RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
24 oktober 2012 in de zaak tussen
[verzoekster], te [plaats], verzoekster
(gemachtigden: mr. J.C.W. van Eekeren, G. van Bennekum, M. van Bracht en L. Snoeren),
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, verweerder
(gemachtigden: mr. M.M.J. van der Stappen, E.S. van der Bij, H.R.M. Schellekens en M.P.M. Siemersma).
Bij besluit van 25 september 2012 heeft verweerder aan verzoekster opgedragen om:
1. binnen 48 uur na verzending van deze beschikking de emissie van dioxines, chloor en chloriden te staken;
2. binnen 1 week na verzending van deze beschikking voor de smeltoven (emissiepunt IN2) en de warmhoudoven (emissiepunt IN3) te voldoen aan de stofemissie-eis van 5 mg stof/Nm3.
Verweerder heeft een dwangsom opgelegd om te bewerkstelligen dat deze overtredingen van artikel 2.1, onder e en artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden beëindigd en beëindigd worden gehouden van:
1. € 100.000,- per geconstateerde overtreding van artikel 2.1, onder e, Wabo door het emitteren van chloor en/of chloriden en/of dioxines met een maximum van € 500.000,-, met dien verstande dat slechts één overtreding per week kan worden geconstateerd;
2. € 25.000,- per geconstateerde overtreding van voorschrift 4.1.1 van de vergunning door het emitteren van stof vanuit de smeltoven van meer dat 5 mg stof/Nm3, met een maximum van € 125.000,-, met dien verstande dat slechts één overtreding per week kan worden geconstateerd;
3. € 25.000,- per geconstateerde overtreding van voorschrift 4.1.1 van de vergunning door het emitteren van stof vanuit de warmhoudoven van meer dan 5 mg stof/Nm3, met een maximum van € 125.000,-, met dien verstande dat slechts één overtreding per week kan worden geconstateerd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 25 september 2012 heeft verzoekster tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 27 september 2012 het besluit van 25 september 2012 geschorst in afwachting van de mondelinge behandeling van het ingediende verzoek. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2012. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
- heft de schorsing van het bestreden besluit op in zoverre dat indien sprake is van emissie van stoffen boven de hierna te noemen waarden, namelijk 0,1 ng TEQ/Nm3 dioxine, 3 mg/Nm3 Chloor, 10 mg/Nm3 Chloride en/of 20 mg/Nm3 stof per emissievracht van meer dan 0,2 kg/uur respectievelijk 50 mg/Nm3 stof per emissievracht van minder dan 0,2 kg/uur, de corresponderende dwangsom(men) in het bestreden besluit wordt(worden) verbeurd;
- laat de schorsing van het bestreden besluit voor overige in stand tot en met 28 februari 2013;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan verzoekster te vergoeden;
1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Voldoende vast is komen te staan dat sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor wat betreft de emissies van de stoffen Chloor, Chloride en Dioxine, met dien verstande dat kan worden getwijfeld aan de mate van de emissie van dioxine, gelet op de kritiek van verzoekster over de wijze van meten. Voor de emissie van al deze stoffen is geen omgevingsvergunning verleend aan verzoekster. Verzoekster heeft een concept aanvraag voor een vergunning ingediend voor de emissie van deze stoffen tot de met betrekking tot dit soort bedrijven opgenomen grenswaarden in de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR), genoemd in tabel 2 bij bijlage 1 van de Regeling omgevingsrecht, waar bij vergunningverlening rekening mee moet worden gehouden. Verweerder heeft aangegeven dat, als sprake is van een volledige en ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning voor de emissie van deze stoffen tot de toepasselijke grenswaarden in de NeR zoals hierboven vermeld, deze aanvraag waarschijnlijk zal worden ingewilligd.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een concreet zicht op legalisatie indien en voor zover verzoekster uiterlijk binnen drie weken na heden een volledige en ontvankelijke aanvraag indient. Indien verzoekster verzuimt dit te doen, kan dit aanleiding zijn om na een daartoe strekkend verzoek van verweerder, de voorlopige voorziening op te heffen. Gelet op het bovenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding bij wijze van voorlopige voorziening de emissie van de stoffen Chloor, Chloride en Dioxine tot de toepasselijke grenswaarden in de NeR zoals hierboven vermeld, toe te staan. Bij een overtreding van deze grenswaarden verbeurt verzoekster de corresponderende dwangsom van € 100.000,- met een maximum van € 500.000,-, met dien verstande dat slechts één overtreding per week kan worden geconstateerd.
