtoffer 1] een grijpende beweging naar verdachte maakte. Verdachte draaide rechtsom en rende weg. [slachtoffer 2] stapte uit het dienstvoertuig om [slachtoffer 1] bij te staan en zag dat [slachtoffer 1] achter verdachte aan rende. Op dat moment zag [slachtoffer 2] dat verdachte een vuurwapen vast had.6
- het gebruik van wapens in de Hoofdstraat
Getuige [getuige 1] heeft op 23 augustus 2011 om 21:15 uur een verklaring afgelegd. Hij zag vanuit zijn auto op de kruising Kerkstraat/Hoofdstraat dat een politieambtenaar voor een politievoertuig met een man in burger stond te praten. Die man (hierna: verdachte) had een wit T-shirt aan. Uit de lichaamstaal en de houding maakte getuige op dat er een meningsverschil was. Een tweede agent snelde uit de auto. Op enig moment zette verdachte het op een rennen en deed dit terwijl hij een vuurwapen naar achteren richtte in de richting van de agenten. De agent (rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) had op dat moment zijn wapen getrokken en vuurde een drietal schoten op de manspersoon. Hij rende in de richting van café Het Blauwe Boerke.7
Getuige [getuige 1] heeft een dag later aanvullend verklaard dat hij goed zicht had op de situatie. Hij zag verdachte een stap naar achteren doen en op hetzelfde moment kwam de tweede agent uit de auto. Toen getuige weer naar verdachte keek, had hij een wapen in zijn rechterhand. Op hetzelfde moment zag getuige dat agent 1 (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) ineens ook zijn wapen in zijn beide handen had en richtte op verdachte. Op hetzelfde moment zag hij dat verdachte "vol gas" schuin de Hoofdstraat over rende naar de overkant in de richting van de pizzeria. Tijdens het achterom kijken wees verdachte steeds met een uitgestrekte rechterarm in de richting van agent 1. Getuige zag het wapen duidelijk in zijn hand. Op dat moment zag getuige dat agent 1 op de wegrennende verdachte schoot. Getuige hoorde drie schoten kort achter elkaar.8
Getuige [getuige 2] reed die avond rond 20:00 uur op zijn fiets over de Hoofdstraat te Best in de richting van de Kerkstraat. Hij zag en hoorde dat twee politieambtenaren in gesprek waren met een persoon (hierna: verdachte). Tussen verdachte en de politieambtenaren was volgens getuige een afstand van ongeveer 6 tot 10 meter. Toen getuige op gelijke hoogte was met verdachte zag hij dat deze met zijn rechterhand naar zijn broeksband ging en een vuurwapen trok. Getuige zag dat verdachte zijn rechterarm strekte en het vuurwapen in de richting van de twee politieambtenaren hield. Gelijktijdig zag getuige dat beide politieambtenaren ook hun pistool trokken en deze richtten in de richting van verdachte.9
Tijdens het forensisch technisch onderzoek (hierna: FTO) zijn diverse sporen aangetroffen, waaronder een aantal hulzen. Ook is gerapporteerd over aangetroffen inschoten in gebouwen in de directe omgeving. Specifiek met betrekking tot de Hoofdstraat is het volgende gerapporteerd.10
Op een tweetal naast elkaar gelegen parkeervakken aan de zuidzijde van de Hoofdstraat, nabij de surveillance voertuig is een vijftal hulzen aantroffen met op de bodem van die hulzen de tekst DAG SX 9x19 NP. Dit betreft politiemunitie.
Enkele meters verwijderd van deze hulzen (rechtbank baseert zich daarbij op foto 2 bij het proces-verbaal van het forensisch technisch onderzoek) is op het trottoir een scherp patroon gevonden, voorzien van de tekst GECO 9 MM Luger.
Door het NFI is met betrekking tot die scherpe patroon een vergelijkend hulsonderzoek uitgevoerd (rapport NFI van W. Kerkhoff d.d. 21 augustus 2012).
