vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/849748-10
Datum uitspraak: 19 oktober 2012
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1966],
thans gedetineerd te Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 september 2011, 18 november 2011, 13 februari 2012, 6 april 2012, 8 juni 2012, 24 augustus 2012 en 3 en 5 oktober 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 september 2011. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 13 februari 2012 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht. Met inachtneming van deze wijziging is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 09 september 2010 tot en met 13 december 2010 te Uden en/of Veghel en/of Schijndel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte(n) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
de hals dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of (met een kussen) op de mond en/of neus van die [slachtoffer 1] gedrukt en/of heeft/hebben verdachte(n) die [slachtoffer 1] begraven, in elk geval heeft/hebben verdachte(n) één of meer verstikkende handeling(en) verricht,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
(artikel 289 en 47 Wetboek van Strafrecht);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 09 september 2010 tot en met 13 december 2010 te Uden en/of Veghel en/of Schijndel, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte(n) met dat opzet,
de hals dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of (met een kussen) op de mond en/of neus van die [slachtoffer 1] gedrukt en/of heeft/hebben verdachte(n) die [slachtoffer 1] begraven, in elk geval heeft/hebben verdachte(n) één of meer verstikkende handeling(en) verricht,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
(artikel 287 en 47 Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, op de gronden zoals door haar omschreven in haar schriftelijk requisitoir, het primaire feit (moord), alleen gepleegd, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Door en namens de verdachte is integrale vrijspraak bepleit.
Verdachte is in totaal zeventien keer door de politie verhoord. Zowel in deze verhoren als in zijn verhoren ten overstaan van de rechter-commissaris en ter terechtzitting van 3 oktober 2012 heeft verdachte betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer 1] ontkend.
Volgens de verdediging is bovendien onduidelijk gebleven hoe [slachtoffer 1] om het leven is gekomen, wanneer zij is overleden en waar zij is overleden. De door de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] afgelegde verklaringen acht de verdediging onbetrouwbaar, tegenstrijdig en in strijd met andere onderzoeksbevindingen. Voorts is de verdediging van oordeel dat het ARS-onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd en niet tot bewijs kan worden gebezigd.
Het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit vonnis wordt verwezen, acht de rechtbank op grond van de volgende feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk heeft gedood.1
De aangifte van vermissing van [slachtoffer 1] en haar laatste levensteken.
Op vrijdag 10 september 2010, omstreeks 13.33 uur, heeft verdachte bij de politie aangifte van vermissing van [slachtoffer 1] gedaan. Hij heeft daarbij verklaard dat zijn vriendin [slachtoffer 1] op donderdag 9 september 2010, omstreeks 14.00 uur, de woning aan de [adres] in Veghel had verlaten. Zij was op dat moment in labiele toestand en onder invloed van drank en medicijnen. Zij had haar creditcard, rijbewijs en bankpas meegenomen. Verdachte heeft kenbaar gemaakt dat hij niets meer met [slachtoffer 1] te maken wilde hebben, maar dat hij het netjes wilde afwerken door bij de politie aan te geven dat zij weg was. Van de moeder van [slachtoffer 1] had verdachte gehoord dat [slachtoffer 1] op 10 september 2010 geen contact had opgenomen met haar, terwijl het volgens haar moeder gebruikelijk was dat [slachtoffer 1] elke morgen telefonisch contact met haar opnam.2
Verdachte heeft ter terechtzitting van 3 oktober 2012 verklaard dat [slachtoffer 1] op 9 september 2010 onder meer haar auto had achtergelaten.3
Op 22 december 2010 heeft [moeder slachtoffer], de moeder van [slachtoffer 1], bij de politie een verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat [slachtoffer 1] haar op 9 september 2010 om 09.00 uur, 10.00 uur, 11.00 en 12.00 uur had gebeld. [slachtoffer 1] was naar de indruk van haar moeder onder invloed van alcohol en medicijnen. Om 14.30 uur belde verdachte en hij zei dat [slachtoffer 1] was vertrokken. [slachtoffer 1] had haar rijbewijs, bankpas, creditcard en paspoort meegenomen. [slachtoffer 1] had verdachte verteld dat ze verdachte, haar vader en moeder en haar kinderen niet meer wilde zien en dat zij haar nooit meer zouden vinden.
Op 7 januari 2011 heeft [moeder slachtoffer] verklaard tegenover de politie dat verdachte tegen haar had gezegd dat hij en [slachtoffer 1] de hele nacht hadden gedronken. Volgens [moeder slachtoffer] was verdachte dronken toen zij hem op 9 september 2010 telefonisch sprak.4
Uit historische printgegevens is gebleken dat het laatste telefonisch contact van [slachtoffer 1] op 9 september 2010 om 12.33 uur was met [hulpverlener] van Bureau Jeugdzorg.5 Na dit telefoongesprek is geen levensteken van [slachtoffer 1] meer vernomen.6
De dood van [slachtoffer 1].
Het aantreffen van het lichaam.
Op 13 december 2010, omstreeks 09.20 uur, werd door getuige [getuige 4] melding gemaakt dat zij in een bosperceel aan de Veghelsedijk in Schijndel een arm en een hand uit de grond had zien steken.7 [getuige 4] heeft hierover nader verklaard dat zij omstreeks 08.30 met haar hond in het bosperceel nabij de Zeilkampjes in Schijndel aan het wandelen was en dat zij een arm met daaraan een hand zag liggen.8
Naar aanleiding van deze melding werd op 13 en 14 december 2010 door forensisch archeoloog W.J. Groen in genoemd bosperceel, natuurgebied Wijboschbroek, in het verlengde van de onverharde weg genaamd [naam], op circa 10 tot 15 meter vanaf de bosrand, de grafkuil met daarin een stoffelijk overschot onderzocht. Deze grafkuil had een ovale vorm en was op het maaiveldniveau maximaal circa 200 cm lang en maximaal circa 85 cm breed. De bodem van de grafkuil was maximaal circa 165 cm lang en maximaal circa 65 cm breed. De diepte van de grafkuil varieerde tussen circa 25 cm en 35 cm onder het maaiveldniveau. De grafvulling was op twee plaatsen deels vergraven, waardoor de rechterbovenarm en de rechterheup/bovenbeen van het stoffelijk overschot zichtbaar waren. Deze lichaamsdelen vertoonden tevens sporen van beschadiging (diervraat). De bovenkant van het voorhoofd van het stoffelijk overschot werd aangetroffen op circa 10 cm onder het maaiveldniveau. De voeten werden aangetroffen op circa 15 cm onder het maaiveldniveau.9
Lijkschouwer D.D. Rijken heeft verklaard er niet van overtuigd te zijn, dat de dood van het slachtoffer tengevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden.10
Aan de hand van een forensisch odontologisch onderzoek, waarbij gebitsgegevens zijn vergeleken met de gebitsgegevens van het stoffelijk overschot, is vastgesteld dat het begraven lichaam dat van mevrouw [slachtoffer 1] geboren op [1975], is.11
Postmortale verandering stoffelijk overschot.
Arts en patholoog A. Maes van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft op 15 december 2010 een gerechtelijke sectie op het stoffelijk overschot verricht. Zij heeft daarbij onder meer gesteld dat het lichaam gevorderde postmortale veranderingen vertoonde passend bij een verblijf van enkele maanden in de grond.12 Arts en patholoog F.R.W. van de Goot van The Maastricht Forensic Institute (TMFI) heeft, op verzoek van de verdediging, de sectiebevindingen herbeoordeeld. In zijn rapportage van 27 februari 2012 heeft hij onder meer gesteld dat aangaande de overlijdensperiode zich geen enkele uitspraak laat doen anders dan conformering aan het standpunt van het NFI, dat een periode van één of enkele maanden beslist tot de mogelijkheid behoort.13
Belastende getuigenverklaringen.
De rechtbank stelt vast dat met name getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] jegens verdachte belastende verklaringen hebben afgelegd.
