ECLI:NL:RBSHE:2012:BY1280

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
809408
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicatie van diffamerende uitlatingen over een veroordeeld zedendelinquent

In deze zaak vorderde eiser, een veroordeeld zedendelinquent, een verklaring voor recht dat de stichting SKA, een medebestuurder van SKA en Omroep Brabant onrechtmatig jegens hem hadden gehandeld door onjuiste en diffamerende uitlatingen over hem te publiceren. De uitlatingen, gedaan door de medebestuurder van SKA, impliceerden dat eiser weer bij speeltuinen rondhing en dat hij kinderporno wilde verheerlijken. Eiser stelde dat deze publicaties zijn eer en goede naam hadden aangetast en vorderde schadevergoeding.

De rechtbank oordeelde dat de publicatie van de uitlatingen onrechtmatig was, ongeacht of de medebestuurder van SKA deze uitlatingen daadwerkelijk had gedaan. De rechtbank benadrukte dat Omroep Brabant niet zonder nader onderzoek naar de juistheid van de feiten had mogen publiceren, gezien de kwetsbare positie van eiser en de controverse rondom zijn persoon. De rechtbank wees erop dat de uitlatingen niet alleen een opvatting waren, maar concrete feiten weergaven die schadelijk waren voor eiser.

De rechtbank kende eiser een immateriële schadevergoeding toe van € 2.000,- en veroordeelde Omroep Brabant tot betaling van deze schadevergoeding, evenals de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat het belang van eiser om niet blootgesteld te worden aan lichtvaardige verdachtmakingen zwaarder woog dan het belang van Omroep Brabant bij publicatie van het artikel. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de journalistiek, vooral wanneer het gaat om gevoelige onderwerpen zoals seksuele delicten.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, locatie Eindhoven
in de zaak van:
[eiser],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
eiser,
hierna te noemen [eiser],
gemachtigde: mr. A.P. van Knippenbergh,
t e g e n :
1. de stichting Stichting Stop Kinderporno & Abuse,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
hierna te noemen SKA,
gemachtigde: mr. M. Cortet,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagde,
hierna te noemen [gedaagde sub 2],
gemachtigde: mr. M. Cortet,
3. de stichting Stichting Regionale Omroep Brabant,
gevestigd te 's-Hertogenbosch, kantoorhoudende te Son,
gedaagde,
hierna te noemen Omroep Brabant,
gemachtigde: mr. D. Griffiths.
1. De procedure
Het verloop van het geding blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van [eiser];
- het schriftelijk verweer van SKA en [gedaagde sub 2];
- de conclusie van antwoord van Omroep Brabant;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek van SKA en [gedaagde sub 2];
- de conclusie van dupliek van Omroep Brabant;
- de akte uitlating producties van [eiser],
Tenslotte is vonnis bepaald. Onder de genoemde processtukken bevinden zich tevens de in die stukken nader aangeduide producties.
2. Het geschil
2.1. [eiser] vordert een verklaring voor recht dat SKA, [gedaagde sub 2] en Omroep Brabant onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld alsmede veroordeling van SKA tot betaling van € 2.000,-, van [gedaagde sub 2] tot betaling van € 2.000,- en van Omroep Brabant tot betaling van € 5.000,-, telkens ten titel van immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in de dagvaarding.
[eiser] legt daaraan het volgende ten grondslag. [eiser] is een veroordeeld zedendelinquent wiens situatie vanwege een tweetal unieke gebiedsverboden landelijke bekendheid heeft gekregen. SKA is een stichting die blijkens haar statuten gericht is op het bestrijden van kinderporno en kindermisbruik. [gedaagde sub 2] heeft contact gehad met [eiser] in het kader van zijn continuerende problematiek omtrent een structurele woonoplossing. [gedaagde sub 2] heeft per 13 september 2011 de functie van secretaris/medebestuurder van SKA. Omroep Brabant is een stichting gericht op media-activiteiten middels drukwerk, radio, televisie en internet.
Op dinsdag 13 december 2011 is op de website van Omroep Brabant een artikel gepubliceerd waarin door [gedaagde sub 2] als woordvoerder van SKA alsmede in persoon onjuiste, diffamerende en opruiende - en daarmee onrechtmatige - uitlatingen over [eiser] worden gedaan. In het artikel zijn de volgende citaten te lezen:
(A) "Het gaat niet goed met Sytze. Hij is aan het doordraaien en hangt weer bij speeltuinen rond. De kans op herhaling acht ik groot."
