ECLI:NL:RBSHE:2012:BX8506

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12 / 2417, Awb 12 / 2432 en Awb 12 / 2394
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor een hostel in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 27 september 2012 uitspraak gedaan over de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een hostel op het perceel Van Broeckhovenlaan 2 te 's-Hertogenbosch. De rechtbank oordeelde dat het geplande hostel niet in strijd is met het bestemmingsplan, dat de bestemming 'openbare of bijzondere gebouwen' toelaat. De eisers, die bezwaar maakten tegen de vergunning, stelden dat het hostel in hoofdzaak gebruikt zal worden voor bewoning, wat in strijd zou zijn met de bestemming. De rechtbank weerlegde dit argument door te stellen dat er sprake is van intensieve begeleiding van de bewoners door sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen, wat het gebruik van het gebouw als zorginstelling legitimeert. De rechtbank benadrukte dat de zorg voor de bewoners centraal staat en dat de begeleiding gericht is op het verbeteren van hun zelfredzaamheid.

De rechtbank nam ook in overweging dat de bewoners in principe mogen vertrekken, maar niet zomaar terug kunnen komen, wat de zelfstandigheid van hun verblijf in het hostel beperkt. De rechtbank concludeerde dat de zorgzwaartepakketten en de intensieve begeleiding van de bewoners het gebruik van het gebouw als zorginstelling bevestigen, en dat de vergunning terecht was verleend. De beroepen van de eisers werden ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/2417, AWB 12/2432 en AWB 12/2394
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2012 in de zaak tussen
1. [eisers sub 1], te ’s-Hertogenbosch,
(gemachtigden: A.A.M. van Herpen en mr. B. de Jong),
2. [eisers sub 2], te Eindhoven,
(gemachtigden: M. Esmeijer, J. Jansen en mr. A.M.M. Ferwerda),
3. [eisers sub 3] te ’s-Hertogenbosch, eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder
(gemachtigde: mr. P.W.G.M. Christophe).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen de [stichting], te ’s Hertogenbosch, vergunninghoudster
(gemachtigden: Ö. Game, ir. H. de Vries, M.L. van der Kruis ([namens een stichting]), A.R. Krijgsman en M. Rutgers ([namens een stichting]), mr. A.A. van den Brand en mr. T. Paffen).
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen van een bouwwerk op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), het afwijken van het bestemmingsplan ten aanzien van het dak (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo) en het aanleggen of veranderen van een uitweg (artikel 2.2, eerste lid, van de Wabo) voor het realiseren van een hostel op het perceel Van Broeckhovenlaan 2 te ’s-Hertogenbosch, kadastraal bekend als gemeente ’s Hertogenbosch, sectie G, nr. 0570 (hierna: het perceel).
Bij besluit van 26 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2012. Eisers sub 1 hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Eiseres sub 2 heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Eisers sub 3 zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Het bouwplan voorziet in een appartementencomplex dat in hoofdzaak bestaat uit 28 zorgappartementen voor de huisvesting van mensen behorende tot de doelgroep. Dit appartementencomplex wordt door de derde-partij verhuurd aan Novadic-Kentron (verslavingszorg) en Reinier van Arkel (geestelijke gezondheidszorg). De doelgroep bestaat uit mensen die dak- of thuisloos zijn geweest. Zij zijn chronisch verslaafd aan drugs en/of alcohol en hebben een psychiatrische ziekte. De bewoners krijgen een eigen kamer met douche en toilet, verder zijn er een aantal gezamenlijke ruimten namelijk keuken, huiskamers, spreekkamer en therapieruimtes en enkele kantoor- c.q. personeelsruimten. Voor elke bewoner wordt een behandelplan opgesteld. In het hostel zal sprake zijn van begeleiding door twee sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen die de dag rond aanwezig zijn. Deze zullen de bewoners begeleiden bij de dagelijkse routine, zoals onder meer het opstaan, het eten en het nemen van medicatie. Verder is er vier uur per dag een activiteitenbegeleider aanwezig voor dagbesteding. Aan het hostel is verder een multi-disciplinair team verbonden bestaande uit een verslavingsarts, een psychiater en een psycholoog. Deze zijn op afroep beschikbaar. Op het perceel rust op grond van het ter plaatse als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan “Wijziging partieel uitbreidingsplan in onderdelen Aawijk-Noord” (hierna: uitbreidingsplan) de bestemming “openbare of bijzondere gebouwen” (O.B.G).