Op 5 december 2010, omstreeks 16.13 uur, kwam via de opsporingstiplijn van het Korps Landelijke Politiediensten een tip binnen afkomstig van de hierna volledig te noemen getuige [getuige 1]. De inhoud van deze tip kwam er kort gezegd op neer dat een maat van [getuige 1] tegen hem had verteld dat de vriend of echtgenoot van [slachtoffer 1] in een dronken bui tegen hem, die maat, onder meer had gezegd, dat hij [slachtoffer 1] in het Wijboschbroek in Schijndel twee spaden diep had begraven, dat ze ruzie hadden gekregen en dat hij haar had geslagen, dat ze in een stuk tapijt is gerold en achter in de auto is gegooid, dat hij over een modderig landweggetje is gereden en dat hij niet dieper kon graven door de wortels. Die vriend zou ook gezegd hebben "er gaat niemand voor de tweede keer bij me weg" en zou vervolgens de keel van [slachtoffer 1] dichtgeknepen hebben.14
Naar aanleiding van deze tip is getuige [getuige 1] op 6 en 15 december 2010 bij de politie gehoord. In hoofdlijnen komen zijn verklaringen overeen met de inhoud van zijn telefonische tip. Hij heeft onder meer het volgende verklaard. Op 5 december 2010 kwam zijn kameraad bij hem. Die maat kent [verdachte] (verdachte). Zijn kameraad vertelde dat [slachtoffer 1] en [verdachte] ruzie hebben gehad. Zij zou bij een oog een wond hebben gehad. [verdachte] zou gezegd hebben "er is geen vrouw die bij mij voor de tweede keer weggaat". Hij zou haar toen gewurgd hebben. Hij zou haar toen ergens ingerold hebben. Hij zou haar in haar kleine wagentje gedaan hebben en naar het Wijboschbroek tussen Schijndel en Veghel zijn gereden. Hij is daar begonnen met graven en hij kwam maar twee spaden diep, omdat hij toen op de wortels zat. [verdachte] heeft [slachtoffer 1] daar ergens begraven. [verdachte] zou het gezegd hebben toen hij stoned en dronken was. De maat over wie [getuige 1] spreekt betreft [getuige 2]. 15
Op 3 februari 2011 heeft getuige [getuige 2] telefonisch contact opgenomen met medewerkers van het onderzoeksteam. In dit gesprek heeft [getuige 2] de verklaring van getuige [getuige 1] bevestigd en onder meer verklaard dat verdachte tegen hem gezegd had dat verdachte [slachtoffer 1] had doodgemaakt.16 Naar aanleiding hiervan is [getuige 2] op 5 februari 2011 door de politie gehoord. Hij heeft in dit verhoor onder meer het volgende verklaard. [verdachte] heeft op de vrijdag vóór [getuige 2] het verhaal tegen [getuige 1] vertelde (de rechtbank begrijpt: vrijdag 3 december 2010) tegen hem gezegd dat hij het gedaan heeft. [verdachte] was in een zatte bui bij hem thuis en heeft letterlijk tegen hem gezegd: "[getuige 2], ik zit ergens mee en ik wil jou wat zeggen". [getuige 2] vroeg toen aan [verdachte] wat er was. Hij hoorde [verdachte] zeggen dat hij ruzie met [slachtoffer 1] had gehad en dat hij haar geslagen had. [getuige 2] hoorde hem zeggen dat [slachtoffer 1] daardoor een verwonding op haar voorhoofd had gekregen. [verdachte] vertelde toen dat [slachtoffer 1] had gezegd dat zij bang voor [verdachte] was en dat zij weg zou gaan van hem. [verdachte] zei dat hij tegen [slachtoffer 1] had gezegd dat er ooit een vrouw van hem was weggelopen en dat dit een tweede maal niet zou gebeuren. Hierop zei [verdachte] dat hij met twee handen de nek van [slachtoffer 1] had dichtgeknepen. Hierbij maakte [verdachte] de beweging dat hij met twee handen iemand bij de nek vastpakte. Voordat hij dit tegen [getuige 2] zei hoorde [getuige 2] hem zeggen dat hij [slachtoffer 1] had weggebracht in het kleine autootje van [slachtoffer 1]. [getuige 2] hoorde [verdachte] ook zeggen dat hij [slachtoffer 1] naar het bos, Wijboschbroek genaamd, had gebracht en dat [slachtoffer 1] twee schoppen diep lag. Uiteindelijk heeft [getuige 2] de zondagochtend erna (de rechtbank begrijpt: 5 december 2010), het tegen [getuige 1] verteld.17
[getuige 2] heeft in zijn politieverhoor tevens verklaard dat verdachte ook tegen een andere vriend zijn verhaal had verteld.18 Uit onderzoek is gebleken dat deze vriend [getuige 3]betrof.19
Getuige [getuige 3] heeft op 17 juni 2011 bij de politie een verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer het volgende verklaard. [verdachte] is op een donderdag, later in de middag, bij hem binnen geweest en heeft het hem verteld. Nadat [getuige 3] door de politie is voorgehouden dat op 9 september 2010 te 15.38 een telefoongesprek20 tussen hem en verdachte is gevoerd, koppelt [getuige 3] het bezoek van verdachte aan hem aan deze datum, nu het bezoek en het telefoongesprek op dezelfde datum hadden plaatsgevonden, aldus [getuige 3]. [verdachte] heeft hem verteld dat [slachtoffer 1] en hij ruzie hebben gehad en dat hij haar met een kussen om het leven heeft gebracht. Hij heeft verteld dat hij met een kussen op haar hoofd heeft geduwd. [verdachte] vertelde dat het in zijn eigen slaapkamer is gebeurd, op zijn bed. Hij vertelde dat het lang duurde voordat [slachtoffer 1] haar laatste adem uitblies. Toen [slachtoffer 1] dood was heeft [verdachte] haar met haar auto meegenomen en haar met een schop in het Wijboschbroek begraven. [getuige 3] kan zich herinneren dat [verdachte] ook nog gezien heeft. Een kwartier nadat [verdachte] was weggegaan heeft [verdachte] zijn verhaal verteld. Het gesprek duurde één of een paar minuten. [getuige 3] vertelde [verdachte] daarna dat hij hem een kutjanus vond om hem dat te vertellen. [verdachte] bood daarop zijn excuses aan en zei sorry maar hij zei wel dat hij het kwijt wilde. Hij vertelde dat hij er zelf wel van was geschrokken dat het gebeurd was. Daarna is [verdachte] weer vertrokken met de kleine rode auto van [slachtoffer 1]. Toen [verdachte] bij [getuige 3] kwam had [verdachte] zwarte, vieze handen van zand. [verdachte] zei hierover in eerste instantie dat hij met de scooter was gevallen toen hij bier was gaan halen. Toen [verdachte] weg was heeft [verdachte] met betrekking tot zijn zwarte handen echter verteld dat dit van het begraven van [slachtoffer 1] kwam. [getuige 3] heeft verder verklaard dat hij niet weet wat [getuige 2] concreet van [verdachte] heeft gehoord. Toen [getuige 2] bij [getuige 3] kwam zei hij dat [verdachte] hem verteld had wat hij gedaan had. [getuige 2] vertelde [getuige 3] dat [verdachte] hem verteld had, dat hij [slachtoffer 1] om het leven had gebracht. [getuige 2] heeft niet specifiek verteld wat [verdachte] dan precies gedaan zou hebben bij [slachtoffer 1], hoe hij haar precies omgebracht zou hebben. Toen [getuige 2] er over door bleef gaan heeft [getuige 3] tegen [getuige 2] gezegd dat hij hetgeen dat [getuige 2] hem vertelde al lang wist. [getuige 3] kan zich niet herinneren dat hij [getuige 2] specifiek heeft verteld wat [verdachte] gedaan had, hoe [verdachte] om het leven had gebracht. Ze hebben het allebei er alleen over gehad dat [verdachte] tegen hen verteld had dat hij [slachtoffer 1] om het leven had gebracht.21
Getuige [verdachte] heeft op 18 juni 2011 bij de politie verklaard dat zij haar kinderen vanaf 2009 op donderdagen bij [getuige 3] bracht in verband met haar werk. Op donderdagen kwam zij tussen 17:30 uur en 17:45 uur bij [getuige 3] om haar kinderen weer op te halen; ook op donderdag 9 september 2010. Nadat haar door de politie is voorgehouden dat [verdachte] een keer bij [getuige 3] was geweest en hem verteld had dat hij met zijn scooter was gevallen, verklaarde [verdachte] dat ze zo'n verhaal wel kende en dat [verdachte] op dat moment zwarte handen had. [verdachte] heeft op het moment dat ze bij [getuige 3] kwam een rood autootje zien staan waarmee [verdachte] was gekomen.22
De verdediging heeft onder meer gesteld dat de de auditu verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] op hoofdzaken tegenstrijdig zijn en niet worden ondersteund door of tegenstrijdig zijn met technisch bewijs en op belangrijke onderdelen onbetrouwbaar te achten zijn. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Met de verdediging stelt de rechtbank vast dat [getuige 2] op 19 maart 2012 ten overstaan van de rechter-commissaris een afwijkende verklaring heeft afgelegd waarin hij - kort gezegd - ontkent direct van verdachte te hebben gehoord dat verdachte [slachtoffer 1] had omgebracht. De rechtbank acht het echter aannemelijk dat [getuige 2] op dat moment de consequenties van zijn belastende politieverklaring voor verdachte heeft beseft en om die reden, mede gezien zijn langdurige vriendschap met verdachte, deels daarop is teruggekomen. De rechtbank vindt voor haar oordeel steun in de omstandigheid dat [getuige 2] ook in zijn eerste politieverklaring op 18 december 2010 heeft ontkend dat hij het verhaal rechtstreeks van verdachte had gehoord, omdat, zoals hij op 5 februari 2011 heeft verklaard, verdachte zijn beste maat was en hij hem niet wilde verraden. Voorts stelt de rechtbank vast dat de verklaring van [getuige 2] op belangrijke punten overeenkomt met de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 1]. [getuige 1] heeft van [getuige 2] over het gebeurde gehoord voordat het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] werd gevonden. De rechtbank acht de verklaring van [getuige 2] afgelegd bij de politie op 17 juni 2011 betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Daarbij merkt de rechtbank op dat het bewijs niet in overwegende mate berust op die tot bewijs gebezigde verklaring van [getuige 2].
