RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2012
[eiser A],
[eiser B], en
[eiser C],
allen te [plaats], alsmede
[eiser D]
te [plaats], en
[eiser E]
te [plaats],
gezamenlijk te noemen eisers,
Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant,
verweerder,
gemachtigden Ir. G. Boots en N. Ten Tije.
De Faunabeheereenheid Noord Brabant, te ’s-Hertogenbosch, heeft als partij van rechtswege als bedoeld in artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan het geding deelgenomen.
Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2011(het primaire besluit) heeft verweerder ontheffing verleend aan de Faunabeheereenheid Noord-Brabant (hierna: de FBE) voor het doden van wilde zwijnen met behulp van geweer en kunstlicht, tussen zonsondergang en zonsopkomst, binnen de gehele provincie en gedurende de gehele periode van het Faunabeheerplan (2011-2016).
Tegen dit besluit is door [eiser A], [eiser B] en [eiser C] bij brief van 16 september 2011 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 23 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben op 23 april 2012 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Eisers hebben de voorzieningenrechter verzocht om hangende het beroep een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 21 juni 2012, AWB 12/1295, heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
De zaak is behandeld ter zitting van 9 november 2012, waar namens eisers is verschenen [eiser B]. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens de FBE is verschenen ing. F. Kofferman.
Overwegingen
1. In dit geding is aan de orde het bestreden besluit, dat strekt tot ongegrondverklaring van het door [eiser A], [eiser B] en [eiser C] bij verweerder gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit tot het verlenen van een ontheffing aan de FBE voor het doden van wilde zwijnen.
2. De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of [eiser D] en [eiser E] in hun beroep kunnen worden ontvangen en overweegt dienaangaande als volgt.
3. Uit artikel 6:13 van de Awb blijkt dat geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
4. Vast staat dat [eiser D] en [eiser E] bij verweerder geen bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat dit redelijkerwijs niet verwijtbaar is. Het vorenstaande betekent dan ook dat [eiser D] en [eiser E] niet in hun beroep kunnen worden ontvangen.
5. Het beroep wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit is ingesteld door [eiser D] en [eiser E].
6. De rechtbank komt thans toe aan de inhoudelijke beoordeling van het beroep van [eiser A], [eiser B] en [eiser C] en gaat daarbij uit van de navolgende relevante feiten en omstandigheden.
7. Op 14 juni 2011 heeft de FBE bij verweerder een aanvraag ingediend om ontheffing voor het doden van de beschermde diersoort het wild zwijn. De aangevraagde middelen zijn het geweer in combinatie met kunstlicht. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde ontheffing onder voorschriften verleend tot en met 23 mei 2016.
8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de verleende ontheffing gehandhaafd, dit onder ongegrondverklaring van het daartegen gemaakte bezwaar. Daarbij heeft verweerder overwogen dat de ontheffing op voorhand is verleend aan de FBE niet aan “jachthouders” of anderen. De FBE kan de ontheffing omzetten in een uitvoeringsmachtiging voor individuele jagers. De ontheffing is met voldoende waarborgen omkleed, waarbij verweerder ingevolge artikel 80 van de Flora- en faunawet (Ffw) de mogelijkheid heeft om invloed en controle op de naleving uit te oefenen. de FBE is een samenwerkingsverband van jachthouders als bedoeld in artikel 29 van de Ffw. De FBE kent, naast jachthouder, vier soort deelnemers, te weten: wildbeheereenheden, grondgebruikers, jachtaktehouders en overige deelnemers. De FBE kan deelnemers machtigen om uitvoering te geven aan de verleende ontheffing. Die machtiging kan ook worden verleend aan jachtaktehouders.
9. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Naar de mening van eisers leidt deze wijze van ontheffingverlening tot rechtsonzekerheid, omdat de FBE vrij is in het verlenen van machtigingen en hiertegen geen bezwaar en beroep open staat. De FBE geeft volgens eisers ineffectief en op niet transparante wijze uitvoering aan de ontheffing. De huidige begrenzing van de wildbeheereenheden binnen het jachtveld van [eiser D] staat in de weg aan de afgifte van een machtiging. Eisers wensen dat de wijze waarop de FBE de ontheffing omzet in machtigingen op een rechtszekere manier wordt opgenomen in de ontheffing, zodat de FBE een zuivere loketfunctie heeft in plaats van een machtsmiddel om haar vriendjes ongestoord een schadebestrijdingshobby te laten uitoefenen, ten koste van grondeigenaren en bewoners van het buitengebied.