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit tot verlening van de omgevingsvergunning gehandhaafd en is daarbij gemotiveerd afgeweken van het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften van 16 mei 2012. Hij heeft zich daarbij, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat het bouwplan, behoudens de vorm van het dak in overeenstemming is met het bestemmingsplan, dat voor de vorm van het dak met toepassing van de planvoorschriften ontheffing kan worden verleend en dat de uitweg niet in strijd is met de Algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente ‘s-Hertogenbosch.
3. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van het eerste lid, aanhef en onder c, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
4. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, voor zover van belang, wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Op grond van het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
5. In artikel 32 van de voorschriften van het uitbreidingsplan is bepaald dat onder “openbare of bijzondere gebouwen” (O.B.G) wordt verstaan: gebouwen bestemd voor doeleinden van openbaar nut of andere gebouwen met een monumentaal karakter niet in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijnde, zoals kerken, scholen, kantoorgebouwen, hotels, inrichtingen van vermaak e.d. Het bebouwingspercentage mag ten hoogste 50 bedragen.
6.1 Eisers sub 1 hebben - samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd. Met verwijzing naar het advies van de commissie moet worden vastgesteld dat feitelijk sprake is van ‘wonen’. Dit blijkt uit de projectomschrijving op het aanvraagformulier en de omschrijving van een hostel op de website. Dat in het hostel ook zorg zal worden verleend wordt niet ontkend. De verleende zorg is naar de mening van eisers echter zo marginaal dat aan het (nagenoeg) zelfstandige woonkarakter van het hostel geen afbreuk wordt gedaan. De uitspraken waarnaar door verweerder wordt verwezen zien niet op een vergelijkbare situatie, omdat in de zaken waarop deze uitspraken betrekking hebben sprake was van een zogenoemd Domushuis. Kenmerken daarvan zijn intensieve begeleiding en behandeling, beperkingen in de vrijheid van bewoners en het doel een gedragsverandering van de bewoners op de langere termijn te bewerkstelligen, zodat zij uiteindelijk in staat zullen zijn zelfstandig te wonen. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake. Er is geen sprake van bewoning met een overwegend verzorgend karakter, maar van een gebruiksvorm die is aan te merken als nagenoeg zelfstandige bewoning. Eisers sub 1 verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 juli 2006 (LJN: AY4242) en naar de uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2010 (LJN: BM4968).
6.2 Eiseres sub 2 heeft - samengevat weergeven - aangevoerd dat het hostel in hoofdzaak gebruikt zal worden voor bewoning, zodat het gebruik hiervan ook om die reden in strijd geacht moet worden met de bestemming, waarin dergelijk gebruik expliciet is uitgesloten. Eiseres sub 2 verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 29 februari 2012 (LJN: BV8034) en van 17 december 2008 (LJN: BG7184). De opvangfaciliteiten in deze uitspraken vertonen sterke gelijkenis met het geplande hostel. Ook dit hostel is primair een woonvoorziening waarbij de begeleiding is gericht op het brengen van rust, regelmaat, structuur en stabiliteit, om het gedrag van de doelgroep in positieve zin te veranderen. Dat uit het bestreden besluit blijkt dat ook ‘eerste hulp’ wordt verleend op het terrein van onder meer medische zorg, doet hieraan niet af. Net als in de uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 1998 (LJN: AP6320) heeft deze zorg slechts een signalerende functie, zodat per saldo nog steeds sprake is van ‘bewoning’. Ook het beroep op de zorgindicatie van de toekomstige bewoners kan verweerder niet baten. In de uitspraken van de Afdeling van 29 februari 2012 en 17 december 2008 betrof het eveneens bewoners die intensieve zorg nodig hadden. De toekomstige bewoners zullen op vrijwillige en permanente basis in het geplande hostel wonen.