De verklaring van [getuige 3] acht de rechtbank eveneens betrouwbaar. De rechtbank hecht in dit kader waarde aan de verklaring van getuige [getuige 5] en de uitlating van getuige [getuige 6] aan verbalisant [verbalisant 1].
Getuige [getuige 5] heeft bij de politie verklaard dat hij op enig moment met [getuige 3] en [getuige 6] in het clubgebouw van de politiehondenvereniging in Veghel zat. Op dat moment was het lichaam van de betreffende vrouw reeds gevonden. Kort na het vinden van het lichaam heeft [getuige 5] aan [getuige 3] gevraagd of [getuige 3] wist om wie het ging. [getuige 3] vertelde hem dat die jongen een kameraad van hem was. Hij bedoelde daarmee de vriend van de vrouw die gevonden was. Enkele weken later vroeg [getuige 5] aan [getuige 3] of hij er niet meer van wist. Uiteindelijk vertelde [getuige 3] tegen hem en [getuige 6] dat de vriend van die vrouw op een avond bij [getuige 3] aankwam. Het was kennelijk dezelfde dag als waarop die vrouw vermoord was. [getuige 5] weet inmiddels dat die vriend [verdachte] is, maar hij kent hem niet. Volgens [getuige 3] zat die vrouw aan de drank of drugs en was er een hooglopende ruzie ontstaan tussen die twee. [getuige 3] vertelde vervolgens dat hij, [verdachte], een kussen gepakt had en dat op haar gezicht gedrukt had. Volgens die vriend duurde het erg lang voordat ze dood was. Hierna heeft die [verdachte] dat lichaam in een deken gewikkeld, achter in de auto gelegd en is naar het Wijboschbroek gereden. Daar heeft hij haar begraven. Naderhand is hij, [verdachte], naar [getuige 3] gereden waar hij dit vertelde tegen [getuige 3].23
[getuige 5] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris volhard in zijn verklaring.24
Op 8 maart 2011 werd verbalisant [verbalisant 1] in zijn privétijd aangesproken door een persoon genaamd [getuige 6]. Deze persoon wist dat de verbalisant werkzaam was bij de politie en vroeg of hij iets anoniem kon doorgeven want 'hij had iets gehoord wat hij eigenlijk helemaal niet wilde weten en hij zat daar nu behoorlijk mee in zijn maag' of woorden van gelijke strekking. Het bleek te maken te hebben met het aantreffen van het lichaam van een vrouw in het Wijboschbroek. [getuige 6] had daar een en ander over te horen gekregen van iemand die het ook weer van iemand had gehoord. [getuige 6] liep al dagen rond met die informatie, zou er nog met niemand anders over gesproken hebben en wilde het graag kwijt, maar wenste helemaal niets met de zaak van doen te hebben. [getuige 6] vertelde vervolgens, ongevraagd, aan verbalisant [verbalisant 1] enkele details, zoals onder meer dat het slachtoffer met een kussen zou zijn doodgedrukt, dit wel tien of vijftien minuten had geduurd, dat (de dader?) met besmeurde kleding aan was gekomen en gezegd had dat hij met zijn brommer was gevallen en dat het autootje helemaal was schoongemaakt.25 [getuige 6] heeft enkele van deze details later in een brief aan het onderzoeksteam verwoord.26
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verklaring van [getuige 3] aldus op belangrijke punten bevestigd door de verklaringen van [getuige 5] en [getuige 6].
De rechtbank overweegt dat de gedetailleerde informatie die [getuige 2] en [getuige 3] van verdachte hebben vernomen als daderinformatie kan worden aangemerkt. Nog voordat het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] was aangetroffen heeft verdachte, op verschillende momenten, aan beide getuigen specifieke details verteld over de wijze waarop [slachtoffer 1] is omgebracht en begraven en op welke locaties dit is gedaan. De locatie van de grafkuil waarin het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] is aangetroffen en de wijze waarop zij was begraven komen geheel overeen met de door verdachte aan beide getuigen verschafte details.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] slechts over de wijze waarop de verstikkende handeling(en) van [slachtoffer 1] door verdachte zijn uitgevoerd van elkaar afwijken. Volgens [getuige 2] heeft verdachte tegen hem verteld dat hij [slachtoffer 1] met zijn handen heeft gewurgd. [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte tegen hem heeft verteld dat hij [slachtoffer 1] met een kussen heeft gesmoord. Naar het oordeel van de rechtbank is de essentie van beide verklaringen echter dat verdachte de persoon is geweest die [slachtoffer 1] om het leven heeft gebracht door één of meer verstikkende handelingen uit te voeren. Tevens hebben beide getuigen verklaard dat verdachte tegen hen verteld heeft dat hij [slachtoffer 1] in het Wijboschbroek heeft begraven.
Voorts heeft verdachte verklaard dat hij [getuige 2] en [getuige 3] al lang kent. [getuige 3] kent hij zelfs al 22 jaar. Verdachte zegt over [getuige 2] dat hij een keigoede vent is en recht door zee.27 Het zijn vrienden van hem en hij vertrouwt hen. Verdachte heeft ontkend tegen hen iets over zijn betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer 1] te hebben verteld. Volgens verdachte hebben deze getuigen alle roddels en achterklap van anderen gehoord. Verdachte heeft echter geen redengevende verklaring kunnen geven waarom zijn vrienden in deze mate belastend over hem hebben verklaard. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat beide getuigen de impact van de roddels over hem niet hebben beseft en zij waarschijnlijk nu geen afwijkende, jegens verdachte ontlastende, verklaringen meer durven af te leggen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Het is niet aannemelijk dat beide getuigen de impact van hun belastende verklaringen gelet op de inhoud ervan niet hebben beseft. [getuige 3] is nota bene met verdachte geconfronteerd toen verdachte vast zat. Uit het verloop van de verhoren van de getuigen door de politie blijkt, dat [getuige 2] en [getuige 3] eerst ontkennen van verdachte zelf details over de dood van [slachtoffer 1] te hebben vernomen. Zij houden dit ook enige tijd vol, maar geconfronteerd met onderzoeksbevindingen, geven zij uiteindelijk toch openheid van zaken en leggen zij belastende verklaringen af.
Forensisch technische onderzoeken.