De rechtbank concludeert op grond van de bevindingen van het NFI en mede gelet op het rapport van de deskundige Zoetmulder (d.d.16 juli 2012) en diens verklaring ter zitting op 27 augustus 2012 dat deze patroon behoort bij het vuurwapen van verdachte. Die patroon heeft zich zeer waarschijnlijk in de kamer van het wapen van verdachte bevonden op het moment dat verdachte dat wapen doorlaadde. Uit de verklaring van de deskundige leidt de rechtbank af dat waarschijnlijk deze patroon tijdens het doorladen door verdachte uit de kamer is getrokken en vervolgens is uitgeworpen en op het trottoir gevallen. Een en ander heeft plaatsgevonden dichtbij de plaats waar verdachte zich aan de staande houding onttrok.
De verdediging heeft aangevoerd dat het NFI rapport onvoldoende zekerheid geeft dat de scherpe patroon ook daadwerkelijk op dat moment in het wapen van verdachte heeft gezeten. De rechtbank laat in het midden of die bezwaren gegrond zijn aangezien de rechtbank er niet van uit gaat dat verdachte op de Hoofdstraat reeds schoten heeft gelost. De rechtbank volgt in zoverre het standpunt van de verdediging. De rechtbank baseert zich daarbij op de getuigenverklaring van [getuige 1], de ontkennende verklaring van verdachte op dat punt en op de omstandigheid dat tijdens een gedegen technisch onderzoek geen hulzen of restanten van verschoten munitie uit het wapen van verdachte zijn aangetroffen in de Hoofdstraat. Evenmin zijn andere technische sporen aangetroffen die de conclusie rechtvaardigen dat verdachte op de Hoofdstraat reeds heeft geschoten. Dat er een of meer hulzen van verdachte op straat zouden hebben gelegen die vervolgens zijn zoekgeraakt, acht de rechtbank, mede gelet op de verklaring van deskundige Zoetmulder ter zitting, onwaarschijnlijk. Er is gedegen sporenonderzoek gedaan waarbij gespecialiseerde politiehonden zijn ingezet en hulzen verdwijnen niet doordat er een auto overheen rijdt.
Dat door de politie in de Hoofdstraat schoten zijn gelost, stelt de rechtbank vast op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de vondst van de 5 politiehulzen door het FTO en de verklaring van [getuige 1].
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte is weggevlucht om aan fouillering te ontkomen, juist omdat hij een vuurwapen bij zich had. Verdachte heeft dat ter zitting en ook bij de politie verklaard. De rechtbank gaat er voorts van uit dat verdachte bij het wegvluchten het vuurwapen uit zijn broeksband heeft gepakt en dat wapen vervolgens ook heeft gericht op de politie ambtenaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Dat blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 1] (p-v p. 40 en [slachtoffer 2] (p-v p. 50) en de verklaring van verdachte (p-v p. 183) en wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] (p-v p. 122-123).
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte in de Hoofdstraat is weggevlucht met een vuurwapen in zijn hand en dat hij dat vuurwapen op zijn vlucht ook heeft gericht op de beide verbalisanten die hem achtervolgden.
