vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
zaaknummer / rolnummer: 243111 / HA ZA 12-156
Vonnis van 24 oktober 2012
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. A.W. Braam te Maren-Kessel, gemeente Oss,
de vennootschap naar buitenlands recht CHARTIS EUROPE SA,
gevestigd te Courbevoie, Frankrijk,
gedaagde,
advocaat mr. E.M. van Orsouw te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Chartis genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 juni 2012,
- het proces-verbaal van comparitie van 27 september 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1. In deze zaak gaat het over de gevolgen van een uit de hand gelopen conflict tussen [eiser] en [...] (verder: [...]) in de vroege ochtend van 25 juli 2006. [...] had destijds een relatie met de voormalige vriend[...]. Verderop in dit vonnis zal de rechtbank de gebeurtenissen die aan dit incident zijn voorafgegaan nader omschrijven. Kort samengevat komt het er echter op neer dat [...], die vanuit zijn auto zag dat [eiser] en [...] met elkaar in discussie waren op een verlaten parkeerterrein, deze parkeerplaats is opgereden, uit zijn auto is gestapt en naar hen is toe gelopen. Daarbij heeft [...] [eiser] bedreigd met een breekijzer. Vervolgens is [...] op verzoek van [...] teruggelopen naar zijn auto. [eiser] heeft daarop een zogenaamde ‘platenhevel’ uit de kofferbak van zijn eigen auto gepakt en hij is met dit metalen voorwerp over zijn schouder naar de auto van [...] gelopen. Toen [eiser] de voorzijde van de auto tot op een afstand van circa 2 meter was genaderd, heeft [...] gas gegeven, als gevolg waarvan [eiser] op de motorkap van de auto van [...] is terechtgekomen. [...] is blijven rijden en na 30 tot 40 meter is [eiser] van de motorkap gevallen, waarna (het linker voorwiel van) de auto van [...] over hem heen is gereden. Als gevolg daarvan heeft [eiser] blijvend letsel opgelopen.
2.2. In verband met het gebeurde hebben [eiser] en [...] over en weer aangifte gedaan bij de politie. Vervolgens zijn beiden strafrechtelijk vervolgd.
2.3. [eiser] is gedagvaard om voor de politierechter in Haarlem te verschijnen. Aan hem werd primair ten laste gelegd dat:
“hij op of omstreeks 25 juli 2006 te [...], gemeente [...], [...] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een platenvoet(je) en/of een staaf met voet, althans een ijzeren gereedschap gepakt en/of getoond aan die [...] en/of daarmee gelopen en/of gegooid in de richting van die [...].” (prod. 2 [eiser]).
Op 12 maart 2008 heeft de politierechter het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen geacht. Mede in verband met het aanzienlijke letsel dat [eiser] heeft opgelopen, heeft de politierechter hem schuldig verklaard zonder oplegging van straf. Dit vonnis is kracht van gewijsde gegaan (prod. 3 [eiser]).
2.4. De strafzaak tegen [...] is behandeld door de meervoudige kamer van de rechtbank in Haarlem. [...] heeft hoger beroep ingesteld tegen het uit die behandeling voortvloeiende veroordelende vonnis van 31 juli 2008, waarna het gerechtshof in Amsterdam (verder ook: het hof) bij arrest van 14 juni 2010 bewezen heeft verklaard dat [...]:
1. “op 25 juli 2006 te [...], gemeente [...], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [eiser] van het leven te beroven, met dat opzet met zijn voertuig is ingereden op die [eiser] en met zijn voertuig tegen en/of over het lichaam van die [eiser] (heen) heeft gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. op 25 juli 2006 te [...], gemeente [...], [eiser] heeft bedreigd met zware mishandeling immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een buigijzer gepakt en getoond aan die [eiser].”
