ECLI:NL:RBSHE:2012:BY1972

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
244042 - FA RK 12-1084
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van een echtscheidingsconvenant op basis van grove miskenning van wettelijke maatstaven

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 31 oktober 2012 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De man verzocht om wijziging van de afspraken in het echtscheidingsconvenant, dat op 6 december 2011 was ondertekend, op basis van artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek. Hij stelde dat de afspraken over partneralimentatie en woonlasten waren aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De rechtbank overwoog dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen opzettelijke en onopzettelijke afwijkingen van de wettelijke maatstaven. De man had niet aangetoond dat er na de ondertekening van het convenant een wijziging van omstandigheden had plaatsgevonden die een herbeoordeling rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat de man niet had voldaan aan zijn zware stelplicht en dat de vrouw niet had betwist dat het huwelijk duurzaam was ontwricht. De rechtbank wees het verzoek van de man tot wijziging van de alimentatie af en nam de onderlinge regelingen uit het convenant op in de beschikking. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Zaaknummer : 244042 / FA RK 12-1084
Uitspraak : 31 oktober 2012
Beschikking betreffende echtscheiding in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
advocaat mr.drs. A. van der Toorn,
tegen:
[verweerster]
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. H.A.M.J. Loeffen,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de man en de vrouw.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen ter griffie op 29 februari 2012;
- het verweerschrift, tevens zelfstandige verzoeken van de vrouw;
- het verweerschrift van de man op de zelfstandige verzoeken van de vrouw, houdende aanvullende verzoeken;
- de correspondentie, waaronder met name een F9-formulier met bijlagen van mr. Van der Toorn, gedateerd 4 oktober 2012.
De man verzoekt echtscheiding met nevenvoorzieningen. De vrouw verzoekt nevenvoorzieningen.
De zaak is behandeld ter zitting van 15 oktober 2012. Verschenen zijn de man, bijgestaan door mr. M. van Vugt en de vrouw, bijgestaan door mr. Loeffen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De beoordeling
Bewijsstukken
Uit de overgelegde bewijsstukken blijkt de nationaliteit en de woonplaats van partijen, alsmede waar en wanneer zij met elkaar zijn gehuwd.
Echtscheiding
Het verzoek tot echtscheiding is gegrond op de stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De duurzame ontwrichting is door de vrouw niet betwist, zodat deze vaststaat.
Het verzoek kan derhalve worden toegewezen.
Echtscheidingsconvenant, partneralimentatie en woonlasten
De man heeft bij inleidend verzoekschrift verzocht om partijen te bevelen over te gaan tot verdeling van de tussen hen geldende huwelijksgoederengemeenschap.
De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd en bij wege van zelfstandig verzoek primair verzocht om de door partijen getroffen onderlinge regelingen zoals die zijn vastgelegd in het op 6 december 2011 door partijen ondertekende echtscheidingsconvenant op te nemen in de beschikking. Deze regelingen zien niet alleen op de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk, maar ook op de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie en op de door de man te betalen woonlasten.
Subsidiair verzoekt de vrouw te bepalen dat:
- de man aan haar partneralimentatie betaalt van € 866,67 per maand;
- de man de lasten van de (voormalige) echtelijke woning betaalt totdat de woning is verkocht en geleverd;
- zij gerechtigd is tot voortgezet gebruik van de (voormalige) echtelijke woning tot aan het moment dat de woning is verkocht en geleverd, althans voor een periode van zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;
- de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap wordt vastgesteld conform hetgeen is bepaald in het convenant.
De vrouw legt aan haar verzoeken ten grondslag dat partijen zich in 2011 tot een advocaat hebben gewend met het verzoek om namens hen beiden de echtscheidingsprocedure te verzorgen. Deze advocaat heeft in overleg met partijen het echtscheidingsconvenant opgesteld, dat partijen op 6 december 2011 hebben ondertekend. De man heeft tot aan februari 2012 daadwerkelijk aan zijn verplichtingen volgend uit het convenant voldaan. Pas in de loop van februari 2012 heeft de man via zijn advocaat laten weten dat hij zich onder druk gezet heeft gevoeld om het convenant te ondertekenen en dat hij niet in staat is om de woonlasten en de partneralimentatie te voldoen.