10. Het wettelijk kader luidt, voor zover thans van belang, als volgt.
11. In artikel 68, vierde lid, van de Ffw is bepaald dat de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, slechts wordt verleend aan een faunabeheereenheid op basis van een faunabeheerplan.
12. In artikel 29, eerste lid, van de Ffw is bepaald dat gedeputeerde staten samenwerkingsverbanden van jachthouders erkennen als faunabeheereenheden ten behoeve van:
a. het beheer van diersoorten of
b. de bestrijding van schade aangericht door dieren.
13. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Reglement Faunabeheereenheid 2011 (hierna: het Reglement) kent de FBE viersoorten deelnemers:
a. Wildbeheereenheden,
b. Grondgebruikers,
c. Jachtaktehouders,
d. Overige deelnemers.
14. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Reglement komen alleen deelnemers in aanmerking voor een machtiging tot uitvoering van de aan de FBE verleende ontheffingen.
15. Artikel 80 van de Ffw geeft aan in welke gevallen een verleende ontheffing kan worden ingetrokken. Daarbij gaat het, kort gezegd, om een strafrechtelijke veroordeling, handelen in strijd met de ontheffing of met de voorschriften van de ontheffing, onjuiste gegevensverstrekking of een wijziging van de omstandigheden.
16. De rechtbank overweegt het navolgende.
17. De rechtbank begrijpt de beroepsgronden aldus dat eisers op zich geen bezwaar hebben tegen het doden van wilde zwijnen. Eisers menen dat er onvoldoende waarborgen zijn ten aanzien van de wijze waarop de FBE uitvoering geeft aan de ontheffing en de wijze waarop de FBE machtigingen aan derden verstrekt voor het doden van de zwijnen.
18. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de ontheffing met voldoende waarborgen is omkleed. Ingevolge voorschrift 1 van de verleende ontheffing kan de FBE de aan haar verleende ontheffing omzetten in een machtiging aan deelnemers en jachthouders conform het Reglement Faunabeheereenheid, waarbij de FBE als houder van de ontheffing verantwoordelijk blijft voor het naleven van de voorschriften van de ontheffing. Voorschrift 2 bepaalt dat de FBE een machtiging verleent onder de voorwaarden die gelden volgens de “Handreiking faunaschade”, terwijl op grond van voorschrift 3 de machtiging of de weigering daarvan op dezelfde dag kenbaar wordt gemaakt aan verweerder. Bovendien moet de FBE op grond van voorschrift 6 jaarlijks aan verweerder rapporteren. Deze voorschriften, in onderlinge samenhang bezien, brengen met zich dat de uitvoering van de ontheffing geschied onder verantwoordelijkheid en toezicht van de FBE. Daar komt bij dat de aan de FBE verleende ontheffing op grond van artikel 80 van de Ffw door verweerder kan worden ingetrokken in de daar genoemde gevallen.
19. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden gezegd dat de door verweerder aan de FBE verleende ontheffing uit een oogpunt van rechtszekerheid de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan. De wijze waarop de FBE van die ontheffing gebruik maakt kan een rol spelen bij de vraag of er aanleiding is om de ontheffing met toepassing van artikel 80 van de Ffw in te trekken.
20. Voor zover eisers menen dat de huidige begrenzing van de wildbeheereenheden binnen het jachtveld van [eiser D] in de weg staat aan de afgifte van een machtiging merkt de rechtbank op dat uit de gedingstukken blijkt dat de FBE op basis van de aan haar verleende ontheffing inmiddels aan [eiser D] een machtiging heeft verstrekt. Deze beroepsgrond is dan ook inmiddels achterhaald door de feiten.
21. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van [eiser A], [eiser B] en [eiser C] ongegrond moet worden verklaard.
22. Er is dan ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en ook niet voor vergoeding van het griffierecht.
23. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep van [eiser D] en [eiser E] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van [eiser A], [eiser B] en [eiser C] ongegrond.
Aldus gedaan door mr. E.H.B.M Potters als rechter in tegenwoordigheid van
A.J.H. van der Donk als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 november 2012.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending
van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.