Het verkeersregistratiesysteem.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] beschikte over een personenauto van het merk Subaru, type Vivio.28 Het kenteken van deze auto, [kenteken], heeft van 29 april 2010 tot en met 25 oktober 2010 op haar naam gestaan.29
Nadat het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] was aangetroffen is het onderzoeksteam van de politie nagegaan welke routes vanuit Veghel naar de locatie waar [slachtoffer 1] begraven was gereden konden worden. Uit dit onderzoek bleek dat de twee daarvoor in aanmerking komende routes waren voorzien van een verkeersregistratiesysteem van het bedrijf ARS Traffic & Transport B.V. Dit systeem registreert kentekens van passerende voertuigen. De resultaten hiervan zijn door inspecteur [getuige 4] in een proces-verbaal van bevindingen gerelateerd.
Gebleken is dat het kenteken van de auto van [slachtoffer 1] op 9 september 2010 door 14 camera's van het verkeersregistratiesysteem geregistreerd werd en wel tussen 17:30:05 uur en 18:30:05 uur.
Het kenteken [kenteken] werd op 9 september 2010 te 17:30:05 uur gesignaleerd door de camera PNB_207-B, locatie Corridor rijdende richting Sint Oedenrode. Hierna werd het kenteken [kenteken] vastgelegd door de camera PNB_206-B (17:30:56 uur) en PNB_205-B (17:31:42 uur), waarna het kenteken werd gesignaleerd op de N622 richting Schijndel.
Op deze rijbaan werd het kenteken [kenteken] vastgelegd door de cameralocaties 622RW50-A (17:34:22 uur) en 622ROTE-A (17:35:15 uur) en 622EERD-A (17:36:09 uur).
De camera 622EERD-A staat gezien vanuit de richting van Veghel op de Eerdsebaan (gemeente Veghel) voorbij de kruising met De Horstjens (gemeente Veghel). De Eerdsebaan vangt aan in de gemeente Veghel en gaat over in de Eerdsebaan in de gemeente Schijndel.
Het kenteken [kenteken] is in de richting van Schijndel het laatst waargenomen op de cameralocatie 622EERD-A te 17:36:09 uur.
Het kenteken [kenteken] werd daarna weer geregistreerd op de cameralocatie 622SCHIJ-B te 18:19:12 uur, rijdende in de richting van Veghel.
Het kenteken is gedurende 43 minuten en 3 seconden buiten het bereik van de camera's gebleven.
Het kenteken [kenteken] verplaatste zich vervolgens over de N622 in de richting van Veghel langs de camera's 622EERD-B (18:20:27 uur) en 622ROTE-B (18:21:20 uur) en 622RW50-B (18:21:47 uur) om vervolgens linksaf de Corridor te gaan berijden in de richting van Veghel. De Corridor gaat later over in de Rembrandtlaan. Het kenteken [kenteken] werd hierbij waargenomen door de camera's PNB_205-A (18:23:03 uur) en PNB_206-A (18:23:59 uur) en PNB_207-A (18:25:14 uur). Na deze locatie werd het kenteken [kenteken] niet meer waargenomen door de camera op de locatie PNB_208-A (Rembrandtlaan na kruising Dr. Schaepmanlaan te Veghel). Het kenteken [kenteken] kwam om 18:30:05 uur weer in beeld en werd vastgelegd door de camera op de locatie Rembrandtlaan (PNB_208-B) na de kruising met het Stadhuisplein (rijdende in de richting van de Corridor). Dit is de laatste keer dat het kenteken [kenteken] is geregistreerd.30
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de wijze waarop de zogeheten kenteken-hit tot stand is gekomen voldoende inzichtelijk. De rechtbank overweegt dat de betreffende processen-verbaal met betrekking tot de ARS-kentekenregistratie telkens op ambtseed zijn opgemaakt en ziet in de inhoud van deze processen-verbaal geen aanleiding de betrouwbaarheid daarvan in twijfel te trekken. Voorts zijn inspecteur [getuige 4] voornoemd en inspecteur [verbalisant 2] hierover zowel ten overstaan van de rechter-commissaris als ter terechtzitting bevraagd. Naar het oordeel van de rechtbank doet de enkele omstandigheid dat inspecteur [getuige 4] niet in staat was alle specifiek technische vragen zijdens de verdediging met betrekking tot het ARS-kentekenregistratiesysteem te beantwoorden, aan de betrouwbaarheid van de resultaten van dat systeem niet af. Voor uitsluiting van die resultaten voor het bewijs ziet de rechtbank derhalve geen aanleiding. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging op dat punt.
Uit een rekeningafschrift van Rabobankrekeningnummer 1671.20.263 op naam van verdachte is gebleken dat op 9 september 2010 om 18.28 uur met een bankpas met nr. 011 een bedrag van € 100,- werd gepind bij de Rabobank gevestigd aan de Rembrandtlaan te Veghel.31 Deze Rabobank is op korte afstand gelegen van de kruising Rembrandtlaan / Dr. Schaepmanlaan / Stadhuisplein.32
Verdachte heeft ter terechtzitting van 3 oktober 2010 verklaard dat het mogelijk is dat hij op 9 september 2010 om 18.28 uur bij de Rabobank aan de Rembrandtlaan in Veghel geld heeft gepind. Hij heeft verklaard zijn bankpas nooit uit te lenen en alleen hij kent de pincode.33
Verdachte heeft ontkend op die dag in de auto van [slachtoffer 1] te hebben gereden. Verdachte weet niet wie de auto van [slachtoffer 1] op 9 september 2010 heeft bestuurd, maar [slachtoffer 1] kan het niet zijn geweest. Verdachte acht het toeval dat het kenteken van de auto van [slachtoffer 1] rond het tijdstip waarop hij is gaan pinnen bij de Rabobank aan de Rembrandtlaan in Veghel op diezelfde locatie is geregistreerd. Verdachte heeft in dit kader verder verklaard dat de autosleutels van de auto van [slachtoffer 1] altijd op haar auto zaten. De auto stond in de garage behorende bij de woning van verdachte aan de [adres] in Veghel. Volgens verdachte was het slot van de garage kapot en kon in beginsel elke willekeurige persoon de auto van [slachtoffer 1] pakken en daarmee wegrijden. De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk en ongeloofwaardig. Zowel [getuige 3] als [verdachte] hebben verklaard dat verdachte die dag gebruik maakte van de auto van [slachtoffer 1]. Ook voor de mogelijkheid dat door het verkeersregistratiesysteem op 9 september 2010 een vals kenteken met de letter- en cijfercombinatie [kenteken] is geregistreerd biedt het dossier geen aanknopingspunten.
De rechtbank constateert dat de getuigen [getuige 3] en [getuige7] met betrekking tot het tijdstip waarop verdachte op 9 september 2010 met de rode auto van [slachtoffer 1] bij [getuige 3] is geweest wisselend hebben verklaard en dat hun verklaringen op dat punt niet overeenkomen met de gegevens uit het verkeersregistratiesysteem. De rechtbank acht het, gezien de verklaring van met name [getuige7], aannemelijk dat de getuigen de tijdstippen waarover zij hebben verklaard hebben niet hebben gerelateerd aan specifieke herinneringen aan 9 september 2010, maar aan elke reguliere donderdag waarop [getuige7] de kinderen bij [getuige 3] bracht en na haar werk, laat in de middag, weer ophaalde. Voor de bepaling van het tijdstip waarop verdachte op 9 september 2010 bij [getuige 3] zou zijn geweest hecht de rechtbank in dit kader meer waarde aan de gegevens van het verkeersregistratiesysteem, waaruit blijkt dat het kenteken van de auto van [slachtoffer 1] op 9 september 2012 rond 18:30 uur in de wijk De Leest was, waar [getuige 3] woonachtig is, nu dit wordt bevestigd door de gegevens met betrekking tot de pintransactie door verdachte op 9 september 2010 te 18:28 uur bij de Rabobank aan de Rembrandtlaan in Veghel.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 3 oktober 2012 ontkend dat hij op donderdag 9 september 2010 bij [getuige 3] thuis is geweest. Volgens verdachte is hij niet op een donderdag, maar op een vrijdag bij [getuige 3] geweest. De precieze datum waarop dat bezoek zou hebben plaatsgehad weet hij niet. Volgens verdachte was hij op die vrijdag op zijn scooter bier gaan halen, is toen met zijn scooter gevallen en is vervolgens naar huis gegaan. Eerst daarna is hij naar [getuige 3] gegaan. Ook heeft verdachte ontkend dat hij met de auto van [slachtoffer 1] naar [getuige 3] is gegaan, omdat zijn rijbewijs was ingenomen en hij daarom niet met haar auto durfde te rijden.