6.3 Eisers sub 3 hebben - samengevat weergegeven - aangevoerd dat uit de “Voortgangsnota wonen 2011” blijkt dat een hostel in hoofdzaak is bedoeld voor huisvesting van bijzondere doelgroepen. Daaruit blijkt dat het hostel in hoofdzaak gericht zal zijn op huisvesting van verslaafden. Ook de gemeente heeft altijd gecommuniceerd dat in het geplande hostel dak- en thuislozen met een chronische verslaving en een psychiatrische aandoening gaan wonen. Daarnaast mogen de bewoners gaan en staan waar zij willen en bepalen zij grotendeels zelf hoe zij hun dag willen indelen. Verder zal het hostel niet gericht zijn op behandeling van de verslaving van de bewoners. Deze mogen drugs en alcohol blijven gebruiken. In het pand op het perceel [adres] te ’s-Hertogenbosch wordt een tijdelijk hostel gerealiseerd in afwachting van het onderhavige bouwplan. Dat perceel heeft de bestemming “Woondoeleinden”. Uit een email van een ambtenaar van de gemeente blijkt dat verweerder zich op het standpunt stelt dat het hostel daar binnen de bestemming past, aldus eisers sub 3. 6.4 Verweerder heeft zich op het volgende standpunt gesteld. Het geplande hostel past binnen de bestemming “openbare of bijzondere gebouwen”. De doelgroep welke in het hostel zal worden geplaatst heeft geen mogelijkheden en vaardigheden om zelfstandig te wonen. De opvang van deze doelgroep is in eerste instantie het uitgangspunt. Daarnaast zal er speciale aandacht zijn voor het aanleren van sociale vaardigheden. Dit wordt vastgelegd in een individueel zorgplan met een ontwikkelingsgericht karakter. De bewoners krijgen medische en psychische hulp, ondersteuning bij algemene dagelijkse dingen, het omgaan met geld en wegwerken van schulden. Bewoners krijgen ook een zinvolle dagbesteding of werk aangeboden. De stabiele situatie in een hostel draagt vaak bij tot herstel van contact met de familie. Alle activiteiten zijn gericht op een betere lichamelijke en geestelijke gezondheid. Deze zorg kan niet alleen toegang geven tot verdere veranderingsgerichte hulpverlening of zelfs weer behandeling, maar levert ook een actieve bijdrage aan het stabiliseren en voorkomen van verergering van de problematiek. Het hostel wordt gefinancierd uit de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Hiervoor wordt een indicatie verstrekt door het CIZ voor zorgzwaartepakketten variërend van 3 tot 5. Dat ziet op intramurale zorg. De stelling van de commissie dat het aanwezige personeel slechts helpt waar het nodig is en de verzorging slechts een signalerende functie heeft en de bewoners zelfstandig leven en wonen in een eigen appartement is dan ook niet juist. Verwezen wordt naar de uitspraken van de Afdeling van 24 mei 2006 (LJN: AX4394), van 21 oktober 2009 (BK0792) en van 4 juli 2011 (LJN: BR1389). Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het gebouw niet in hoofdzaak voor bewoning maar voor zorg is bestemd. Uit artikel 32 van de planvoorschriften volgt verder dat het gebouw bestemd moet zijn voor doeleinden van openbaar nut. Met openbaar nut is bedoeld een functie ten dienste van het algemeen belang. Uit het voorgaande volgt al dat sprake is van doeleinden van openbaar nut. Daarnaast wordt het openbaar nut door het hostel ook gediend omdat de kwaliteit van het samenleven in de gemeente als geheel wordt verbeterd door het verminderen van zwerfgedrag, verwervingscriminaliteit en/of overlast van personen in de binnenstad en in wijken en buurten.
6.5 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met de op grond van het uitbreidingsplan geldende bestemming “openbare of bijzondere gebouwen”. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een gebouw dat in hoofdzaak voor bewoning is bestemd. Eisers sub 1 hebben aangevoerd dat steeds is gecommuniceerd dat er in het hostel gewoond zal worden. Dit is ter zitting door de derde-partij bevestigd. Dat er in het hostel gewoond zal worden, betekent echter niet dat sprake is van ‘nagenoeg zelfstandige bewoning’ als bedoeld in de hiervoor vermelde uitspraken van de Afdeling van 24 mei 2006 en van 4 juli 2011. Naar het oordeel van de rechtbank is het geplande hostel vergelijkbaar met een zogenoemd Domushuis. Evenals in de Domushuizen waarop de uitspraken van de Afdeling van 24 mei 2006 en 4 juli 2011 betrekking hebben, zal er in het hostel sprake zijn van intensieve begeleiding, namelijk van twee sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen die voortdurend aanwezig zijn en van een activiteitenbegeleider die vier uur per dag aanwezig zal zijn. Het is de rechtbank niet gebleken dat deze sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen alleen op afroep beschikbaar zullen zijn. Eisers sub 1 stellen terecht dat geen behandeling van de verslaving plaats zal vinden, maar evenals in de genoemde Domushuizen zal de behandeling in het hostel gericht zijn op een verbetering van het gedrag, de vaardigheden, en de zelfredzaamheid van de bewoners en zal deze erop gericht zijn de bewoners zelfstandig te laten wonen. Dat slechts 10 tot 20 procent van de bewoners daartoe in staat zal zijn, zoals ter zitting is gestelde door de derde-partij, en het merendeel van de bewoners permanent aangewezen zal zijn op het hostel, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande geen sprake van ‘nagenoeg zelfstandige bewoning’. De rechtbank betrekt bij dat oordeel ook de door verweerder genoemde zorgzwaartepakketten, die er op wijzen dat in dit geval de nadruk ligt op zorg. Verder betrekt de rechtbank daarbij dat, zoals ter zitting is gebleken, de bewoners in principe mogen vertrekken, maar dat in geval van vertrek hun plek in overleg met het zorgkantoor moet worden opgevuld. De bewoners kunnen dus niet zomaar terugkomen.
