beschikking
RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Zaaknummer : 252352 / FA RK 12-4783
Uitspraak : 29 oktober 2012
Beschikking betreffende gezag en hoofdverblijf in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. I. Gerrand,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. I.K. Kolev,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de vader en de moeder.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van de vader, ontvangen ter griffie op 10 september 2012;
- het verweerschrift van de moeder, ontvangen ter griffie op 17 oktober 2012;
- de correspondentie, waaronder met name:
- een brief (met bijalgen) van mr. Gerrand, gedateerd 17 september 2012;
- een brief (met bijlagen) van mr. Kolev, gedateerd 18 oktober 2012.
De zaak is behandeld ter zitting van 22 oktober 2012. Verschenen zijn partijen met hun advocaten, mevrouw [X] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad), alsmede mevrouw [Z] namens Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: Bureau Jeugdzorg).
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben met elkaar samengewoond. De samenwoning van partijen is geëindigd in december 2008.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen partijen is de navolgende minderjarige geboren:
- [de minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
De vader heeft de minderjarige erkend. De moeder heeft het gezag over voornoemde minderjarige.
Bij beschikking van deze rechtbank van 24 maart 2011 is (onder meer en voor zover hier van belang) een omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader gerechtigd is tot omgang met [de minderjarige]:
- met ingang van 9 april 2011, elke zaterdag van 9.30 uur tot 12.30 uur;
- met ingang van 9 juli 2011, elke zaterdag van 9.30 uur tot 17.00 uur;
- met ingang van 1 januari 2012, een weekend per veertien dagen van zaterdag 9.30 uur tot zondag 12.00 uur.
Bij vonnis in kort geding van 29 september 2011 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank (onder meer en voor zover hier van belang) de moeder veroordeeld om de omgangsregeling zoals vastgesteld bij voormelde beschikking van 24 maart 2011 na te komen. De voorzieningenrechter heeft de moeder daarnaast veroordeeld tot verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere keer dat zij hieraan niet meewerkt en heeft bepaald dat boven de som van € 15.000,00 geen dwangsommen meer worden verbeurd.
Bij beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 november 2011 is (onder meer en voor zover hier van belang) voormelde beschikking van deze rechtbank van 24 maart 2011 bekrachtigd.
Bij vonnis in kort geding van 15 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank (onder meer en voor zover hier van belang) de moeder veroordeeld om de omgangsregeling zoals vastgesteld bij voormelde beschikking van 24 maart 2011 na te komen en de vader gemachtigd die omgangsregeling ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie.
Bij beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 september 2012 is (onder meer en voor zover hier van belang) voormeld vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 15 maart 2012 bekrachtigd.
De vader verzoekt op de gronden en op de wijze als in het verzoekschrift omschreven primair om alleen met het gezag over [de minderjarige] te worden belast, alsmede dat de rechtbank bepaalt dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem zal zijn. Subsidiair verzoekt hij de rechtbank hem mede te belasten met het gezag over [de minderjarige].
De vader legt hieraan ten grondslag dat de moeder niet in staat is gebleken de belangen van [de minderjarige] voor op te stellen en haar de mogelijkheid een goed contact met haar vader te onderhouden ontneemt. Ondanks alle beschikkingen van de rechtbank en het gerechtshof weigert de moeder nog altijd uitvoering te geven aan de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader. Inmiddels zijn er acht maanden verstreken sinds de vader [de minderjarige] voor het laatst heeft gezien. De moeder laat zich hierbij niets gelegen liggen aan de haar opgelegde dwangsommen noch aan de interventies van de politie. De moeder blijft volhouden dat er sprake is van seksueel misbruik van [de minderjarige] door de vader. Zij onttrekt [de minderjarige] aan de politie en brengt haar op een geheime locatie onder bij derden. De vader is van mening dat de moeder hiermee in strijd met de belangen van [de minderjarige] handelt en zij haar belast. De moeder houdt [de minderjarige] daarnaast een negatief beeld van de vader voor. Stelselmatig het kind afhouden van haar vader kan niet anders dan fnuikend zijn voor haar geestelijke en emotionele ontwikkeling. Daarnaast weigert de moeder ook informatie aan de vader te verstrekken over het welzijn van [de minderjarige]. De houding van de moeder leidt tot oudervervreemding/ ouderverstoting, hetgeen een psychische vorm van kindermishandeling is.
De moeder voert op de gronden en de wijze zoals vermeld in het verweerschrift verweer tegen de verzoeken van de vader.