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw en verzoekt, bij wege van aanvullende verzoeken:
a. artikel 3.1 van het echtscheidingsconvenant te wijzigen in die zin dat de daarin vastgestelde bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op nihil wordt gesteld;
b. artikel 1.3 van het echtscheidingsconvenant, welk artikel ziet op betaling van de woonlasten van de (voormalige) echtelijke woning door de man, te vernietigen.
De man legt aan zijn verzoek sub a ten grondslag dat de afspraken ten aanzien van de partneralimentatie in het echtscheidingsconvenant zijn aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven en beroept zich daarbij op artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De man stelt dat hij er bij de totstandkoming van het convenant van uit is gegaan dat de door hen aangezochte advocaat de belangen van beide partijen behartigde, zodat hij er op heeft vertrouwd dat wat hem werd voorgelegd, overeenstemde met de geldende normen en praktijk rondom een echtscheiding. Dat bleek later niet zo te zijn, zodat de man zich tot zijn huidige advocaat heeft gewend. De in het convenant opgenomen bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw acht de man, gelet op zijn inkomen, onbegrijpelijk. De man heeft immers geen enkele draagkracht, zodat er een wanverhouding bestaat tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en de bijdrage die partijen zijn overeengekomen, aldus de man.
De man verzoekt vernietiging van artikel 1.3 van het convenant (verzoek sub b) wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:228 lid 2 BW. In artikel 1.3 van het convenant is bepaald dat de man de woonlasten van de (voormalige) echtelijke woning voor zijn rekening neemt. De man heeft dat enkele maanden kunnen betalen dankzij financiële ondersteuning van zijn ouders, maar hij beschikt niet over zodanige financiële middelen dat hij die lasten kan blijven betalen. Toepassing van artikel 1.3 levert benadeling van de man op waarvoor geen enkele rechtvaardiging bestaat en het is onaanvaardbaar dat de man aan dit beding zou zijn gehouden, aldus de man.
De rechtbank overweegt als volgt.
Tussen partijen staat vast dat zij op 6 december 2011 een echtscheidingsconvenant hebben ondertekend dat tot stand is gekomen na overleg van partijen met een gezamenlijke advocaat. Partijen hebben met de ondertekening van dit convenant beoogd om de (financiële) gevolgen van hun echtscheiding te regelen.
In het echtscheidingsconvenant staat in artikel 3.1 de volgende tekst:
"Met ingang van 1 december 2011 zal de man bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 200,= per week, welk bedrag bij vooruitbetaling per week aan haar zal worden voldaan, via ING rekening nr. [rekeningnummer] tnv [naam].".
In artikel 1.3 staat de volgende tekst:
"De man zal de aan de in artikel 1.1. genoemde woning verbonden woonlasten, hieronder verstaande de hypotheeklasten, verzekeringen alsmede gas, water en licht, blijven voldoen tot het moment dat de woning zal zijn verkocht.".
Op grond van artikel 1:401 lid 5 BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Bij toepassing van dit artikel moet onderscheid worden gemaakt tussen de situatie dat partijen onopzettelijk, door onjuist inzicht of onjuiste gegevens, zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven en de situatie dat partijen opzettelijk zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. De beoordelingscriteria aan de hand waarvan de rechter moet toetsen verschillen, afhankelijk van het bestaan van één van vorengenoemde situaties.
De man heeft niet expliciet gesteld of er sprake is van een opzettelijke dan wel onopzettelijke afwijking van de wettelijke maatstaven. Uit de door de man naar voren gebrachte argumenten leidt de rechtbank af dat de man bedoelt te stellen dat sprake is van een onopzettelijke afwijking van de wettelijke maatstaven.