De rechtbank acht deze verklaring gelet op de verklaringen van [getuige 3] en [getuige7] en de resultaten van het verkeersregistratiesysteem onaannemelijk. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank genoegzaam komen vast te staan dat verdachte op 9 september 2010 tussen 17:30:05 uur en 18:30:05 met uur de auto van [slachtoffer 1] op de wegen zoals hiervoor genoemd heeft gereden en dat hij rond laatstgenoemd tijdstip in de bij [getuige 3] thuis is geweest.
Gelet op het feit dat het kenteken van de auto van [slachtoffer 1] gedurende een periode van 43 minuten en 3 seconden niet werd geregistreerd door een camera, werd door de politie proefondervindelijk onderzocht of het in die tijdspanne mogelijk is om vanaf locatie 622EERD-A (17:36:09 uur) naar de plaats delict te rijden, daar vervolgens een gat te graven overeenkomstig de aangetroffen afmetingen en diepte en het gegraven gat weer dicht te gooien en terug te rijden naar de locatie 622SCHIJ-B (17:19:12 uur) [de rechtbank begrijpt: 18:19:12 uur]. Proefondervindelijk werd vastgesteld dat dit binnen de aangegeven tijd goed mogelijk was.
Mede ten aanzien van dit proefondervindelijk onderzoek zijn ter terechtzitting van 3 oktober 2012 inspecteurs van politie [getuige 4] en [verbalisant 2] voornoemd als getuige gehoord. Uit hun verklaringen volgt - kort gezegd - dat alle mogelijke routes van en naar de plaats delict zijn uitgezet en vervolgens met een auto zijn gereden waarbij telkens aan de geldende maximumsnelheid werd gehouden. De langste route (heen- en terugweg) besloeg ongeveer 12 minuten. Het graven en dichtgooien van een graf, dat qua vorm en omvang gelijk was aan het graf waarin het stoffelijk overschot is aangetroffen, besloeg ongeveer 17 à 18 minuten. Volgens getuige [getuige 4] resteerde nog ongeveer 12 minuten om een stoffelijk overschot over een afstand van ongeveer 25 meter naar het graf te dragen en diezelfde afstand weer terug te lopen. Dit laatste is evenwel door de politie niet fysiek onderzocht.34,35
Ofschoon het proefondervindelijk onderzoek van de politie niet onder precies dezelfde condities is uitgevoerd, als ware het een reconstructie, acht de rechtbank op grond van voornoemde getuigenverklaringen ter terechtzitting afgelegd voldoende aannemelijk geworden dat het scenario, dat in een tijdspanne van 43 minuten en 3 seconden vanaf de laatste camerapositie (622EERD-A) naar de plaats delict kan worden gereden, een grafkuil kan worden gegraven, het stoffelijk overschot daarin kan worden gelegd, de grafkuil kan worden dichtgegooid en vervolgens naar de cameralocatie kan worden gereden die het kenteken weer heeft geregistreerd (622SCHIJ-B), als reëel te beschouwen is.
De grondvergelijkende onderzoeken.
Tijdens een doorzoeking van de woning en tuin van verdachte aan de [adres] in Veghel op 22 december 2010 werd door medewerkers van de forensisch technische opsporing ([verbalisant 3]) onder meer een spade aangetroffen.
Ten aanzien van deze spade werden onder meer de navolgende sporen veiliggesteld en bemonsterd op de aanwezigheid van niet-humane biologische sporen:
- spade [AABS3229NL];
- inhoud verpakking spade [AABS3229NL];
- blad van de spade [AABS3228NL];
- verbinding tussen blad en steel [AABS3227NL].36
Tijdens de gerechtelijke sectie zijn grondmonsters uit de luchtwegen van het slachtoffer veiliggesteld [AADW0912NL].37 Voorts zijn veiliggesteld grondmonsters uit de grafkuil [AACO7720NL] en [AACO7721NL] en uit de tuin van de woning van verdachte [AACN3451NL] tot en met [AACN3457].38
Door het NFI is een grondvergelijkend onderzoek uitgevoerd. In haar deskundigenrapportage van 13 mei 2011 is onder meer het navolgende gesteld:
(...)
"3. Vraagstelling (...)
1. Vergelijk de grondmonsters veiliggesteld tijdens de opgraving met de grondmonsters veiliggesteld uit de luchtwegen van het slachtoffer.
2. Vergelijk de grondmonsters veiliggesteld tijdens de opgraving met de grondmonsters veiliggesteld vanaf (...) de spade.
(...)
4. Vergelijk de grondmonsters veiliggesteld vanaf (...) de spade met de grondmonsters veiliggesteld vanuit de tuin tijdens de huiszoeking.
(...)
7. Conclusie
Op basis van de uitgevoerde grondvergelijkingen kan een uitspraak worden gedaan over de waarschijnlijkheid op het vinden van een (bepaalde mate van) overeenkomst in het licht van twee hypothesen (...).
De volgende twee hypothesen zijn op basis van de aangeleverde vraagstellingen opgesteld:
H1: 'De grondsporen vanaf (...) de spade (...) en uit de luchtwegen van het slachtoffer zijn afkomstig uit het graf'.
H2: 'De grondsporen vanaf (...) de spade (...) en uit de luchtwegen van het slachtoffer zijn afkomstig uit de tuin van de verdachte'.
Onder aanname van deze hypothesen kunnen de volgende conclusies worden geformuleerd:
De overeenkomsten tussen de grondsporen uit verbinding blad/steel van de spade [AABS3227NL], uit de luchtwegen van het slachtoffer [AADW0912NL] en de grondsporen uit het graf en de tuin zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese H1 juist is dan wanneer hypothese H2 juist is.
(...)."39
Op 15 maart 2012 heeft TMFI, op verzoek van de verdediging, het grondvergelijkend onderzoek van het NFI herbeoordeeld (contra-expertise). In deze deskundigenrapportage is het navolgende gesteld:
"(...)
2. Vraagstelling.
De vraagstelling (...) luidt als volgt:
- Vergelijk de grondmonsters die van het graf en de tuin zijn veiliggesteld met de niet humane biologische sporen (grond) veiliggesteld vanaf de spade (...).
Spade [AABS3227NL] en [AABS3228NL].
5. Samenvattend antwoord op de vraagstelling.
Het antwoord is geformuleerd aan de hand van twee hypotheses voor ieder afzonderlijk grondmonster veiliggesteld vanaf de spade (...):
- Hypothese 1: Het grondmonster [...] is gelijk aan het grondmonster afkomstig uit de tuin [AACN3451NL].
- Hypothese 2: Het grondmonster [...] is gelijk aan het grondmonster afkomstig uit het graf [AACO7720NL].
(...)
De bevindingen van het onderzoek voor het grondmonster afkomstig van de verbinding tussen blad en steel van de spade [AABS3227NL] zijn iets waarschijnlijker onder hypothese 2 dan onder hypothese 1.
De bevindingen van het onderzoek voor het grondmonster afkomstig van het blad van de spade [AABS3228NL] zijn waarschijnlijker onder hypothese 2 dan onder hypothese 1."40
Naar aanleiding van de verklaring van verdachte van 21 juni 2011 dat zijn buurman, [buurman], woonachting aan de [adres] in Veghel, een sleutel van de woning van verdachte had en verdachte tegen hem had gezegd dat als hij, [buurman], iets nodig had hij het gewoon kon pakken (bijvoorbeeld een schop), heeft een NFI op 26 oktober 2011 een deskundigenrapportage opgesteld inhoudende een nader grondvergelijkend onderzoek onder meer met betrekking tot grondmonsters afkomstig uit de tuin van [buurman] Met betrekking tot dit onderzoek zijn uit de voor- en achtertuin behorende bij de woning aan de [adres] in Veghel respectievelijk een vijftal en een zevental grondmonsters veiliggesteld.41
In genoemde deskundigenrapportage is onder meer het volgende gesteld.