De verwijzing van eisers sub 1 naar de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2010 gaat niet op, al omdat in dat geval geen sprake was van eenzelfde mate van begeleiding als in dit geval. De verwijzing van eiseres sub 2 naar de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2012 gaat evenmin op. Ook in het geval waarop die uitspraak zag was er geen sprake van eenzelfde mate van begeleiding als in dit geval. Zo waren er alleen overdag medewerkers van het Leger des Heils aanwezig die op afspraak vooraf en op afroep waar gewenst ondersteuning boden, was er ’s nachts alleen een huismeester/portier aanwezig en was er geen ambulant team aan het appartementencomplex verbonden. Verder waren er in het gebouw geen behandelruimtes aanwezig. Ook was er geen gemeenschappelijke keuken in het gebouw. Tenslotte konden in dat geval ook bewoners zonder een CIZ-indicatie in het appartementencomplex blijven wonen. Naar het oordeel van de rechtbank ziet ook de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2008, waarnaar eiseres sub 2 heeft verwezen, gelet op de mate van begeleiding, niet op een vergelijkbaar geval. De hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2006, waarop eisers sub 1 zich hebben beroepen, is niet relevant nu het daar ging het om de vraag of een Domushuis paste binnen een bestemming met een andere doeleindenomschrijving dan in dit geval. Dat volgens verweerder het hostel aan de [adres] binnen de bestemming “Woondoeleinden” past betekent verder niet dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat dit hostel binnen de bestemming “openbare of bijzondere gebouwen” past. Deze beroepsgrond van eisers treft geen doel.
7. Gelet op het voorgaande faalt de beroepsgrond van eisers sub 1 dat bij de diverse onderzoeken die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen de verkeerde uitgangspunten zijn gehanteerd. Ook de beroepsgrond van eisers sub 1 en 3, dat verweerder bij de toetsing aan het Bouwbesluit ten onrechte van de functie ‘zorg’ in plaats van de functie ‘wonen’ is uitgegaan, slaagt om die reden niet. Evenmin slaagt de beroepsgrond van eisers sub 1 dat, gelet op artikel 40 van het bestemmingsplan, bij elke woning een vrijstaande of aangebouwde bergplaats aanwezig moet zijn voor fietsen, brandstoffen, tuingereedschappen en dergelijke.
8. Eisers sub 3 hebben nog aangevoerd dat het akoestisch onderzoek is gericht op een gebruiksfunctie die niet is aangevraagd, namelijk de functie van kantoor. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het akoestisch onderzoek op de juiste wijze is uitgevoerd, namelijk uitgaande van het feit dat het hier een zorginstelling betreft met een kantoor. De rechtbank volgt verweerder in dat standpunt. De beroepsgrond slaagt niet.
9.1 Eiseres sub 2 heeft verder ten aanzien van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan nog het volgende aangevoerd. De omstandigheid dat in de nabije omgeving van het te bebouwen perceel gebouwen met een plat dak aanwezig zijn, betekent niet dat een plat dak om architectonische redenen wenselijk is. Er zijn genoeg gebouwen in de omgeving die geen plat dak hebben. De welstandscommissie heeft zich hierover niet specifiek uitgelaten. Het oordeel van de welstandscommissie kan dus niet als motivering van de ontheffing worden aangevoerd. Uit het bestreden besluit blijkt niet of daadwerkelijk is getoetst of het platte dak om architectonische redenen wenselijk is.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat afgaande op de bebouwing ten noorden van de Van Broeckhovenlaan - de zijde waar de nieuwbouw onderdeel van uitmaakt - een volume met een plat dak vanzelfsprekend en gewenst is. Het draagt bij aan een leesbaar en uniform straatbeeld. Daarnaast is de welstandscommissie akkoord met deze dakvorm. Eiseres sub 2 wordt door de ontheffing niet in haar belangen getroffen, terwijl de derde-partij belang heeft bij bij deze dakvorm om efficiënt gebruik te kunnen maken van de aanwezige ruimte, aldus verweerder.