De vrouw heeft dat betwist en als verweer gevoerd dat de man zelf heeft aangeboden om de wekelijkse bijdrage van € 200,00 aan haar te betalen, wat hij, gelet op de hoogte van zijn inkomen, daadwerkelijk kon en kan betalen. De vrouw is van mening dat de man het bedrag daadwerkelijk kon en nog steeds kan betalen. De vrouw heeft daartoe ter zitting verklaard dat de man al voorafgaand aan hun huwelijk en zeker tot aan het einde van hun huwelijk een aanzienlijk inkomen uit bijverdiensten vergaarde door op te treden als [X] en te werken als deejay. Partijen hebben elkaar op die manier leren kennen. De vrouw heeft zelf gedurende hun huwelijk steeds de artiestenkleding voor de man gemaakt en ging ook altijd mee naar die optredens, die zeker twee tot drie keer per maand plaatshadden, aldus de vrouw. De vrouw is ermee bekend dat de man afgelopen voorjaar nog in [land] optredens heeft verzorgd.
Als het de bedoeling van partijen is geweest om aan te sluiten bij de behoefte en draagkracht van partijen, geldt als criterium voor de beoordeling door de rechter dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen.
Als sprake was van een opzettelijke afwijking van de wettelijke maatstaven kan de rechter slechts tot wijziging van de overeenkomst overgaan als de verzoeker stelt en de rechter aannemelijk oordeelt dat na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de wederpartij, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
De rechtbank moet in ieder geval in staat worden gesteld om te kunnen bepalen welk criterium moet worden gehanteerd, zodat de rechtbank hierna zal beoordelen of sprake was van een onopzettelijke dan wel opzettelijke afwijking van de wettelijke maatstaven.
Ter zitting heeft de man verklaard dat hij is uitgegaan van de deskundigheid van de echtscheidingsadvocaat, zodat hij dacht dat zij de door hem te betalen bijdragen wel goed zou hebben berekend en dat het wel zou kloppen met de gangbare praktijk. Tegelijkertijd heeft de man verklaard dat hij degene was die tijdens het huwelijk de financiële administratie van partijen deed, dat de vrouw een soort 'huishoudgeld' kreeg en dat hij een goed overzicht had van wat er maandelijks aan geld binnenkwam en uitging. De man heeft verklaard dat de echtscheidingsadvocaat beschikte over alle financiële gegevens van de man en dat zij op de hoogte was van zijn inkomensgegevens. Zijn inkomen omvatte destijds alleen nog de inkomsten uit zijn bedrijf, zijnde een bruto inkomen van circa € 1.200,00 per maand, aldus de man. De man stelt dat hij al sinds 2007 geen extra inkomsten meer vergaarde uit bijverdiensten. Voor zijn incidentele (merendeels liefdadigheids-)optredens na 2007 ontving de man geen geld, behoudens af en toe een vergoeding in de vorm van een aantal consumpties. De man heeft erkend dat hij in april 2012 in Spanje nog optredens heeft verzorgd. Daar heeft hij geen geld voor ontvangen, maar alleen een vergoeding in de vorm van betaling van zijn busreis naar Spanje, aldus de man.
Zoals ter zitting aan de orde is gesteld, bevreemdt het de rechtbank dat een advocaat, aangezocht voor het afwikkelen van de echtscheiding, op de hoogte van alle financiële gegevens van de man, op basis van een berekening van behoefte en draagkracht een convenant zou opstellen waaruit volgt dat de man alleen al aan partneralimentatie (€ 200,00 per week = € 866,67 per maand) en aan woonlasten (circa € 700,00 per maand) in totaal een veel hoger bedrag zou moeten betalen (€ 1.566,67) dan zijn volledige bruto maandinkomen (€ 1.200,00).