- verdachte vlucht de Sint Odulphusstraat in en schiet op zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij vanaf de Boterhoek zicht had op de kruising Hoofdstraat / Sint Odulphusstraat, en zag dat verdachte vanaf de Hoofdstraat de Sint Odulphusstraat inrende. Hij zag dat verdachte gevolgd werd door twee politieambtenaren. Hij zag politie-agent 1 (rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) een omtrekkende beweging maken via de rijbaan van de Hoofdstraat. Politie-agent 2 (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2]) liep over het trottoir van de Hoofdstraat richting de hoek met de Sint Odulphusstraat. Beide agenten renden. Getuige hoorde agent 1 iets roepen en verdachte draaide zich om. Hij richtte een zwart pistool op agent 1. Getuige hoorde een knal en zag een terugslag bij verdachte. Getuige hoorde agent 1 weer iets roepen en zag hem terugschieten in de richting van verdachte. Ondertussen had verdachte opnieuw een schot in de richting van agent 1 gelost. Agent 1 viel op de grond. Agent 2 was bij de hoek aangekomen en keek met een getrokken pistool de hoek om. Hij riep iets in de trant van "laat dat wapen vallen". Getuige zag vervolgens dat verdachte zijn pistool van agent 1 naar agent 2 bewoog en op hem schoot.11
Verdachte heeft verklaard een aantal keren te hebben teruggeschoten op de agent die hem wilde fouilleren. Hij heeft verklaard dat als iemand op hem schiet, wie het ook is, hij terugschiet. Hij heeft tevens verklaard dat hij ook een keer heeft geschoten op de agent die om de hoek zijn wapen op hem richtte.12
Over de Sint Odulphusstraat hebben de verbalisanten het volgende verklaard.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte de hoek van de Sint Odulphusstraat om ging en voor hem uit zicht raakte.(...) [slachtoffer 1] heeft op de kruising Hoofdstraat/Sint Odulphusstraat een ruime bocht gemaakt om zicht op verdachte te krijgen. Op het moment dat hij weer zicht had in de Sint Odulphusstraat bracht hij zijn wapen omhoog om de vuurlijn weer op verdachte te brengen. Op het moment dat hij verdachte weer zag, keek hij hem op zijn rug. Hij zag dat verdachte zich omdraaide, zijn wapen op hem ([slachtoffer 1]) richtte en het wapen vastzette, kennelijk om een gecontroleerd schot af te kunnen vuren. [slachtoffer 1] hoorde een knal en voelde direct een hevige impact in zijn rechterheup in de omgeving van zijn lies. Hij viel op de grond. Op dat moment zag [slachtoffer 1] dat verdachte weer een gericht schot op hem wilde afvuren. Hij heeft toen zelf snel twee schoten op verdachte afgevuurd. [slachtoffer 1] weet zich te herinneren dat zijn wapen toen leeg was. [slachtoffer 1] heeft een inschotverwonding in zijn rechterlies en een uitschotverwonding in zijn rechterheup opgelopen.13
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte naar de Sint Odulphusstraat rende en de hoek omging, waardoor hij verdachte uit het oog verloor. Hij zag [slachtoffer 1] achter verdachte aanrennen en hij zag [slachtoffer 1] stilstaan op de kruising van de Hoofdstraat met de Sint Odulphusstraat. Hij hoorde het geluid van een afgevuurd schot en zag en hoorde [slachtoffer 1] meermalen terugvuren. Toen [slachtoffer 2] op de hoek aankwam waar verdachte mogelijk om te hoek zou staan, hoorde hij weer schoten. Hij zag dat [slachtoffer 1] naar zijn kruis greep. Op dat moment heeft [slachtoffer 2] het risico genomen om zelf om de hoek te kijken teneinde op verdachte te kunnen schieten. [slachtoffer 2] keek om de hoek met zijn vuurwapen in de richting van verdachte. Hij zag verdachte in zijn richting kijken en zijn wapen op hem, [slachtoffer 2] richten. Als reactie is [slachtoffer 2] teruggestapt achter de hoek. [slachtoffer 2] hoorde een knal, waarbij het geluid niet uit de richting van [slachtoffer 1] kwam. [slachtoffer 2] stapte uit de dekking en schoot op verdachte, gericht op zijn benen. Verdachte zakte door zijn benen en gooide het wapen richting [slachtoffer 2].14
Tijdens het technisch onderzoek (FTO) zijn vijf hulzen gevonden op de hoek Hoofdstraat/Sint Odulphusstraat. Deze hulzen zijn afkomstig van politiemunitie.
Op het trottoir en op de rijbaan van de Sint Odulphusstraat werden 7 hulzen aangetroffen die van het wapen van verdachte afkomstig zijn. De rechtbank stelt vast dat op en nabij de hoek Hoofdstraat/Sint Odulphusstraat over en weer is geschoten, waarbij verdachte vanaf de [adres] keer heeft geschoten.