Zij legt hieraan (onder meer en zakelijk weergegeven) ten grondslag dat er sprake is van een aanmerkelijke ouderstrijd. In de beschikkingen van de rechtbank van 24 maart 2011 en het gerechtshof van 24 november 2011 werd uitgesproken dat het wenselijk was dat beide ouders een beroep zouden doen op hulpverlening. In het Plan van Aanpak van Bureau Jeugdzorg wordt aanbevolen dat beide ouders deelnemen aan Signs of Safety bij de GGzE en er wordt gestart met begeleide omgang bij moeder thuis, waarna toegewerkt zal worden naar omgang zoals vastgesteld in de beschikking van de rechtbank. De vader heeft laten weten niet mee te willen werken aan het plan van aanpak en kennelijk onmiddellijke en volledige uitvoering te wensen van de door de rechtbank c.q. gerechthof getroffen omgangsregeling. Daarnaast heeft hij na 2 gesprekken bij het GGzE (in het kader van Signs of Safety) te kennen gegeven geen heil te zien in deelname aan dit traject. De moeder staat daarentegen wel open voor behandeling en begeleiding van haarzelf en de door de gezinsvoogd voorgestelde aanpak, voorstellen en suggesties. De moeder stelt dat zij en wellicht ook [de minderjarige] en de vader lijden onder kennelijk traumatiserende gebeurtenissen uit het verleden. De moeder heeft hierdoor een soort fixatie gekregen op de veiligheid van [de minderjarige]. De vader, althans diens instelling in zowel de eerdere procedures als thans met betrekking tot de bemoeienis van Bureau Jeugdzorg, draagt bepaald niet bij aan het wegnemen van de zorgen ter zake aan de kant van de moeder. De moeder merkt voorts op dat over het welzijn van [de minderjarige] weinig reden tot zorg bestaat.
Het verhandelde ter zitting
Door en namens de vader is ter zitting gepersisteerd bij zijn verzoeken. Hij heeft (onder meer en zakelijk weergegeven) erkend dat hij begeleide omgang in het huis van de moeder en in aanwezigheid van de moeder, heeft geweigerd. De reden hiervoor is dat hij zich niet veilig voelt bij de moeder. Daarnaast is hij op grond van de beschikkingen van rechtbank en het gerechtshof gerechtigd tot een andere omgangsregeling. Hij is evenwel bereid tot begeleide omgang, doch niet in aanwezigheid van de moeder. De vader heeft voorts naar voren gebracht dat hij - indien hij met het gezag over [de minderjarige] belast zou zijn - haar hoofdverblijf bij de moeder niet zou wijzigen, tenzij zou blijken dat het niet goed gaat met [de minderjarige] bij de moeder. Hij heeft voorts benadrukt dat hij wel open staat voor omgang tussen de moeder en [de minderjarige].
Door en namens de moeder is ter zitting gepersisteerd bij haar verweer. De moeder heeft (onder meer en zakelijk weergegeven) aanvullend naar voren gebracht dat Bureau Jeugdzorg van mening is dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er stapsgewijs wordt toegewerkt naar de omgangsregeling zoals door de rechtbank en het gerechtshof is vastgesteld. De moeder is bereid hieraan mee te werken. De vader houdt daarentegen vast aan de omgangsregeling zoals die is vastgesteld, terwijl dit niet in het belang van [de minderjarige] is.
Bureau Jeugdzorg heeft ter zitting (onder meer en zakelijk weergegeven) naar voren gebracht dat het in het belang van [de minderjarige] is dat het traject van Signs of Safety wordt gevolgd. Signs of Safety heeft geadviseerd de omgang in eerste instantie bij de moeder thuis en in de aanwezigheid van de moeder te laten plaatsvinden, nu dit de meest veilige setting voor [de minderjarige] is. Doordat de vader onderhavige verzoeken heeft ingediend is het traject van Signs of Safety beëindigd. Bureau Jeugdzorg is van mening dat het zorgelijk is dat de moeder in het verleden de vele uitspraken betreffende de omgang tussen de vader en [de minderjarige] naast zich neer heeft gelegd. Zij is evenwel van mening dat de moeder hierin - in het kader van Signs of Safety - een aantal stappen heeft gezet. Bureau Jeugdzorg acht het in belang van [de minderjarige] dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] op een veilige en verantwoorde wijze wordt hervat. Het belang van [de minderjarige] wordt naar de mening van Bureau Jeugdzorg niet gediend bij een gezagswijzing zoals de vader verzoekt.
De Raad heeft ter zitting (onder meer en zakelijk weergegeven) naar voren gebracht dat het van belang is dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] wordt opgestart. Hiervoor is de inzet van een hulpverleningstraject noodzakelijk. Een gezagswijziging is hiervoor, naar de mening van de Raad, niet de oplossing.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van art. 1:253c BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag te belasten.