Zoals eveneens ter zitting aan de orde is geweest, bevreemdt het de rechtbank dat de man, verantwoordelijk voor de financiële huishouding van partijen, naar eigen zeggen op de hoogte van de maandelijkse inkomsten en uitgaven, eigenaar van een bedrijf, zonder meer akkoord is gegaan met het aangaan van een dergelijke overeenkomst waaruit bleek dat hij maandelijks veel meer zou moeten gaan betalen dan zijn totale bruto maandinkomen. De man heeft daartegen niet geprotesteerd en heeft de overeenkomst voorafgaand aan de ondertekening niet voorgelegd aan het administratiekantoor dat al jaren zijn boekhouding en aangiftes verzorgde. Die geconstateerde en ter zitting besproken tegenstrijdigheden heeft de man niet kunnen verklaren, anders dan met de bewering dat hij de echtscheidingsadvocaat vertrouwde en dat hij last had van stress en spanningen zodat hij het convenant pas na de ondertekening had laten controleren door zijn accountant. De rechtbank acht die verklaringen van de man niet afdoende en niet aannemelijk.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Daaruit voortvloeiend concludeert de rechtbank dat het bijbehorend beoordelingscriterium moet worden gehanteerd. Dat houdt in dat de man moet stellen en de rechter aannemelijk moet oordelen dat na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de vrouw, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
De man heeft niet gesteld dat zich na het ondertekenen een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is daarvan uit de stukken of uit het verhandelde ter zitting gebleken. De stelling van de man dat hij niet of nauwelijks meer optreedt kan daartoe niet dienen, omdat de man ter zitting heeft verklaard dat hij dat al zes of zeven jaar niet meer doet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man niet voldaan aan de uit de wet voortvloeiende en op hem rustende (zware) stelplicht, zodat de rechtbank niet toekomt aan een hernieuwde beoordeling van de in het tussen partijen gesloten convenant vastgestelde bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
Het voorgaande leidt tot afwijzing van het verzoek van de man tot wijziging van de in punt 3.1 van het convenant vastgestelde partneralimentatie.
Ten aanzien van de verzochte vernietiging van punt 1.3 van het convenant (betaling woonlasten) legt de man daaraan ten grondslag dat toepassing van het beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De vrouw wijst er op dat de man ten onrechte geen vernietigingsgrond heeft ingeroepen en zich voor de vernietiging rechtstreeks heeft beroepen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 BW. De vrouw voert voorts als verweer dat de man op grond van het door hem verdiende inkomen in staat is om aan de in het convenant opgenomen financiële verplichtingen te kunnen voldoen, ook aan de verplichting die is opgenomen in punt 1.3.
De rechtbank is van oordeel dat de man voor het inroepen van vernietiging van een deel van de tussen partijen gesloten overeenkomst volstrekt onvoldoende heeft gesteld. De rechtbank zal dat verzoek van de man reeds op die grond afwijzen.
De verzoeken van de vrouw
Het voorgaande leidt tot toewijzing van het primaire verzoek van de vrouw tot aanhechting van het echtscheidingsconvenant aan deze beschikking. De rechtbank komt, nu het primaire verzoek wordt toegewezen, niet meer toe aan een beoordeling van de subsidiaire verzoeken van de vrouw.
Proceskosten
De proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te melden.
De beslissing
De rechtbank:
spreekt tussen partijen, die op [datum] te [gemeente] met elkaar zijn gehuwd, de echtscheiding uit;
neemt de getroffen onderlinge regelingen, zoals vermeld in het bij het verzoekschrift overgelegde convenant, op in deze beschikking onder verwijzing naar de aangehechte kopie van voormeld convenant;
wijst het meer of anders verzochte af;
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O.T. Brouwer, M.H.J. Soutendijk-van Appeldoorn en A.M. Bossink, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2012 in aanwezigheid van de griffier.
conc: amb
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en door de in de procedure verschenen wederpartij, binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak
b. door de niet-verschenen wederpartij binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.