Gezien de plaats waar de hulzen zijn gevonden, heeft verdachte terwijl hij schoot in de Sint Odulphusstraat ongeveer 10 m van de hoek gestaan. Een van de schoten van verdachte heeft [slachtoffer 1] geraakt in zijn lies, drie projectielen zijn tegen de gevel van het gebouw aan de zuidzijde van de Hoofdstraat geschoten en een projectiel is tegen de voorgevel van een appartement [adres] geschoten waarmee het projectiel 70 meter heeft afgelegd.15 Deze laatste projectielen zijn, vanuit de positie van verdachte gezien, ingeslagen aan de overkant van de Hoofdstraat, voorbij de kruising waar [slachtoffer 1] zich bevond.
Uitgaande van de vondst van de hulzen was verdachte ongeveer 10 meter de Sint Odulphusstraat ingelopen.16
- is sprake van voorbedachte raad bij verdachte?
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of is gebleken van kalm beraad en rustig overleg, in die zin dat verdachte de gelegenheid heeft gehad zich op het te nemen of genomen besluit te beraden, zodat de gelegenheid heeft bestaan over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad te kunnen nadenken en zich daarvan rekenschap te kunnen geven. Nu niet is gebleken dat verdachte eerder heeft geschoten en sprake was van wegvluchten voor de politie, kan niet zonder meer worden aangenomen dat de sprake was van een dergelijke gelegenheid. Daarbij was verdachte kennelijk bereid om op de politie te schieten met alle gevolgen van dien om aan aanhouding te ontkomen. De situatie zoals die naar voren komt uit alle verklaringen was er echter niet naar om zich daadwerkelijk met enige aandacht te kunnen beraden over zijn wijze van schieten en de gevolgen daarvan. Deze omstandigheden brengen de rechtbank tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat sprake is geweest van voorbedachte raad.
- is bij verdachte sprake geweest van opzet op de dood van de beide politieambtenaren?
De rechtbank heeft hiervoor reeds de bewijsmiddelen weergegeven waaruit volgt dat verdachte enkele keren gericht op hoofdagent [slachtoffer 1] heeft geschoten en een keer gericht heeft geschoten op agent [slachtoffer 2]. Uit het technisch onderzoek blijkt dat verdachte zich op ongeveer 10 meter vanaf de hoek bevond, dus op relatief korte afstand van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2]. Verdachte heeft [slachtoffer 1] één keer ter hoogte van zijn lies/heup geraakt. In het rapport van het FTO zijn tevens inschoten in gevels van woningen beschreven.
Vast staat dat verdachte probeerde te ontkomen aan de politie en dat hij daarbij vanaf het begin met een vuurwapen heeft gedreigd. Verdachte is echter pas later daadwerkelijk gaan schieten. Daarbij vuurde hij eerst schoten af in de richting van [slachtoffer 1], die zich midden op de kruising bevond en vervolgens heeft verdachte een schot afgevuurd in de richting van [slachtoffer 2], toen deze om de hoek zichtbaar werd. Verdachte heeft verklaard dat hij aan de politieambtenaren wilde ontkomen, maar hen niet wilde doden.
De rechtbank houdt rekening met de reële mogelijkheid dat verdachte op beide verbalisanten heeft geschoten wel met het opzet om hen te raken, maar dat zijn opzet niet was gericht op het dodelijk treffen van verbalisanten, zoals hij zelf heeft verklaard.
De rechtbank is echter ook van oordeel dat verdachte door vanaf een afstand van ongeveer 10 m eerst te schieten in de richting van [slachtoffer 1] en vervolgens ook in de richting van [slachtoffer 2] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dodelijk zou verwonden. Zo had het schot dat terecht kwam in de lies van [slachtoffer 1] kunnen leiden tot een slagaderlijke bloeding, wanneer het net iets anders terecht was gekomen.