"3. Vraagstelling.
De vraagstelling (...) is: 'Vergelijk de grondmonsters [uit de tuin van [adres]] met de grondmonsters veiliggesteld vanaf (...) de spade.'
De vraagstelling (...) is: 'Hoe uniek is de grond van de grafkuil in het Wijboschbroek te Veghel ten opzichte van de rest van Nederland?'
Om deze twee vragen te beantwoorden, zijn de volgende twee hypothesen afgeleid:
H3: De grondsporen zijn afkomstig uit de tuin van [adres].
H4: De grondsporen zijn afkomstig van een willekeurige andere locatie in Nederland.
Hierbij wordt met de aanduiding 'willekeurige andere locatie' een locatie bedoeld die buiten het deel van de Wijboschbroek (te Veghel) tussen de [naam] en Zeilkampjes ligt, waar de grafkuil is aangetroffen.
7. Conclusie.
Op basis van de uitgevoerde grondvergelijkingen kan een uitspraak worden gedaan over de waarschijnlijkheid op het vinden van een (bepaalde mate van) overeenkomst in het licht van twee hypothesen (...).
De volgende hypothesen zijn op basis van de aangeleverde vraagstelling en het rapport van 13 mei 2011:
H1: 'De grondsporen zijn afkomstig uit het graf'
H2: 'De grondsporen zijn afkomstig uit de tuin van de verdachte'
H3: 'De grondsporen zijn afkomstig uit de tuin van [adres]'
H4: 'De grondsporen zijn afkomstig van een willekeurige andere locatie in Nederland, buiten het deel van de Wijboschbroek (te Veghel) tussen de [naam] en Zeilkampjes'
Voor het grondspoor [AABS3227NL] vanaf de spade, hypothese H1 versus H3:
De overeenkomsten tussen de stuifmeelspectra van grondsporen uit de verbinding blad/steel van de spade en enerzijds het grondspoor [AACO7721NL] uit het graf en anderzijds de grondmonsters uit de tuin van [adres] zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese H1 juist is dan wanneer hypothese H3 juist is.
(...)
Om de zeldzaamheid van het stuifmeelspectrum van het graf uit te drukken is de hoogste mate van overeenkomst tussen een grondspoor (in dit geval het grondspoor [AABS3227NL] vanaf de spade) en het grondspoor [AACO7721NL] uit het graf beschouwd onder aanname van hypotheses H1 en H4:
De overeenkomst tussen de stuifmeelspectra van het grondspoor uit de verbinding blad/steel van de spade en enerzijds het grondspoor [AACO7721NL] uit het graf en anderzijds de grondsporen uit de database zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese H1 juist is dan wanneer hypotheses H4 juist is."42
Het voorgaande samenvattend stelt de rechtbank het volgende vast:
(i) Op 10 september 2010 heeft verdachte bij de politie aangifte van vermissing van [slachtoffer 1] gedaan. Verdachte heeft daarbij verklaard dat [slachtoffer 1] op 9 september 2010 rond 14.00 uur hun woning aan de [adres] in Veghel heeft verlaten. Het laatste levensteken dat van [slachtoffer 1] is vernomen was een telefoongesprek dat zij op 9 september 2010 te 12.33 uur met een medewerkster van Bureau Jeugdzorg heeft gevoerd.
(ii) Op 13 december 2010 is het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] in een grafkuil in het Wijboschbroek aangetroffen. De grafkuil was tussen circa 25 cm en 35 cm diep. De postmortale veranderingen van het stoffelijk overschot wijzen er op dat het stoffelijk overschot gedurende een periode van enkele maanden onder de grond begraven heeft gelegen.
(iii) Verdachte heeft op respectievelijk 9 september 2010 en 3 december 2010, in beide gevallen voordat het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] was gevonden, tegen getuigen [getuige 3] en [getuige 2] verteld dat hij [slachtoffer 1] om het leven had gebracht door haar met twee handen de hals dicht te knijpen, dan wel haar met een kussen te verstikken. Tevens heeft verdachte tegen beiden verklaard dat hij het lichaam van [slachtoffer 1] met haar auto naar het Wijboschbroek heeft vervoerd en haar vervolgens heeft begraven. Kennelijk beschikte verdachte reeds op 9 september 2010 over daderkennis. Toen verdachte het aan [getuige 3] vertelde, had verdachte zwarte handen van het zand. Hierover heeft verdachte tegen [getuige 3] gezegd dat dit van het graven kwam. [getuige 2] heeft verdachte verteld dat [slachtoffer 1] "twee schoppen diep" lag, hetgeen overeenkomt met de bevindingen met betrekking tot het aantreffen van het stoffelijk overschot in de ondiepe grafkuil.
(iv) Het kenteken van de auto van [slachtoffer 1] is op 9 september 2010 op 17:36:09 uur en 18:19:12 uur door camera's van het verkeersregistratiesysteem nabij de omgeving van de plaats delict geregistreerd. Deze bevindingen komen overeen met de verklaring van getuige [getuige 3], dat verdachte reeds op 9 september 2010 tegen hem verteld heeft dat hij [slachtoffer 1] met haar eigen auto naar het Wijboschbroek heeft gebracht. Tevens is genoemd kenteken die dag om 18:30:05 uur op de Rembrandtlaan in de wijk De Leest in Veghel gesignaleerd. Op 9 september 2010 te 18:28 uur is met de bankpas van verdachte bij de Rabobank aan de Rembrandtlaan in Veghel geld gepind. Het kan niet anders zijn dan dat verdachte deze pintransactie heeft verricht.
(v) Uit grondvergelijkend onderzoek van het NFI is gebleken dat de overeenkomsten tussen stuifmeelsamenstelling van de grondsporen aangetroffen op de spade, die tijdens een doorzoeking van de woning en tuin van verdachte is aangetroffen, en uit de luchtwegen van het slachtoffer, zeer veel waarschijnlijker zijn bij aanname van de hypothese dat de grondsporen vanaf die spade en uit de luchtwegen afkomstig zijn uit de grafkuil. Ook TMFI komt na een onderzoek met behulp van micro-XRF analyse van de grondmonsters tot de conclusie dat het waarschijnlijker is dat het grondmonster op het blad van de spade afkomstig is uit het graf dan uit de tuin van verdachte.
(vi) De verklaringen van verdachte dat hij op 9 september 2010 niet bij getuige [getuige 3] thuis is geweest, dat hij toen niet tegen [getuige 3] en, op een latere datum, tegen getuige [getuige 2] heeft verteld dat hij [slachtoffer 1] om het leven heeft gebracht, en dat hij op genoemde datum niet in de auto van [slachtoffer 1] met kenteken [kenteken] heeft gereden, zijn onaannemelijk en ongeloofwaardig.
De vraag door welke van de verstikkingshandelingen [slachtoffer 1] daadwerkelijk om het leven is gekomen zal de rechtbank in het midden laten. Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon is geweest die op 9 september 2010 alle verstikkingshandelingen, waarvan één of meerdere tot haar dood hebben geleid, heeft verricht en dat hij dus [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar te verwurgen en/of met een kussen te versmoren en/of haar te begraven.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor de alternatieve scenario's voor de verdwijning van [slachtoffer 1], die door de verdachte vanaf het moment dat hij aangifte van vermissing van [slachtoffer 1] had gedaan, zijn aangevoerd, gelet op de inhoud van het dossier geen begin van aannemelijkheid gebleken.
De rechtbank acht met de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] in vereniging met een ander of anderen van het leven heeft beroofd, zodat de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad en de verdachte zal om die reden worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet vaststaan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter.