(B) We bouwden een soort vertrouwensband op. Die verbrak Sytze toen ik zijn verzoek om kinderporno op mijn website te verheerlijken weigerde"
Voorafgaand aan de plaatsing van dit artikel heeft er geen enkele hoor en wederhoor plaatsgevonden. SKA, [gedaagde sub 2] en Omroep Brabant hebben door deze onjuiste uitlatingen onrechtmatig gehandeld tegenover [eiser], temeer daar zij wisten van de kwetsbare situatie waarin [eiser] verkeert. Voornoemde publicatie heeft tot veel verontwaardiging geleid bij het publiek en wederom nodeloos de aandacht gevestigd op de situatie van [eiser], die juist bij rust gebaat zou zijn. Het mediabericht is door andere media opgepikt en gepubliceerd. De schade voor [eiser] is daardoor alsmaar groter geworden. Voor de publicatie bestond voor Omroep Brabant geen gerechtvaardigde grond. Bij e-mail van 13 december 2011 heeft de raadsman van [eiser] [gedaagde sub 2] en Omroep Brabant aangeschreven en [gedaagde sub 2] om een reactie gevraagd op het artikel en Omroep Brabant gesommeerd het artikel te verwijderen. [eiser] heeft SKA, [gedaagde sub 2] en Omroep Brabant aansprakelijk gesteld voor alle materiële en immateriële schade voortvloeiend uit hun onrechtmatig handelen. [eiser] leidt door het onrechtmatig handelen van SKA, [gedaagde sub 2] en Omroep Brabant immateriële schade.
2.2. SKA en [gedaagde sub 2] hebben, kort weergegeven, het volgende verweer gevoerd.
[gedaagde sub 2] treedt op als secretaris van SKA en zij treedt als zodanig naar buiten. [gedaagde sub 2] kan niet als privépersoon worden gedaagd.
SKA heeft een taak in het vinden van oplossingen voor veroordeelde pedoseksuelen bij terugkeer in de maatschappij en maakt zich sterk voor resocialisatie. Sinds meerdere maanden heeft [eiser] geregelde contacten met SKA en [gedaagde sub 2]. SKA heeft rond 10 december 2011 aan [eiser] een oplossing aangedragen waarbij vooraleerst [eiser] zich er aan diende te conformeren dat geen contact met de media zou worden gezocht. De oplossing bestond in huisvesting die SKA via een tussenpersoon en organisaties aan [eiser] kan bieden mits dit nimmer aan de media wordt prijsgegeven en/of door [eiser] mocht worden gebruikt voor doeleinden als hetgeen nu is geschied, te weten het groots brengen in de media teneinde hiermee de belangen van SKA en [gedaagde sub 2] te schofferen. [eiser] heeft direct afwijzend gereageerd op deze oplossing en heeft deze afwijzing vrijwel direct groots in de media gebracht. [eiser] heeft zelf contact opgenomen met Dagblad De Stentor (hierna: De Stentor). Daardoor heeft [eiser] SKA en [gedaagde sub 2] in een situatie gebracht waarin zij niet konden ontkennen [eiser] een aanbod te hebben gedaan. De Stentor heeft in eerste instantie de uitlatingen van [eiser] naar aanleiding van de benadering van SKA opgepakt en in de media prijsgegeven. Op basis daarvan heeft Omroep Brabant SKA in de persoon van [gedaagde sub 2] summier gevraagd wat inhoudelijk zou zijn besproken en heeft daarna in een mixture van eigen bewoordingen gepubliceerd. De door Omroep Brabant geuite opmerkingen zijn niet die van [gedaagde sub 2]. SKA en [gedaagde sub 2] hebben de nodige maatregelen genomen om het misverstand over de door [gedaagde sub 2] gedane uitlatingen weg te nemen door het uitvaardigen van een persbericht en door aan Omroep Brabant mede te delen dat zij niet correct is geciteerd en te verzoeken de tekst aan te passen.