Bewijs voor feit 2, het vuurwapen
Ter terechtzitting heeft verdachte erkend dat hij in het bezit was van een vuurwapen op 23 augustus 2011. Dat bezit was immers de reden waarom hij aan de fouillering wilde ontkomen.17
Het onder verdachte in beslag genomen vuurwapen is onderzocht. Op de linkerzijde van de slede staat het opschrift Walther P1. Vastgesteld is dat het een pistool is geschikt voor het verschieten van 9x19 mm kogelmunitie. Geconcludeerd is dat het een vuurwapen betreft in de zin van artikel 2, lid van de Wet wapens en munitie en dat het onder categorie III van die wet valt.18
Bewijs voor feit 2, het stroomstootwapen
Op 3 september 2011 is te Liempde de personenauto van verdachte aangetroffen19. Op 5 september 2011 is in het voertuig een onderzoek ingesteld. Het voertuig werd geopend met behulp van de sleutels, die bij de aanhouding in de kleding van verdachte zaten. In de middenconsole van de auto is een stroomstootwapen aangetroffen dat de vorm heeft van een telefoon.20 Dit stroomstootwapen is op 5 september 2011 onderzocht. Gebleken is dat het een handwapen betreft waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde een medisch hulpmiddel. Het gaat om een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie II, onder 5e van de Wet wapens en munitie.21 Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat het stroomstootwapen in zijn voertuig aanwezig was.22
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 23 augustus 2011 te Best, meermalen, ter uitvoering van de door verdachte voorgenomen misdrijven om opzettelijk [slachtoffer 1] (hoofdagent van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost) en [slachtoffer 2] (agent van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost) van het leven te beroven, telkens met dat opzet, op korte afstand meermalen met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en eenmaal in de richting van [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van die voorgenomen misdrijven niet is voltooid;
2.
hij op 23 augustus 2011 in Nederland,
- een wapen van categorie II, te weten een stroomstootwapen en
- een vuurwapen van categorie III, te weten een Walther P1
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit en van de verdachte
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Beroep op noodweer dan wel noodweer-exces.
Namens verdachte is aangevoerd dat de verbalisanten, nadat zij verdachte hadden staande gehouden, in strijd hebben gehandeld met de Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna de Ambtsinstructie). Zij hebben immers direct meerdere malen op verdachte geschoten terwijl verdachte op dat moment geen bedreiging voor hen vormde: verdachte rende juist van verbalisanten weg om zich aan de fouillering te onttrekken, maar hij vormde geen bedreiging voor de verbalisanten. Hij is blijven wegrennen en heeft niet geschoten totdat hij voorbij de hoek in de Odulphusstraat stond en de verbalisanten op hem schoten. De politieambtenaren hadden onder die omstandigheden niet op hem mogen schieten. Nu zij dit toch hebben gedaan, was er vanaf het begin van de confrontatie op de Hoofdstraat sprake van een wederrechtelijke aanranding van verdachtes lichaam. Verdachte had het recht om zich daartegen te verdedigen, hetgeen hij heeft gedaan door terug te schieten. Betoogd is verder dat ook in de Sint Odulphusstraat verdachte vreesde dat verbalisanten op hem zouden blijven schieten, zodat de enige mogelijkheid voor hem was om terug te schieten. Deze reactie van verdachte valt naar de mening van de verdediging binnen de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit.