4. Het is voldoende vast komen te staan dat sprake is van een overtreding van het vergunningsvoorschrift met betrekking tot de emissie van stof. Dit blijkt zowel uit het door verweerder uitgevoerde onderzoek als uit het door verzoekster uitgevoerde onderzoek, ongeacht welke wijze van meten wordt gehanteerd. Reeds hierom kan de kritiek van verzoekster omtrent de juistheid van de door verweerder gehanteerde wijze van meten buiten beschouwing blijven.
5. Inzake de ongeoorloofde stofemissie is geen sprake van een concreet zicht op legalisatie, omdat het vergunningsvoorschrift gelijk is aan de emissie-eis die is opgenomen in de NeR.
6. Verzoekster heeft aangegeven dat zij onderzoek verricht naar de oorzaak van de overschrijding. Hiermee is veel tijd en zijn veel kosten gemoeid. Pas als de oorzaak is gevonden, kan een oplossing worden bedacht welke dan pas in het midden van 2013 kan worden gerealiseerd. De enige optie voor verzoekster om te voorkomen dat de last onder dwangsom wordt verbeurd, is het uitschakelen van de gehele gieterij installatie. Hierdoor kan verzoekster niet meer aan haar contractuele verplichtingen jegens opdrachtgevers voldoen hetgeen zou kunnen leiden tot sluiting van het gehele bedrijf. Dit heeft volgens verzoekster grote gevolgen, niet alleen voor de werknemers maar ook voor de regio.
Verweerder heeft aangegeven dat er risico’s bestaan voor de volksgezondheid en voedselkwaliteit en dat het te ver gaat om maar af te wachten of een oplossing kan worden gevonden.
7. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt.
8. Enerzijds heeft de voorzieningenrechter begrip voor de grote belangen van verzoekster die op het spel staan. Vooralsnog valt niet uit te sluiten dat, indien de last onder dwangsom niet wordt geschorst de door verzoekster gevreesde gevolgen in zullen treden. Voorts is van de zijde van verweerder onvoldoende onderbouwd dat er een acuut gevaar voor de volksgezondheid en voedselkwaliteit bestaat als gevolg van de emissie van stof binnen de hierboven genoemde waarden. Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding bij wijze van voorlopige voorziening, de emissie van stof tot de hierboven genoemde waarden toe te staan. Indien sprake is van een overtreding van deze waarden in de smeltoven dan wel in de warmhoudoven, verbeurt verzoekster de corresponderende dwangsom van € 25.000,- met een maximum van € 125.000,-, met dien verstande dat slechts één overtreding per week kan worden geconstateerd. De voorzieningenrechter is wel van oordeel dat van verzoekster de uiterste inspanning mag worden verwacht om de benodigde onderzoeken zo snel mogelijk te verrichten. Daarom wordt de schorsing in stand gelaten tot en met 28 februari 2013 en komt de schorsing van de dwangsom daarna te vervallen. Verzoekster heeft aangegeven dat op deze datum de onderzoeken kunnen zijn afgerond, hetgeen verweerder zou kunnen betrekken bij het nemen van een beslissing op bezwaar. Indien de verwachtingen van partijen bij het onderzoekstraject onverhoopt niet uitkomen, staat het partijen vrij om een nieuw verzoek tot (opheffing) van de voorlopige voorziening in te dienen.
9. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M.M. Belt - Brouns, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.