Ten aanzien van het eerste feit heeft [...] een beroep gedaan op noodweer. In tegenstelling tot de rechtbank in Haarlem, heeft het hof dit beroep op noodweer gehonoreerd. [...] is niet strafbaar geacht ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde en door het hof ontslagen van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde is [...] veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 30 dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Dit arrest is in kracht van gewijsde gegaan.
2.5. De auto van [...] was verzekerd bij Chartis. [eiser] heeft Chartis als WAM-verzekeraar aansprakelijk gesteld voor zijn schade. Chartis heeft aansprakelijkheid afgewezen. Vervolgens heeft [eiser] deze civiele procedure aanhangig gemaakt, waarbij hij, samengevat, vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat Chartis aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt als gevolg van de aanrijding, althans voor een door de rechtbank in redelijkheid te bepalen gedeelte van die schade, met veroordeling van Chartis in de kosten van de procedure.
2.6. Chartis heeft verweer gevoerd. Haar meest verstrekkende verweer luidt dat [...] uit noodweer heeft gehandeld. De rechtbank zal dit verweer als eerste beoordelen.
2.7. Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat een in kracht van gewijsde gegaan op tegenspraak gewezen vonnis, waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs oplevert van dat feit (artikel 161 Rv). Dit betekent dat, nu door Chartis geen tegenbewijs is aangeboden, in rechte vast staat dat [...] op 25 juli 2006 een poging tot doodslag heeft gedaan op [eiser] door op hem in te rijden, zoals hiervoor omschreven onder rechtsoverweging 2.4.
2.8. Tussen partijen is niet in geschil dat het oordeel van het hof omtrent het beroep op noodweer geen onderdeel vormt van de bewezenverklaring. Op dat punt is er derhalve geen sprake van dwingend bewijs in de zin van 161 Rv., zodat de rechtbank niet gehouden is om de inhoud van het arrest op dat punt als vaststaand aan te nemen. Dit betekent dat de rechtbank de feiten en omstandigheden die door Chartis zijn aangevoerd ter onderbouwing van het beroep op noodweer van [...], in deze civiele procedure zelfstandig dient te beoordelen.
2.9. In dat verband tekent de rechtbank aan dat [eiser] zijn vordering heeft gebaseerd op het bepaalde bij artikel 185 Wegenverkeerswet (verder: WVW). Dit artikel regelt - kort gezegd - de aansprakelijkheid van de eigenaar van een motorvoertuig voor schade aan personen of zaken die bij een verkeersongeval door dit voertuig is veroorzaakt. Op basis van de inhoud van zijn stellingen in de dagvaarding en zijn reactie op het verweer van Chartis gaat de rechtbank er verder van uit dat [eiser], voor zover zijn vordering op de grondslag van artikel 185 WVW zou worden afgewezen, subsidiair heeft bedoeld te stellen dat [...] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. Voor zover deze veronderstelling onjuist mocht zijn, zal de rechtbank de rechtsgronden ambtshalve aanvullen. Gelet op de inhoud van de bewezenverklaring staat immers vast dat [...] in beginsel onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser].
2.10. Aan de orde is de vraag of Chartis aansprakelijk is voor de schade die als gevolg van de handelwijze van [...] is ontstaan. Chartis wijst aansprakelijkheid van de hand omdat volgens haar aan [...], ongeacht de grondslag van de vordering van [eiser], ook civielrechtelijk een beroep op noodweer toekomt en daarmee de onrechtmatigheid wordt weggenomen. Tussen partijen is in dit kader niet in geschil dat in geval het beroep op noodweer zou slagen, er tevens sprake is van de in artikel 185 lid 1 WVW genoemde overmacht en Chartis ook op die grondslag dan niet langer aansprakelijk is. Van noodweer is sprake bij een gedraging die geboden is door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Opmerking verdient dat de tot noodweer gerechtigde naar het wapen zal mogen grijpen dat voorhanden was, ook wanneer een ander (minder gevaarlijk) middel wellicht eveneens doeltreffend zou zijn geweest. Daarbij is beslissend wat binnen het kader van de civielrechtelijke rechtsverhouding van de tot noodweer gerechtigde gevergd kon worden.