De officier van justitie acht een noodweersituatie aan de zijde van verdachte niet aan de orde omdat de politieambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun functie waren in verband met artikel 8 van de Politiewet. De officier van justitie wijst erop dat verbalisanten pas op verdachte zijn gaan schieten nadat verdachte als eerste had geschoten. Toen verdachte vervolgens ook wegvluchtte met een geladen vuurwapen was het lossen van schoten om verdachte tot stoppen te dwingen, gerechtvaardigd. Ook noodweer-exces is daarom niet aan de orde.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op het moment dat de politieambtenaren verdachte staande hielden, hadden zij het vermoeden dat verdachte een wapen bij zich droeg. Verdachte voldeed aan het opgegeven signalement (uiterlijk en kleding) en hij bevestigde dat hij op het spoor had gelopen. Ook de manier waarop hij reageerde op vragen van verbalisanten rechtvaardigde het vermoeden van verbalisanten, dat hij mogelijk een vuurwapen bij zich droeg. Op het moment dat hem kenbaar werd gemaakt dat hij gefouilleerd zou worden, rende verdachte weg en na aanroepen door hoofdagent [slachtoffer 1] om te blijven staan, trok verdachte vrijwel direct al wegrennend een vuurwapen en richtte dat op de verbalisanten politieambtenaren. Daarop is geschoten door verbalisanten, met name door hoofdagent [slachtoffer 1]. De rechtbank acht voor deze vaststelling van de feiten - naast de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] - met name de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] (hiervoor vermeld) redengevend.
De rechtbank interpreteert de gang van zaken als volgt.
Het achtervolgen met getrokken dienstwapens en ook het daarbij schieten door de beide politieambtenaren levert geen wederrechtelijke aanranding van verdachte op. Immers, verdachte vluchtte in het centrum van Best, waar op dat moment veel publiek aanwezig was, met in zijn hand een geladen vuurwapen dat hij op enig moment doorlaadde en al rennend richtte op de politieambtenaren. Daarbij rende verdachte, nog steeds met dat wapen in de hand, nog over een terras dicht langs de zich daar bevindende mensen.23 Verdachte veroorzaakte dus een potentieel levensgevaarlijke situatie in een gebied met veel publiek en dat gevaar hebben de politieambtenaren willen beëindigen door verdachte tot stoppen te dwingen. Onder die omstandigheden komt het de rechtbank alleszins gerechtvaardigd voor, dat politieambtenaren verdachte hebben achtervolgd met getrokken dienstwapens. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat het schieten door de politieambtenaren (waarbij overigens in de Hoofdstraat noch verdachte noch andere aanwezige mensen zijn geraakt) onrechtmatig zou zijn: verdachte stopte immers niet en de gevaarlijke situatie bleef bestaan. Nu er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding, was van een noodweersituatie naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Ook op het moment dat verdachte de hoek om rende, de Sint Odulphusstraat in, wetende dat de politie hem tot stoppen wil dwingen in verband met zijn wapenbezit, was er geen sprake van een noodweersituatie als bedoeld in artikel 41 Sr. Verdachte wist dat de politieambtenaren, ook toen zij hem onder schot namen, niet het voornemen hadden om hem te doden of te verwonden, maar dat zij hem wilden aanhouden en zijn vuurwapen afnemen. Verdachte had in die situatie kunnen en moeten de-escaleren door het wapen weg te gooien en zich alsnog aan de politie over te geven.
De rechtbank overweegt voorts dat, indien [slachtoffer 1] al gehandeld zou hebben in strijd met de Ambtsinstructie verdachte daaraan geen rechtvaardiging kon ontlenen voor zijn handelen. Ook dan was het hem niet toegestaan met een vuurwapen te schieten op een politieambtenaar.
Nu er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding, dient ook het beroep op noodweerexces te worden verworpen.
Er zijn geen andere feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van enig bewezen verklaarde feit uitsluiten.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Er is door deskundigen niet geconcludeerd dat verdachte in enige mate verminderd toerekeningsvatbaar is te achten dan wel in het geheel ontoerekeningsvatbaar zou zijn. Opgemerkt moet worden dat de gedragsdeskundige rapporten in het strafdossier geen inzicht geven in de persoonlijkheid en belevingswereld van verdachte doordat hij zelf niet heeft willen meewerken aan dergelijk onderzoek. De rechtbank gaat dan ook uit van volledige toerekeningsvatbaarheid en concludeert dat verdachte strafbaar is voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft in verband met poging tot moord meermalen gepleegd, verboden wapenbezit, meermalen gepleegd en opzetheling, een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 16 jaren met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Verdachte heeft zich willen onttrekken aan een fouillering omdat hij een wapen bij zich had. Verdachte droeg in het centrum van Best, waar veel mensen op straat waren, een gebruiksklaar vuurwapen, voorzien van munitie in zijn broeksband en hij heeft vervolgens zijn wapen gericht op de politieambtenaren die hem staande hadden gehouden. Door een van de politieambtenaren is meermalen geschoten en in de nabijheid van publiek heeft verdachte ook gericht geschoten op de beide hem achtervolgende politieambtenaren, als gevolg waarvan een van hen gewond is geraakt. Verdachtes handelen heeft grote onrust veroorzaakt in Best. Vele mensen zijn geschokt door het vuurwapengebruik die avond.