9.2 Op grond van artikel 42 van het uitbreidingsplan moeten de hoofdgebouwen worden gedekt met daken, die een helling van tenminste 30º en ten hoogste 55º hebben. Z.g. gebroken dakvlakken mogen niet worden toegepast.
Op grond van het derde lid kunnen burgemeester en wethouders van het verbod sub 1 en 2 ontheffing verlenen, voor zover zulks om architectonische redenen wenselijk is.
9.3 Anders dan eiseres sub 2 stelt, blijkt uit het bestreden besluit dat er getoetst is of het platte dak om architectonische redenen wenselijk is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres sub 2 met de stelling dat er genoeg gebouwen in de omgeving zijn die geen plat dak hebben en dat geen sprake is van een uniform straatbeeld het standpunt van verweerder, dat verlenen van ontheffing op grond van artikel 42, derde lid, van de planvoorschriften mogelijk is, onvoldoende gemotiveerd bestreden.
10.1 Eisers sub 3 hebben verder nog aangevoerd dat de aanleg van een uitweg strijdig is met artikel 2.5 van de APV. Volgens eisers sub 3 had de omgevingsvergunning daarvoor geweigerd moeten worden omdat door het realiseren van de uitweg een onveilige situatie ontstaat. Deze uitweg wordt gerealiseerd voor een flauwe bocht, waardoor de kans ontstaat dat de achterliggende voertuigen, door het afremmen van de voorligger die de uitweg in wil rijden, gaan inhalen. Hierdoor ontstaat een onveilige situatie en dan met name voor de tegenliggers. Daarnaast wordt de groenvoorziening door de uitweg aangetast dan wel komt deze deels te vervallen.
Volgens verweerder is de uitweg nodig om de vijftien parkeerplaatsen op het terrein van het hostel voor bewoners, bezoekers en medewerkers te ontsluiten. Het aantal bewegingen per dag per parkeerplaats bedraagt ongeveer twee. Dat betekent dat er ongeveer 60 bewegingen per dag zullen plaatsvinden. De bouwlocatie was voorheen ook al met een uitweg ontsloten, met name voor leerkrachten en bezoekers van de school die ter plaatse was gevestigd. De extra verkeersbelasting is marginaal ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Er is gelet daarop geen sprake van een onveilige situatie of een verslechtering van de verkeersveiligheid ten opzichte van de oorspronkelijke situatie, aldus verweerder.
10.2 Op grond van artikel 2.5, eerste lid, van de APV van de gemeente ’s-Hertogenbosch is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:
a. een uitweg te maken naar de weg;
b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
Op grond van het derde lid, onder b en d, kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg of de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
10.3 Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers sub 3 hun stelling dat de uitweg afbreuk doet aan het veilig en doelmatig gebruik van de weg, in dit geval de Van Broeckhovenlaan, onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij daarin geen aanleiding ziet om de omgevingsvergunning te weigeren. Eisers sub 3 hebben niet gemotiveerd waarom verweerder in de aantasting van de groenvoorziening aanleiding had moeten zien om de omgevingsvergunning te weigeren. De beroepgrond slaagt niet.
11. Eisers sub 3 hebben tenslotte nog aangevoerd dat het perceel waarop het hostel is voorzien al jaren braak ligt. Volgens eisers sub 3 is sprake van een reële mogelijkheid dat daar flora en fauna aanwezig is die onder het beschermingsregime van de Flora- en faunawet (Ffw) valt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld geen ontheffing op basis van de Ffw nodig is. Op grond van artikel 75 c van de Ffw dient de aanvrager van een omgevingsvergunning er voor te zorgen dat de aanvraag tevens betrekking heeft op een ontheffing op grond van de Ffw wanneer een dergelijke ontheffing vereist is. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers sub 3 niet aannemelijk gemaakt zich ter plaatse flora en fauna bevindt die onder het beschermingsregime van de Ffw valt en dat een ontheffing op grond van de Ffw vereist is. De beroepsgrond faalt.
12. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. G.J. Krens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2012.
griffier rechter
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.