2.11. Ten aanzien van het beroep op noodweer neemt de rechtbank op basis van het over en weer onweersproken gestelde, alsmede het overgelegde strafdossier (prod. 1 [eiser]) de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking. Vast staat dat [eiser] en [...] ruim een jaar een relatie met elkaar hadden gehad toen [...] deze in mei 2006 beëindigde. Volgens de verklaringen van [...] en [...] kon [eiser] zich daar moeilijk bij neerleggen en bleef hij, ook na het verbreken van de relatie, veelvuldig contact met haar bleef opnemen, niet alleen telefonisch en per sms, maar hij zocht haar ook persoonlijk op. Na het verbreken van de relatie met [eiser] heeft [...] een relatie gekregen met [...].
2.12. Mede in verband met het feit dat [eiser] nog een geldbedrag aan [...] verschuldigd was, hadden zij vaak ruzie met elkaar en mondden volgens deze verklaringen, de telefoongesprekken vaak uit in scheldpartijen en bedreigingen. [...] was daar regelmatig getuige van. [...] had [...] verteld dat zij eens tijdens een autorit met haar hoofd tegen de voorruit was geslagen (waardoor deze voorruit stuk ging) omdat [eiser] plots op de rem was gaan staan toen zij had herhaald dat hun relatie beëindigd was.
2.13. Vast staat dat [eiser] op 24 juli 2006 wederom bij herhaling telefonisch contact heeft opgenomen met [...] in verband met het terugbetalen van het geld. [...] heeft op een gegeven moment de telefoon overgenomen van [...] en zich in de discussie gemengd. [eiser] wist inmiddels dat zij een relatie met elkaar hadden.
2.14. [eiser], die destijds in [woonplaats] woonde, is in de nacht van 24 op 25 juli 2006 vervolgens naar [...] gereden om [...] in haar woning op te zoeken. Toen hij haar niet thuis trof en ook niet bij een vriendin, is hij gaan rondrijden in [...]. Hij heeft toen haar auto zien staan in de buurt van de woning van [...], waar zij op dat moment de nacht doorbracht. In die buurt heeft hij kennelijk op haar gewacht. In verband met haar krantenwijk heeft [...] de woning van [...] rond 5 uur in de ochtend verlaten. [...] is vervolgens het balkon op gelopen om [...] uit te zwaaien. Eenmaal op het balkon zag hij de auto van [eiser] buiten staan en vervolgens herkende hij ook [eiser], die zich in de richting van de portiek van de woning van [...] begaf. Toen [...] in haar auto wilde wegrijden, zag [...] dat [eiser] probeerde achter haar auto aan te rennen. Vervolgens heeft hij gezien dat [eiser] in zijn eigen auto is gestapt en dat hij vol gas achter [...] aan is gereden.
2.15. Omdat [...] bezorgd was over haar veiligheid, heeft hij zich daarop aangekleed en is hij ook in zijn auto gestapt en in dezelfde richting gereden. In de tussentijd heeft hij telefonisch contact op proberen te nemen met [...], wat na een aantal pogingen ook lukte. In dat telefoongesprek huilde zij. Vervolgens heeft [...] [eiser] en De Coq van Delwijnen op een (op dat moment nog) verlaten parkeerterrein zien staan, waarna hij zijn auto daar ook heeft geparkeerd. [...] zag dat [...] huilde en dat [eiser] op dominante wijze tegen haar sprak. Hij is vervolgens uit zijn auto gestapt en met een buigijzer zichtbaar in zijn hand in de richting van [eiser] gelopen. Ondertussen hebben [eiser] en [...] over en weer naar elkaar geschreeuwd en gescholden. Nadat [...] aan [...] vroeg hen een paar minuten alleen te laten om een en ander samen met [eiser] uit te praten, is hij terug gelopen naar zijn auto. [...] heeft [eiser] gewaarschuwd [...] niet aan te raken, waarna [eiser] haar met de vinger in de linkerschouder prikte. [...] wilde toen weer naar [eiser] en [...] toekomen, maar heeft dit op haar aandringen niet gedaan. [...] is daarna zijn auto ingestapt, heeft zijn gordel vastgemaakt en heeft de motor gestart.
