Ter zitting heeft de man verklaard dat hij is uitgegaan van de deskundigheid van de echtscheidingsadvocaat, zodat hij dacht dat zij de door hem te betalen bijdragen wel goed zou hebben berekend en dat het wel zou kloppen met de gangbare praktijk. Tegelijkertijd heeft de man verklaard dat hij degene was die tijdens het huwelijk de financiële administratie van partijen deed, dat de vrouw een soort 'huishoudgeld' kreeg en dat hij een goed overzicht had van wat er maandelijks aan geld binnenkwam en uitging. De man heeft verklaard dat de echtscheidingsadvocaat beschikte over alle financiële gegevens van de man en dat zij op de hoogte was van zijn inkomensgegevens. Zijn inkomen omvatte destijds alleen nog de inkomsten uit zijn bedrijf, zijnde een bruto inkomen van circa € 1.200,00 per maand, aldus de man. De man stelt dat hij al sinds 2007 geen extra inkomsten meer vergaarde uit bijverdiensten. Voor zijn incidentele (merendeels liefdadigheids-)optredens na 2007 ontving de man geen geld, behoudens af en toe een vergoeding in de vorm van een aantal consumpties. De man heeft erkend dat hij in april 2012 in Spanje nog optredens heeft verzorgd. Daar heeft hij geen geld voor ontvangen, maar alleen een vergoeding in de vorm van betaling van zijn busreis naar Spanje, aldus de man.
Zoals ter zitting aan de orde is gesteld, bevreemdt het de rechtbank dat een advocaat, aangezocht voor het afwikkelen van de echtscheiding, op de hoogte van alle financiële gegevens van de man, op basis van een berekening van behoefte en draagkracht een convenant zou opstellen waaruit volgt dat de man alleen al aan partneralimentatie (€ 200,00 per week = € 866,67 per maand) en aan woonlasten (circa € 700,00 per maand) in totaal een veel hoger bedrag zou moeten betalen (€ 1.566,67) dan zijn volledige bruto maandinkomen (€ 1.200,00).
Zoals eveneens ter zitting aan de orde is geweest, bevreemdt het de rechtbank dat de man, verantwoordelijk voor de financiële huishouding van partijen, naar eigen zeggen op de hoogte van de maandelijkse inkomsten en uitgaven, eigenaar van een bedrijf, zonder meer akkoord is gegaan met het aangaan van een dergelijke overeenkomst waaruit bleek dat hij maandelijks veel meer zou moeten gaan betalen dan zijn totale bruto maandinkomen. De man heeft daartegen niet geprotesteerd en heeft de overeenkomst voorafgaand aan de ondertekening niet voorgelegd aan het administratiekantoor dat al jaren zijn boekhouding en aangiftes verzorgde. Die geconstateerde en ter zitting besproken tegenstrijdigheden heeft de man niet kunnen verklaren, anders dan met de bewering dat hij de echtscheidingsadvocaat vertrouwde en dat hij last had van stress en spanningen zodat hij het convenant pas na de ondertekening had laten controleren door zijn accountant. De rechtbank acht die verklaringen van de man niet afdoende en niet aannemelijk.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Daaruit voortvloeiend concludeert de rechtbank dat het bijbehorend beoordelingscriterium moet worden gehanteerd. Dat houdt in dat de man moet stellen en de rechter aannemelijk moet oordelen dat na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de vrouw, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
De man heeft niet gesteld dat zich na het ondertekenen een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is daarvan uit de stukken of uit het verhandelde ter zitting gebleken. De stelling van de man dat hij niet of nauwelijks meer optreedt kan daartoe niet dienen, omdat de man ter zitting heeft verklaard dat hij dat al zes of zeven jaar niet meer doet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man niet voldaan aan de uit de wet voortvloeiende en op hem rustende (zware) stelplicht, zodat de rechtbank niet toekomt aan een hernieuwde beoordeling van de in het tussen partijen gesloten convenant vastgestelde bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
Het voorgaande leidt tot afwijzing van het verzoek van de man tot wijziging van de in punt 3.1 van het convenant vastgestelde partneralimentatie.