Dat voor de politieambtenaren de gevolgen voor de geestelijke gezondheid ernstig zijn geweest is onder meer uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] en hun beider vorderingen tot schadevergoeding gebleken. Voor verbalisant [slachtoffer 1] heeft het voorval ook langdurige gevolgen voor zijn lichamelijke gezondheid gehad.
Verdachte meent nog steeds, zo is ter zitting gebleken, voor zijn eigen veiligheid een vuurwapen voorhanden te mogen hebben en dit, zoals ook is gebeurd, te mogen gebruiken, zelfs tegen politieambtenaren. Voor verboden wapenbezit is verdachte in de jaren tachtig reeds veroordeeld.
Verdachte ziet kennelijk de ernst van het door hem aan de politieambtenaren aangedane leed niet in. Integendeel, hij is van mening dat het vak van politieman nu eenmaal dergelijke risico's met zich meebrengt.
De rechtbank rekent verdachte ook zwaar aan dat hij geen enkel ontzag heeft gehad voor de politieambtenaren en de publieke taak die zij uitoefenden.
De rechtbank zal een aanzienlijk lichtere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Redenen hiervoor zijn dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de voorbedachte raad (poging tot moord) en dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, ervan uitgaat dat verdachte niet als eerste heeft geschoten. De rechtbank houdt tevens rekening met het letsel dat verdachte zelf heeft opgelopen als gevolg van de schietpartij, waaronder waarschijnlijk blijvend letsel aan een van zijn benen
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat het volledige gevorderde bedrag ad € 15.467,55 toegewezen dient te worden.
Het standpunt van de verdediging.
Gezien het verweer in de hoofdzaak, heeft de verdediging tot afwijzing van de vordering gepleit.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 10.000,- en materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 467,55 inhoudende de posten eigen risico, telefoonkosten, reiskosten en inkomstenderving, dit alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Gelet op de gevolgen die het schietincident voor benadeelde heeft gehad, acht de rechtbank voornoemd bedrag redelijk en billijk.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze het bedrag van € 10.000,- te boven gaat omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering voor het meerdere een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan de vordering voor het meerdere slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat het volledige gevorderde bedrag ad € 3.000,- toegewezen dient te worden.
Het standpunt van de verdediging.
Gezien het verweer in de hoofdzaak, heeft de verdediging tot afwijzing van de vordering gepleit.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, te weten immateriële schadevergoeding ad € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Gelet op de gevolgen die het schietincident voor benadeelde heeft gehad, acht de rechtbank voornoemd bedrag redelijk en billijk.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze het bedrag van € 2.000,- te boven gaat omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering voor het meerdere een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan de vordering voor het meerdere slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregelen.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen ook telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelden is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Beslag.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de goederen met de nummers 1, 8, 11 en 12 (vermeld op de aangehechte lijst) onttrokken dienen te worden aan het verkeer. De goederen met de nummers 3, 4, 5, 6, 7 en 9 kunnen worden teruggegeven aan verdachte en het voorwerp met nummer 10 kan worden teruggegeven aan de rechthebbende.