Uit de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 2] volgt dat [slachtoffer 1] en verdachte in hun woning op 9 september 2010 ruzie hebben gehad en dat [slachtoffer 1] de relatie met verdachte wilde beëindigen. Verdachte heeft [slachtoffer 1] toen geslagen. Volgens verdachte was [slachtoffer 1] op dat moment zwaar onder invloed van alcohol. Volgens getuige [moeder slachtoffer] was ook verdachte op het moment dat hij [moeder slachtoffer] op 9 september 2010 om 10:00 en 11:00 uur belde dronken. Ook volgens getuige [getuige 3] had verdachte op die dag alcohol gedronken. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat de besluitvorming en uitvoering door verdachte in een plotselinge hevige drift of woede-uitbarsting heeft plaatsgevonden. De rechtbank kan niet uitsluiten dat die hevige drift of woede enige tijd voortduurde en dat verdachte pas achteraf besefte wat hij had gedaan. De verklaring van [getuige 3] dat het enige tijd duurde voordat [slachtoffer 1] overleed, acht de rechtbank onvoldoende om de voorbedachte raad aan te nemen. De omstandigheid dat verdachte haar mogelijk levend heeft begraven brengt de rechtbank niet tot de conclusie, dat hij haar met voorbedachte raad heeft gedood omdat niet is komen vast te staan dat verdachte wist of reden had te vermoeden dat zij niet dood was toen hij haar begroef.
Het voorgaande brengt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de verdachte in het onderhavige geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(subsidiair)
in de periode van 9 september 2010 tot en met 13 december 2010 te Veghel en/of Schijndel opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet de hals dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden en/of met een kussen op de mond en/of neus van die [slachtoffer 1] gedrukt en/of heeft verdachte die [slachtoffer 1] begraven, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het
oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat verdachte voor de moord op [slachtoffer 1] zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft bij haar eis onder meer rekening gehouden met het volgens haar levend begraven zijn van het slachtoffer, met het grote leed dat aan haar kinderen, ouders en andere nabestaanden is toegebracht en met de omstandigheid dat verdachte de familie van [slachtoffer 1] drie maanden in de waan heeft gelaten dat zij nog in leven was.
Voorts heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij in het geheel toe te wijzen en heeft zij gevorderd tot oplegging aan verdachte van de schademaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van verdachte van de hem tenlastegelegde moord dan wel doodslag op [slachtoffer 1] en heeft ter zitting gezegd geen verweer te voeren tegen de vordering benadeelde partij.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, alsmede op de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] in woede heeft gedood toen zij na een ruzie hem zei dat ze hem wilde verlaten en dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan doodslag. De verdachte heeft door [slachtoffer 1] het leven te ontnemen aan haar ouders en kinderen een onherstelbaar leed toegebracht. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij haar heeft begraven met het doel dat zij nooit gevonden zou worden en houdt ook rekening met de schok die de verdwijning en dood van [slachtoffer 1] bij haar familie en in Veghel en omgeving teweeg heeft gebracht. Doodslag is bedreigd met een maximale gevangenisstraf van 15 jaar.
In de periode voorafgaande aan de noodlottige woede-uitbarsting is er in de relatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] sprake geweest van alcoholmisbruik en hoogoplopende ruzies, enkele malen uitmondend in fysiek geweld. De politie is in die weken een aantal keren door beiden gebeld en ook ter plaatse geweest. Verdachte is toen ook aangehouden op verdenking van het plegen van huiselijk geweld.
Uit getuigenverklaringen is gebleken dat verdachte niet alleen in zijn relatie met [slachtoffer 1], maar ook in voorgaande relaties tegen vrouwen geweld heeft gebruikt. Verdachte heeft geen lering getrokken uit de omstandigheid dat hij onder invloed van alcoholische drank in zijn relaties tot geweld komt. Door zijn excessieve drankgebruik lijkt hij bij spanningen de controle over zichzelf volledig te kunnen verliezen. Hij scheldt en tiert, maar komt ook tot slaan en bij de keel vastpakken. In de week voor het overlijden van [slachtoffer 1] haalt verdachte vrijwel dagelijks grote hoeveelheden alcoholhoudende drank in huis. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij hulp voor [slachtoffer 1] wilde zoeken, maar de vraag waarom hij geen hulp voor zichzelf heeft gezocht, heeft hij niet kunnen beantwoorden. Door zijn eigen problemen niet te onderkennen, maar tegen beter weten te volharden in zijn idee dat hij niet gewelddadig is, is verdachte tot zijn noodlottige daad gekomen toen [slachtoffer 1] dreigde de relatie met hem te verbreken.
De rechtbank acht het zeer respectloos jegens [slachtoffer 1] en haar nabestaanden dat hij haar heeft begraven op een afgelegen plek in het Wijboschbroek en haar stoffelijk overschot door de wijze van begraven heeft blootgesteld aan roofdieren. Gedurende de maanden dat [slachtoffer 1] werd vermist en haar familie grote inspanningen deed om haar te vinden, heeft verdachte gezwegen en zo haar ouders en anderen de hoop laten houden dat zij nog in leven was. Zijn gedrag is daardoor niet alleen respectloos maar getuigt ook van een groot gebrek aan geweten en verantwoordelijkheid. Ter zitting heeft de moeder van [slachtoffer 1] aangegeven hoe afschuwelijk die periode van onzekerheid voor haar en haar man is geweest.
De vraag of [slachtoffer 1] leefde toen zij werd begraven heeft de rechtbank niet met voldoende zekerheid kunnen beantwoorden, zodat daarmee bij de straftoemeting geen rekening wordt gehouden in strafverzwarende zin.
De rechtbank houdt wel in het nadeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte in 2007 voor een ernstig geweldsmisdrijf is veroordeeld.
De verdachte is onderzocht door een neuroloog en over hem zijn een milieurapport, een psychologisch rapport en een aanvullend psychologisch rapport uitgebracht.
Blijkens de neurologische en psychologische rapporten is er sprake van afhankelijkheid van alcohol en heeft het langdurig overmatig alcoholgebruik bij verdachte tot cognitieve stoornissen geleid, met name betreffende zijn geheugen en concentratie. Ook zijn intelligentie heeft onder het overmatige alcoholgebruik geleden. Verdachte heeft sterk afhankelijke trekken en is niet goed in staat om zijn eigen koers te bepalen. Gelet op het systematische geweld en de verwaarlozing waaraan verdachte in zijn jeugd heeft blootgestaan, het problematische arbeidsverleden, de ernstige alcoholproblemen en de omstandigheid dat er aanwijzingen zijn voor een psychotische stoornis en persoonlijkheidsstoornis, is er volgens de psycholoog sprake van een verhoogd risico op gewelddadig gedrag in de toekomst. Alcoholafhankelijkheid en de verstandelijke beperkingen bij verdachte, het gebrekkige probleemoplossende vermogen en verlatingsangst verkleinen de capaciteit van verdachte om zijn agressieve impulsen te beheersen als een relatiebreuk dreigt.
De psycholoog concludeert dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat dit ook speelde ten tijde van het tenlastegelegde. De deskundige kan echter geen uitspraken doen over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Dit is het gevolg van de omstandigheid dat er, mede door het ontkennen van verdachte, onvoldoende informatie is over de toedracht van het delict.
Gelet op deze conclusie van de psycholoog, wordt verdachte door de rechtbank volledig toerekeningsvatbaar geacht voor de dood van [slachtoffer 1]. Het staat verdachte vrij zijn aandeel in haar dood te ontkennen, maar anderzijds heeft zijn gebrek aan openheid tot gevolg gehad dat de deskundige onvoldoende zicht heeft op zijn geestesgesteldheid ten tijde van het misdrijf.
Ter zitting zijn geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd of aannemelijk geworden die tot strafverlaging aanleiding geven.
Gelet op het gruwelijke karakter van het bewezen verklaarde misdrijf en het onherstelbare leed dat verdachte de nabestaanden daarmee heeft berokkend, gelet op zijn gewetenloosheid en het gebrek aan respect voor andermans leven, gelet op de recidive en de onrust die verdachte heeft veroorzaakt in de samenleving en de angst die levensdelicten teweeg brengen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
De vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer].
[moeder slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Het betreft de gemaakte kosten voor de crematie van [slachtoffer 1] tot een geldbedrag van € 7.193,95. Door de benadeelde partij zijn facturen ter onderbouwing van haar vordering overgelegd.