2.3. Omroep Brabant heeft, kort weergegeven, het volgende verweer gevoerd. Aanleiding voor de publicatie van 13 december 2011 was een bericht in De Stentor van dezelfde dag. Omroep Brabant heeft naar aanleiding van die publicatie contact opgenomen met [gedaagde sub 2], die bevestigde dat de berichtgeving in de Stentor juist was en tegen journalist Bootsma van Omroep Brabant in iets andere bewoordingen herhaalde wat zij ook tegen De Stentor had gezegd. Bootsma heeft een en ander verwerkt in de publicatie waarover [eiser] klaagt. De woorden van [gedaagde sub 2] hebben geen diffamerend of opruiend karakter. Omroep Brabant heeft niet meer gedaan dan het optekenen van de woorden van [gedaagde sub 2] en Omroep Brabant had niet een bevestiging van de juistheid hiervan behoeven zien te verkrijgen. [gedaagde sub 2] is correct geciteerd. Er is daarom geen grond voor aansprakelijkheid van Omroep Brabant. Er bestaat geen algemene verplichting tot het toepassen van hoor en wederhoor. Bovendien had [eiser] in 2010 alle contact met Omroep Brabant verbroken en heeft hij Omroep Brabant op 1 december 2011 nog laten weten geen vragen van de media meer te willen beantwoorden. Daarbij komt dat De Stentor wel met [eiser] had gesproken. Binnen een kwartier na publicatie van het artikel op de website van Omroep Brabant heeft Omroep Brabant telefonisch contact opgenomen met [eiser]. Omroep Brabant heeft [eiser] aangeboden om te reageren op het artikel en dat zijn reactie in het artikel zou worden geplaatst. [eiser] heeft dit aanbod afgewezen.
Betwist wordt dat [eiser] als gevolg van de publicatie van het artikel schade heeft geleden en dat er enig verband bestaat tussen de gestelde schade en de publicatie van het artikel. Door niet op het artikel te willen reageren heeft [eiser] in hoge mate verzuimd zijn schade te beperken. Toekenning van een schadevergoeding aan [eiser] ten laste van Omroep Brabant zou een beperking opleveren van haar in artikel 10 lid 1 EVRM beschermde recht op uitingsvrijheid.
2.4. SKA en [gedaagde sub 2] hebben in hun in persoon ingediende schriftelijke verweer verzocht om aan [eiser] een plicht tot rectificatie op te leggen. Nadat [eiser] er bij conclusie van repliek op had gewezen dat een petitum in reconventie ontbrak hebben SKA en [gedaagde sub 2] bij conclusie van dupliek, die namens hen door hun gemachtigde is ingediend, bij dit verzoek niet gepersisteerd. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat SKA en [gedaagde sub 2] niet hebben beoogd een vordering in reconventie in te stellen.
3. De beoordeling
3.1. SKA en [gedaagde sub 2] hebben gemotiveerd weersproken dat de gewraakte uitlatingen door [gedaagde sub 2] tegenover Omroep Brabant zijn gedaan. Gegeven deze gemotiveerde betwisting is de stelling van [eiser] dat [gedaagde sub 2] zich tegenover Omroep Brabant heeft uitgelaten in de zin als hiervoor onder 2.1 A en B weergegeven, waarvan hij geen bewijs heeft aangeboden, niet komen vast te staan. Reeds op deze grond moeten de vorderingen van [eiser] tegen SKA en [gedaagde sub 2] worden afgewezen.
3.2. [eiser] verwijt Omroep Brabant dat er voorafgaand aan de plaatsing van het gewraakte artikel op de website van Omroep Brabant op 13 december 2011 geen voorafgaande hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden en dat het artikel onjuiste en diffamerende teksten over [eiser] bevat, zonder dat enig onderzoek hiernaar heeft plaatsgevonden.
Tussen partijen staat vast dat Omroep Brabant voorafgaand aan de plaatsing van het artikel geen contact heeft gezocht met [eiser] en aldus geen hoor en wederhoor heeft toegepast. Het enkele niet toepassen van hoor en wederhoor houdt echter op zichzelf nog geen onrechtmatige gedraging in.