De verdediging heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel va de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - de voorwerpen met de nummers 1, 8 en 11 voorwerpen zijn met betrekking tot welke feit 2 is begaan en feit 1 met behulp van het voorwerp met nummer 1 is begaan. De voorwerpen zijn van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte dan wel de rechthebbende nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 91, 287
Wet wapens en munitie art. 26, 55.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Acht de onder parketnummer 01/825447-11 onder 1. impliciet primair ten laste gelegde pogingen tot moord niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Acht het onder parketnummer 01/821311-11 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het tenlastegelegde voor het overige bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/825447-11 feit 1 primair:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
T.a.v. 01/825447-11 feit 2:
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en de maatregelen.
T.a.v. 01/825447-11 feit 1 primair, feit 2:
Een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
T.a.v. 01/825447-11 feit 1 primair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 10.467,55 subsidiair 87 dagen hechtenis.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 10.467,55 (zegge tienduizendvierhonderdzevenenzestig euro en vijfenvijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 10.000,00 immateriële schadevergoeding en EUR 467,55 materiële schadevergoeding (posten eigen risico, telefoonkosten, reiskosten en inkomstenderving). De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van EUR 10.467,55 (zegge: tienduizendvierhonderdzevenenzestig euro en vijfenvijftig eurocent), te weten EUR 10.000,00 immateriële schadevergoeding en/of EUR 467,55 materiële schadevergoeding (posten eigen risico, telefoonkosten, reiskosten en inkomstenderving).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ter zake immateriële schade voor zover een bedrag van EUR 10.000,00 te bovengaande.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. 01/825447-11 feit 1 primair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 2.000,00 subsidiair 30 dagen hechtenis.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], van een bedrag van EUR 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), te weten immateriële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ter zake immateriële schade voor zover een bedrag van EUR 2.000,00 te bovengaande.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
De rechtbank onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen goederen, te weten: de nummers 1, 8 en 11 zoals vermeld op de aangehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten: de nummers 3, 4, 5, 6, 7 en 9 zoals vermeld op de aangehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
Zij gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan de rechthebbende, te weten: nummer 10 en 12 zoals vermeld op de aangehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Lammers, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. W. Overbosch, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 10 september 2012.
Mr. Overbosch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, genaamd Poelruiten en met dossiernummer 2233110528.
2 Proces-verbaal van bevindingen, p. 71-72.
3 Een als bijlage bij het proces-verbaal van de Rijsrecherche (Sneeuwgors) gevoegd proces-verbaal van bevindingen (uitwerking audiobestanden meldkamer), p. 167 bovenaan.
4 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] (hoofdagent van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost), p. 38 tot en met 41 en door [slachtoffer 2] (agent van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost), p. 48 tot en met 50.
5 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] (hoofdagent van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost), p. 37 tot en met 39.
6 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] (agent van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost), p. 49.
7 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 122-123.
8 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], p. 125 (idem Rijksrecherche dossier p. 83).
9 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 159-160 (idem Rijsrecherche p. 105-106).
10 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek van FTO Brabant Noord, PL22-20011125423, p. 4 van 19.
11 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], p. 196-197.
12 Verklaring van verdachte, p. 183-184.
13 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] (hoofdagent van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost), p. 40-41.
14 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] (agent van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost), p. 50-51.
15 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek van FTO Brabant Noord, PL22-20011125423.
16 Rapport Zoetmulder, p. 9.
17 Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 27 augustus 2012.
18 Het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant-Noord, Regionaal Bureau Wapens en munitie, gesloten en ondertekend op 16 september 2011 door Blokland.
19 Proces-verbaal van bevindingen, p. 81.
20 Proces-verbaal van bevindingen genummerd PL2233 2011125423-62, gesloten en ondertekend door [verbalisant 2], brigadier van politie op 21 november 2011.
21 Proces-verbaal op p. 89.
22 Verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 27 augustus 2012.
23 Verhoren van de getuigen [getuige 4], p. 117, 15e regel van boven, [persoon 1], p. 155, 7e regel van boven en [persoon 2], p. 177 halverwege.