Verdachte heeft de hoogte van de vordering niet betwist.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor subsidiair bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het subsidiair bewezenverklaarde oplevert:
verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel:
gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
maatregel van schadevergoeding van € 7.193,95 subsidiair 70 dagen hechtenis;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [moeder slachtoffer] van een bedrag van € 7.193,95 (zegge: zevenduizend honderddrieënnegentig euro en vijfennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 70 dagen hechtenis, voor materiële schade (kosten van crematie, steen en tekst/foto/afbeelding);
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [moeder slachtoffer], van een bedrag van € 7.193,95 (zegge: zevenduizend honderddrieënnegentig euro en vijfennegentig eurocent), voor materiële schade (kosten van crematie, steen en tekst/foto/afbeelding);
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. S. van Lokven en mr. W.M. Weerkamp, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 19 oktober 2012.
1 Voor zover de in dit vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders aangegeven maken deze bewijsmiddelen deel uit van een dossier van de regiopolitie Brabant-Noord, met dossiernummer 2010097912, TGO "Arend", afgesloten d.d. 21 september 2011, bestaande uit in totaal 6 ordners, in totaal 2.722 doorgenummerde bladzijden (hierna te noemen: eindproces-verbaal).
2 Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend d.d. 3 december 2010 door verbalisant [verbalisant 4], eindproces-verbaal, p. 458.
3 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 oktober 2012.
4 Verklaring [moeder slachtoffer] d.d. 22 december 2010 en 7 januari 2011, eindproces-verbaal, p. 766, 773-774 en 783-784.
5 Rapportage laatste contacten, opgemaakt en ondertekend d.d. 13 september 2011 door verbalisant [verbalisant 5], eindproces-verbaal, p. 876 en 878.
6 Rapportage omstandigheden vertrek en laatste tevensteken [slachtoffer 1], opgemaakt en ondertekend d.d. 13 december 2011 door verbalisant [verbalisant 5], eindproces-verbaal, p. 1015 en 1019.
7 Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend d.d. 15 december 2010 door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7], eindproces-verbaal, p. 1020-1021.
8 Verklaring [getuige 4] d.d. 22 december 2010, eindproces-verbaal, p. 1030-1031.
9 Deskundigenrapportage Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende forensisch archeologisch onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van een begraven stoffelijk overschot in het natuurgebied Wijboschbroek (gemeente Schijndel) d.d. 13 december 2010, opgemaakt en ondertekend d.d. 31 januari 2011 door drs. W.J. Groen, NFI-deskundige forensische archeologie, [verbalisant 3] 2, p. 406, 411, 414-415 en 419.
10 Verslag betreffende niet natuurlijke dood, opgemaakt en ondertekend door D.D. Rijken, lijkschouwer van de gemeente Rotterdam, d.d. 14 december 2010, eindproces-verbaal, p. 1035.
11 Rapportage forensisch odontologisch onderzoek, opgemaakt en ondertekend d.d. 16 december 2010 door[tandarst] tandarts, [verbalisant 3] 2, p. 92-93.
12 Deskundigenrapportage van het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgemaakt en ondertekend d.d. 29 april 2011 door A. Maes, arts en patholoog, [verbalisant 3] 2, p. 575.
13 Deskundigenrapportage van The Maastricht Forensic Institute, inhoudende herbeoordeling sectiebevindingen, opgemaakt en ondertekend d.d. 27 februari 2012 door F.R.W. van de Goot, arts en patholoog, p. 10 van 10.
14 Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend d.d. 1 maart 2011 door verbalisant [verbalisant 8], eindproces-verbaal, p. 1058-1062.
15 [getuige 1] d.d. 6 december 2010 en 15 december 2010, resp. eindproces-verbaal, p. 1063-1064 en p. 1070-1071.
16 Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend d.d. 3 februari 2011 door verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10], eindproces-verbaal, p. 1183-1184.
17 Verklaring [getuige 2] d.d. 5 februari 2011, eindproces-verbaal, p. 1186-1188.
18 Verklaring [getuige 2] d.d. 5 februari 2011, eindproces-verbaal, p. 1195.
19 Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend d.d. 7 februari 2011 door verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12], eindproces-verbaal, p. 1196 en ambtelijk relaas, opgemaakt en ondertekend d.d. 23 september 2011 door verbalisanten [verbalisant 13], [verbalisant 14] en [verbalisant 15], eindproces-verbaal, p. 362.
20 Verklaring [getuige 3] d.d. 17 juni 2011, eindproces-verbaal, p. 1517 en rapportage telefonische contacten 9 september 2010 [verdachte] (...), historische printlijst, eindproces-verbaal, p. 2144.
21 Verklaring [getuige 3] d.d. 17 juni 2011, eindproces-verbaal, p. 1525-1535.
22 Verklaring [verdachte] d.d. 18 juni 2011, eindproces-verbaal, p. 1556, 1558-1559, 1562-1563.
23 Verklaring [getuige 5] d.d. 21 juni 2011, eindproces-verbaal, p. 1566-1567.
24 Verklaring [getuige 5] afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 1 februari 2012.
25 Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend d.d. 11 maart 2010 (de rechtbank begrijpt: 2011) door verbalisant [verbalisant 1], eindproces-verbaal, p. 1723-1724.
26 Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend d.d. 14 maart 2010 (de rechtbank begrijpt: 2011) door verbalisant [verbalisant 1], met als bijlage een brief, eindproces-verbaal, p. 1726-1728.
27 Verklaring verdachte d.d. 14 decenber 2010 , eindproces-verbaal, p. 1918.
28 Verklaring verdachte d.d. 14 december 2010, eindproces-verbaal, p. 1913.
29 Proces-verbaal van bevindingen signaleren kenteken ARS kentekenregistratie, opgemaakt en ondertekend d.d. [getuige 4], eindproces-verbaal, p. 1759.
30 Proces-verbaal van bevindingen signaleren kenteken ARS kentekenregistratie, opgemaakt en ondertekend d.d. [getuige 4], eindproces-verbaal, p. 1759-1761.
31 Rekeningafschrift Rabobank Uden Veghel op naam van [verdachte], p. 1755.
32 Proces-verbaal van bevindingen signaleren kenteken ARS kentekenregistratie, opgemaakt en ondertekend d.d. [getuige 4], eindproces-verbaal, p. 1761.
33 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 oktober 2012.
34 Verklaring [getuige 4] afgelegd ter terechtzitting van 3 oktober 2012.
35 Verklaring [verbalisant 2] afgelegd ter terechtzitting van 3 oktober 2012.
36 Proces-verbaal sporenonderzoek, opgemaakt en ondertekend d.d. 17 januari 2011 door verbalisant [verbalisant 2], [verbalisant 3] 1, p. 233-235.
37 Deskundigenrapportage van het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende vergelijking van grond en berkenzaden vanaf aangeleverde sporendragers met sporen op de vindplaats van het slachtoffer [slachtoffer 1], pagina 4 van 17, [verbalisant 3] 2, eindproces-verbaal, p. 521.
38 Deskundigenrapportage van het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende vergelijking van grond en berkenzaden vanaf aangeleverde sporendragers met sporen op de vindplaats van het slachtoffer [slachtoffer 1], pagina 9 van 17, [verbalisant 3] 2, eindproces-verbaal, p. 526.
39 Deskundigenrapportage van het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende vergelijking van grond en berkenzaden vanaf aangeleverde sporendragers met sporen op de vindplaats van het slachtoffer [slachtoffer 1], pagina 6 en 16 van 17, [verbalisant 3] 2, eindproces-verbaal, p. 523 en 533.
40 Deskundigenrapportage van The Maastricht Forensic Institute, inhoudende vergelijkend grondonderzoek, opgemaakt en ondertekend d.d. 15 maart 2012 door drs. E. Houben, deskundige materiaalonderzoek, pagina 3 van 17 en 12 van 17.
41 Deskundigenrapportage van het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende grondvergelijking tussen grondsporen en verschillende locaties n.a.v. het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer 1], opgemaakt en ondertekend d.d. 26 oktober 2011 door dr. I. Kuiper, pagina 3 van 9.
42 Deskundigenrapportage van het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende grondvergelijking tussen grondsporen en verschillende locaties n.a.v. het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer 1], opgemaakt en ondertekend d.d. 26 oktober 2011 door dr. I. Kuiper, pagina 4 van 9 en 8-9 van 9.
24
Parketnummer: 01/849748-10
[verdachte]