Uit de stellingen van [eiser] volgt dat hij met name de beweerdelijk over hem gedane uitlating dat hij weer bij speeltuinen rond hangt en dat hij [gedaagde sub 2] heeft verzocht om op haar website kinderporno te verheerlijken, onrechtmatig acht. Volgens [eiser] zijn deze uitlatingen onjuist en dat is door Omroep Brabant niet weersproken zodat dat vast staat. Gegeven de onbetwiste omstandigheid dat [eiser] een strafrechtelijk veroordeeld zedendelinquent is, worden deze uitlatingen, gezien ook de context waarin deze zijn gedaan, als diffamerend aangemerkt. Voor beantwoording van de vraag of Omroep Brabant door publicatie van deze uitlatingen onrechtmatig tegenover [eiser] heeft gehandeld, is niet relevant of [gedaagde sub 2], die als bron van de gewraakte uitlatingen is genoemd in de publicatie van Omroep Brabant, die uitlatingen daadwerkelijk heeft gedaan. Immers zowel in het geval dat [gedaagde sub 2] die uitlatingen niet heeft gedaan als in het geval dat zij die uitlatingen wel heeft gedaan, geldt dat de publicatie onjuistheden bevat die voor [eiser] diffamerend zijn. Omroep Brabant kan zich er niet op beroepen dat zij slechts de inhoud van een interview met [gedaagde sub 2] heeft weergegeven, in aanmerking nemende ook dat de betreffende uitlatingen niet slechts een opvatting van [gedaagde sub 2] inhouden maar een weergave bevatten van concrete feiten die zich zouden hebben voorgedaan. [gedaagde sub 2] is secretaris van SKA, welke stichting stelt te vechten voor de belangen van kinderen bij seksueel misbruik en/of kinderporno en wordt evenals [gedaagde sub 2] door [eiser] aangemerkt als 'pedojager'. Er bestaat derhalve een zekere controverse tussen SKA en [gedaagde sub 2] enerzijds en [eiser] anderzijds. Omroep Brabant had daarom niet zonder nader onderzoek naar de juistheid van deze feiten dan wel zonder op zijn minst een verzoek aan [eiser] om een reactie op de uitlatingen van [gedaagde sub 2], deze uitlatingen mogen publiceren.
Omroep Brabant heeft gesteld dat zij gelet op de persoon van [eiser], zijn voorgeschiedenis en zijn omstandigheden, gevoegd bij het feit dat [gedaagde sub 2] zich tegenover De Stentor in dezelfde zin had uitgelaten, geen reden had om te twijfelen aan de juistheid van wat [gedaagde sub 2] tegen Omroep Brabant over [eiser] mededeelde. Deze stellingen gaan echter niet op. Juist de persoon van [eiser] en zijn voorgeschiedenis brachten, in samenhang met de doelstelling van SKA, mee dat Omroep Brabant niet zomaar de uitlatingen van [gedaagde sub 2] had mogen publiceren. Omroep Brabant kan zich niet beroepen op de publicatie in De Stentor aangezien uit het in De Stentor gepubliceerde artikel niet blijkt dat [gedaagde sub 2] zich tegenover De Stentor in dezelfde zin had uitgelaten als zij beweerdelijk tegenover Omroep Brabant heeft gedaan. De stelling van Omroep Brabant dat haar niet tegengeworpen zou kunnen worden dat zij voorafgaand aan de publicatie geen contact heeft gezocht met [eiser] omdat zij daarvan niets behoefde te verwachten vanwege de omstandigheid dat [eiser] alle contact met Omroep Brabant zou hebben verbroken en had medegedeeld geen vragen van de media meer te willen beantwoorden, gaat evenmin op. Onbetwist is immers dat Omroep Brabant de mogelijkheid had om [eiser] via facebook, e-mail of diens advocaat te benaderen. Nu Omroep Brabant dat niet heeft gedaan kan zij niet volstaan met de stelling dat dit niets zou hebben opgeleverd. Evenmin gaat de stelling van Omroep Brabant op dat De Stentor al met [eiser] had gesproken zodat zij dat niet meer hoefde te doen. De gewraakte uitlatingen maken immers geen onderdeel uit van de publicatie in De Stentor.
De slotsom van het voorgaande is dat het publiceren van het artikel van 13 december 2011, voor zover dat inhoudt dat [eiser] weer bij speeltuinen rond hangt en dat hij [gedaagde sub 2] heeft verzocht om op haar website kinderporno te verheerlijken, onrechtmatig is tegenover [eiser]. De omstandigheid dat Omroep Brabant [eiser] na publicatie van het artikel de gelegenheid heeft geboden om op het artikel te reageren, met de mededeling dat zijn reactie in het artikel zou worden verwerkt, doet aan het onrechtmatige karakter van de reeds verschenen publicatie niet af. De gevraagde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen als na te melden.