De vader verzoekt primair alleen met het gezag belast te worden.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat de vader als gevolg van de (blijvend) weigerachtige houding van de moeder bij de uitvoering van de omgang, verzocht heeft om een wijziging van het gezag. De rechtbank is van oordeel dat een verzoek tot wijziging van het gezag - in dit geval op grond van artikel 1:253c lid 3 BW - steeds dient te worden beoordeeld vanuit het belang van het kind. Daarbij zijn feiten en omstandigheden rond de verzorging en opvoeding van belang. Eén van die omstandigheden betreft de wijze waarop de ouders invulling geven aan het contact tussen de minderjarige en de niet dagelijks verzorgende ouder. Indien een ouder weigert aan de door de rechter vastgestelde omgangsregeling medewerking te verlenen en ondanks de veroordeling tot betaling van dwangsommen in zijn weigerende houding volhardt, kan dit reden zijn om het gezag te wijzigen.
Vaststaat dat tengevolge de opstelling van de moeder in afgelopen jaren slechts een paar maal omgang heeft plaatsgevonden tussen de vader en [de minderjarige], welke omgang voortdurend onderbroken is. De moeder heeft hiermee in strijd gehandeld met verschillende beschikkingen dienaangaande van zowel de rechtbank als het gerechtshof. Ondanks het feit dat de rechtbank van oordeel is dat de moeder hiermee uitdrukkelijk in strijd met de belangen van [de minderjarige] heeft gehandeld, acht zij wijziging van het gezag op dit moment niet in het belang van [de minderjarige]. De rechtbank overweegt dienaangaande dat Bureau Jeugdzorg - naar aanleiding van de problematiek - de inzet van het traject Signs of Safety noodzakelijk acht. Middels dit traject kan toegewerkt worden naar het ten uitvoerleggen van de omgangsregeling zoals door de rechtbank en het gerechtshof is vastgesteld. Gebleken is dat de moeder open staat voor dit traject. Daarnaast heeft zij individuele hulp gezocht ten einde (in de toekomst) een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] te kunnen uitvoeren. Dat het traject Signs of Safety niet volledig is uitgevoerd, ligt aan de weigerende houding van de vader. Hoewel de rechtbank er begrip voor heeft dat het van de vader - gezien de gehele situatie, waaronder in het bijzonder de beschuldigingen van de moeder aan zijn adres - een forse inspanning vergt om omgang met zijn dochter te hebben in de aanwezigheid van de moeder, handelt ook de vader niet in het belang van [de minderjarige] door dit te weigeren. Gelet op de (kleine) opening die zich bij de moeder voor lijkt te doen en het hulpverleningstraject wat Bureau Jeugdzorg nog noodzakelijk acht, is de rechtbank van oordeel het thans niet in het belang van [de minderjarige] is om het gezag te wijzigen in die zin dat de vader - in plaats van de moeder - alleen wordt belast met het gezag over [de minderjarige]. De rechtbank neemt hierbij nog in overweging dat een wijziging van het gezag en de daarmee samenhangende mogelijkheid tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige een zeer grote impact op het leven van de minderjarige heeft en uitdrukkelijk het uiterste middel is om omgang te bewerkstelligen. De rechtbank zal het verzoek van de vader daarom afwijzen.
De vader verzoekt subsidiair te worden belast met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige].
Dit verzoek kan op grond van art. 1:253c lid 2 BW slechts worden afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat om het gezag gezamenlijk behoorlijk te kunnen uitoefenen vereist is dat de ouders beslissingen van enig belang in gezamenlijk overleg kunnen nemen of dat zij ten minste in staat zijn voorafgaand afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Vaststaat dat er sprake is van een zeer heftige ex-partner strijd waarbij de ouders op geen enkele wijze in staat zijn gebleken met elkaar te communiceren. Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders indien zij gezamenlijk het gezag over haar zouden uitoefenen. Gezien het feit dat de verhoudingen al vele jaren zeer problematisch zijn, is de rechtbank van oordeel dat niet te verwachten is dat hier binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in zal komen. De rechtbank zal het verzoek van de vader daarom afwijzen.
Nu de rechtbank de vader niet alleen, noch met de moeder tezamen zal belasten met het gezag over de minderjarige [de minderjarige] komt zij niet meer toe aan de beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem. Het minderjarige kind heeft immers ingevolge art. 12 BW rechtens hoofdverblijf bij de gezaghebbende ouder. Nu de moeder alleen het gezag blijft uitoefenen heeft [de minderjarige] rechtens haar hoofdverblijf bij haar. De rechtbank verklaart de vader daarom niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
wijst de verzoeken van de vader met betrekking tot het gezag over de minderjarige [de minderjarige], af;
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot vaststellen van het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.H.J. Soutendijk- van Appeldoorn, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2012 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a) door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b) door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.