vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/845211-12
Datum uitspraak: 22 oktober 2012
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1982],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 oktober 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 september 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 juni 2012 te Sint-Oedenrode ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de (richting van de) (linker)borst van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 302 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juni 2012 te Sint-Oedenrode opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (in/op diens borst, althans lichaam) heeft gestoken en/of gesneden, waardoor die [slachtoffer] voornoemd letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 30 juni 2012 te Sint-Oedenrode (in een woning aan de [adres]) [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en),heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of een of meer onbekend gebleven personen dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga jullie doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of daarbij een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand(en) heeft gehouden en/of daarmee stekende bewegingen heeft gemaakt;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 30 juni 2012 te Sint-Oedenrode, (op één of meer tijdstippen), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] op bed heeft geduwd en/of die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of heeft geschopt en/of die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of heeft voortgesleurd en/of van een trap heeft geduwd en/of
met zijn hand(en) de nek/hals van voornoemde [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of heeft vastgehouden en/of heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juni 2012 te Sint-Oedenrode, op één of meer tijdstippen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2] ), op bed heeft geduwd en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of heeft geschopt en/of die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of heeft voortgesleurd en/of van een trap heeft geduwd en/of met zijn hand(en) de nek/hals van voornoemde [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of heeft vastgehouden en/of heeft dichtgeknepen, waardoor die [slachtoffer 2] voornoemd letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing ten aanzien van feit 1 primair en feit 1 subsidiair.
De rechtbank is van oordeel dat in het procesdossier onvoldoende wettig bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte op 30 juni 2012 de heer [slachtoffer] in de borst heeft gestoken met een scherp en/of puntig voorwerp, nu verdachte dit ontkent en er voor de verklaring van [slachtoffer 2] geen ondersteunend bewijs is. Er is weliswaar door de politie vastgesteld dat [slachtoffer] een wond op zijn borst had, maar op het ter plaatse aangetroffen mes zijn geen bloedsporen aangetroffen en niet is onderzocht of de wond door het steken met een mes of een scherp/puntig voorwerp is veroorzaakt. Bovendien heeft [slachtoffer] verklaard dat de wond op zijn borst is ontstaan toen hij tijdens zijn werk tegen een uit de muur stekende haak was aangelopen. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn voorts ook geen aanwijzingen naar voren gekomen waaruit blijkt dat verdachte [slachtoffer] met een scherp en/of puntig voorwerp in de borst heeft gestoken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair (poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling) en onder 1 subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewijsbeslissing ten aanzien van feit 3 primair.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling zal moeten worden vastgesteld of er ten minste sprake is geweest van een handeling waarmee verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer [slachtoffer 2] ten gevolge van deze handeling zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. De rechtbank is op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat van een dergelijke handeling van verdachte geen sprake is geweest. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte van het onder 3 primair tenlastegelegde vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
Door de verdediging is bepleit dat verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken omdat verdachte ontkent de in de tenlastelegging weergegeven bedreigende woorden tegen de in de tenlastelegging genoemde personen te hebben geuit en ontkent dat hij hen met een mes heeft bedreigd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft gezegd "ik maak jou van kant" maar dat hij heeft gezegd "ik maak mezelf van kant". De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk. De rechtbank is van oordeel dat de lezing van verdachte wordt tegengesproken door de verklaring van [slachtoffer 2] (bij de politie), de verklaring van [getuige] de verklaring van [slachtoffer 4] en de verklaring van [slachtoffer 3]. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die verklaringen wat betreft de door verdachte gebruikte woorden te twijfelen. De rechtbank acht de tenlastegelegde woordelijke bedreiging derhalve wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat in het procesdossier onvoldoende wettig bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte een mes of scherp voorwerp in zijn hand heeft gehouden toen hij [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] woordelijk bedreigde, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair
Door de verdediging is bepleit dat verdachte met uitzondering van het slaan van [slachtoffer 2] van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken omdat verdachte de tenlastegelegde handelingen met uitzondering van het slaan ontkent en [slachtoffer 2] ter terechtzitting heeft verklaard dat verdachte haar slechts heeft geslagen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer 2] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij in haar aangifte (bij de politie) over de mishandeling en het op dat moment bij haar aanwezige letsel heeft gelogen omdat ze wraak wilde nemen op verdachte. Ze heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat verdachte haar op of omstreeks 30 juni 2012 slechts heeft geduwd, maar niet heeft mishandeld en dat ze alle blauwe plekken en ander letsel in Polen had opgelopen. Ook heeft [slachtoffer 2] ter terechtzitting verklaard dat verdachte haar op of omstreeks 30 juni 2012 niet heeft geslagen.