3.3. Nadat Omroep Brabant had weersproken dat [eiser] immateriële schade had geleden, heeft [eiser] gesteld dat er sprake is van psychisch leed en aantasting in de eer en goede naam. Volgens [eiser] is hij toch al in een kwetsbare positie als landelijk bekend pedoseksueel, waarvan Omroep Brabant op de hoogte was, blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen omtrent verheerlijking van kinderporno en het rondhangen bij speeltuinen, zonder dat dit zorgvuldig is geverifieerd, hetgeen eenvoudig had kunnen worden gedaan.
Zoals hiervoor reeds is vastgesteld, is [eiser] een strafrechtelijk veroordeeld zedendelinquent. Hij geniet als veroordeeld zedendelinquent landelijke bekendheid. Uit de door partijen in het geding gebrachte stukken blijkt dat [eiser], sinds hij in oktober 2009 na zijn veroordeling tot gevangenisstraf in vrijheid is gesteld, bezig is met zijn re-integratie, dat hij in dat kader onder meer woonruimte tracht te verkrijgen en dat dat problemen oplevert die onder meer meebrachten dat hij van een camping vluchtte nadat zijn verblijfplaats bekend was geworden. Onweersproken is gebleven dat het artikel van 13 december 2011 door andere media is overgenomen en gepubliceerd. Door publicatie van de gewraakte uitspraken is opnieuw middels verdachtmakingen, die impliceren dat [eiser] ook na zijn veroordeling onverminderd seksuele belangstelling voor kinderen heeft, opnieuw de aandacht op de situatie van [eiser] gevestigd en niet betwist is dat de publicatie tot veel verontwaardiging heeft geleid bij het publiek. Dat er sprake is van psychisch leed bij [eiser] dat een aantasting van zijn persoon oplevert is door [eiser] niet aannemelijk gemaakt. Wel is aannemelijk dat [eiser] door meergenoemde publicatie in zijn eer en goede naam is aangetast. Op grond van het immateriële nadeel dat [eiser] hierdoor kan worden geacht te lijden komt aan [eiser] een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe. Deze zal worden gesteld op € 2.000,-. Dat [eiser] geen gebruik heeft gemaakt van het aanbod van Omroep Brabant om zijn reactie bij het artikel te laten plaatsen, brengt niet dat de aan hem toe te kennen vergoeding zou moeten worden verlaagd om reden dat hij verzuimd zou hebben zijn schade te beperken. Het artikel was immers op de website van Omroep Brabant geplaatst en andere media hadden de publicatie overgenomen, waardoor de schade al was ontstaan. Niet aannemelijk is dat het plaatsen van een latere reactie op de website van Omroep Brabant tot een wezenlijke beperking van die schade zou hebben geleid.
Het bepaalde in artikel 10, eerste lid EVRM staat niet, zoals Omroep Brabant heeft gesteld, aan toekenning van de schadevergoeding in de weg. Er is immers sprake van een situatie als bedoeld in artikel 10, tweede lid, EVRM op grond waarvan de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting aan beperkingen kan worden onderworpen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het belang van [eiser] om niet door een publicatie blootgesteld te worden aan een lichtvaardige verdachtmaking zwaarder weegt dan het belang van Omroep Brabant bij publicatie van het artikel.
Anders dan Omroep Brabant heeft gesteld kan de schade van [eiser] niet worden geacht te zijn veroorzaakt door publicatie van het artikel in De Stentor, nu de onrechtmatige uitlatingen geen onderdeel zijn van dat artikel.
3.4. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure die aan de zijde van SKA en [gedaagde sub 2] zijn gevallen. Omroep Brabant zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure die aan de zijde van [eiser] zijn gevallen, met de wettelijke rente hierover als na te melden.
4. De beslissing
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat Omroep Brabant onrechtmatig tegenover [eiser] heeft gehandeld door publicatie op 13 december 2011 van een artikel op haar website, voor zover dat artikel inhoudt dat [eiser] weer bij speeltuinen rond hangt en dat hij [gedaagde sub 2] heeft verzocht om op haar website kinderporno te verheerlijken;
veroordeelt Omroep Brabant om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen de som van € 2.000,-;
veroordeelt Omroep Brabant in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiser] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op in totaal € 908,28, waarvan € 210,28 explootkosten, € 73,- griffierecht en € 625,- salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen nadat Omroep Brabant schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure aan de zijde van SKA en [gedaagde sub 2] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 200,-, salaris gemachtigde;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.