Nu haar verklaring dat verdachte haar op of omstreeks 30 juni 2012 niet heeft geslagen wordt tegengesproken door de verklaring van verdachte zelf dat hij mevrouw [slachtoffer 2] wel degelijk heeft geslagen, acht de rechtbank de verklaring die mevrouw [slachtoffer 2] ter terechtzitting van 8 oktober 2012 heeft afgelegd in zijn geheel niet betrouwbaar. De rechtbank stelt deze verklaring van mevrouw [slachtoffer 2] derhalve ter zijde. De rechtbank hecht meer waarde aan de verklaring die [slachtoffer 2] bij de politie heeft afgelegd.
Op basis van de aangifte van mevrouw [slachtoffer 2] (bij de politie), het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] over het op 30 juni 2012 bij [slachtoffer 2] geconstateerde letsel, de verklaring van [getuige] de verklaring van [slachtoffer 4] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 oktober 2012 dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen, acht de rechtbank hetgeen hierna onder "de bewezenverklaring" is verwoord, wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat in het procesdossier geen wettig bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte [slachtoffer 2] van een trap heeft geduwd of haar nek heeft dichtgeknepen, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
2.
op of omstreeks 30 juni 2012 te Sint-Oedenrode in een woning aan de [adres] [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga jullie doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3. subsidiair
op of omstreeks 30 juni 2012 te Sint-Oedenrode, op één of meer tijdstippen, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 2], op bed heeft geduwd en vervolgens die [slachtoffer 2] heeft geslagen en heeft geschopt en die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en heeft voortgesleurd en met zijn handen de nek van voornoemde [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en heeft vastgehouden, waardoor die [slachtoffer 2] voornoemd letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair
Door de verdediging is bepleit dat verdachte ten aanzien van het slaan van [slachtoffer 2] moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake was van noodweer. Verdachte heeft [slachtoffer 2] namelijk in haar gezicht geslagen, omdat [slachtoffer 2] hem in zijn kruis trapte en hij deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding wilde stoppen.
Het beroep op noodweer gaat uit van de gestelde omstandigheid dat [slachtoffer 2] verdachte in zijn kruis zou hebben getrapt. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat zij de verklaring die mevrouw [slachtoffer 2] ter terechtzitting van 8 oktober 2012 heeft afgelegd in zijn geheel niet betrouwbaar acht en dat de rechtbank deze verklaring derhalve ter zijde stelt. De rechtbank hecht meer waarde aan de verklaring die [slachtoffer 2] bij de politie heeft afgelegd en is op basis daarvan van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich in een noodweersituatie heeft bevonden. Het beroep op noodweer wordt derhalve afgewezen.
Er zijn overigens ook geen andere feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist vrijspraak voor feit 1 primair (poging tot doodslag) en feit 3 primair (poging tot zware mishandeling) en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht voor feit 1 primair (poging tot zware mishandeling), feit 2 en feit 3 subsidiair.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden in het nadeel van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het gewelddadig karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat verdachte er niet voor is teruggeschrokken om zijn partner op meerdere momenten te mishandelen en een aantal andere mensen woordelijk met de dood te bedreigen nadat zij hem enige tijd daarvoor met een mes door het huis hadden zien lopen;
- verdachte verkeerde tijdens het plegen van de feiten onder invloed van alcohol waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen en welke hij toch heeft gebruikt.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee:
- verdachte werd ter zake strafbare feiten niet eerder veroordeeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie van oordeel is dat verdachte niet alleen van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag, maar ook van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling moet worden vrijgesproken en de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 3 primair:
Vrijspraak
De rechtbank verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
T.a.v. feit 3 subsidiair:
mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 2, feit 3 subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van 101 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.Th. van Vliet, voorzitter,
mr. J.M.P. Willemse en mr. M.A. Bijl, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. Boerboom, griffier,
en is uitgesproken op 22 oktober 2012.
Mr. J.M.P. Willemse is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.