2.16. Rond dat moment heeft [eiser] de sleutels uit het contact van zijn auto gehaald en is hij naar de achterzijde van zijn auto gelopen. Ter comparitie heeft [eiser] verklaard dat hij vervolgens de platenhevel uit de achterbak heeft gehaald. Een platenhevel is een ijzeren staaf van circa 75 centimeter lang, met aan de bovenzijde een gebogen handvat en aan de onderzijde een ijzeren plaat en een dwars op de staaf gemonteerde korte ijzeren staaf. [...] heeft verklaard dat zij dacht dat het een soort schep was. [eiser] heeft ter comparitie verklaard dat hij met deze platenhevel over zijn schouder naar de voorzijde van de auto van [...] is gelopen. Toen [eiser] de motorkap tot op een afstand van ongeveer 2 meter was genaderd, heeft [...] gas gegeven met alle gevolgen van dien.
2.17. Er vanuit gaande dat de auto van [...] (zoals [eiser] zelf stelt) oorspronkelijk op een afstand van ongeveer 5 meter van zijn eigen auto stond, hoefde [eiser] dus slechts een afstand van ongeveer 3 meter te overbruggen om zo dicht bij de auto van [...] te komen. Dit betekent dat [eiser] slechts enkele stappen hoefde te zetten en dat hij [...], met de platenhevel over zijn schouder, in een zéér korte tijdsspanne moet zijn genaderd. [...] heeft daarover verklaard dat [eiser] naar de auto van [...] “rende”.
2.18. Gelet op de hiervoor omschreven gebeurtenissen die aan dat bewuste moment vooraf waren gegaan had [...], die inmiddels zijn autogordel had vastgemaakt en zich (ook daardoor) in een benarde positie bevond, naar het oordeel van de rechtbank weinig reden om te veronderstellen dat [eiser] zijn dreigement (in rechte staat immers vast dat [eiser] zich door deze handelwijze jegens [...] heeft schuldig gemaakt aan opzettelijke bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, althans aan bedreiging met zware mishandeling) niet ten uitvoer zou leggen. [...] heeft verklaard dat hij daardoor in paniek was. Omdat [eiser] zijn auto al tot op zeer korte afstand was genaderd, heeft [...] het niet mogelijk geacht om op een door hem veilig geachte afstand om [eiser] heen te rijden. Op dat moment leek het hem ook geen oplossing om achteruit te rijden, omdat [...] aannam dat [eiser] sowieso achter hem aan zou komen en hij dan niet snel genoeg weg zou kunnen komen. In die situatie heeft hij gemeend dat er voor hem geen andere mogelijkheid was dan op te trekken en enkele seconden door te rijden, aldus [...].
2.19. Gezien de vaststaande dreiging die uitging van de situatie op dát moment is de rechtbank van oordeel dat [...] heeft mogen aannemen dat sprake was van een zodanige dreiging met ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dat hij zich terecht genoodzaakt heeft gezien om zich daartegen te verdedigen ter bescherming van zijn eigen lijf of goed. Hoewel nadien weliswaar vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de door hem gemaakte keuze om dat te doen door gas te geven, is de rechtbank van oordeel dat men zich moet hoeden voor (te veel) wijsheid achteraf, wanneer in alle rust alsnog de mogelijke opties tegen elkaar kunnen worden afgewogen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [...] geheel onverwacht en in de zeer vroege ochtend betrokken raakte bij een reeks van niet alleen voor zijn vriendin maar ook voor hem zelf confronterende en emotionele gebeurtenissen, zodat van een dergelijke rustige situatie bij hem in ieder geval geen sprake was. Duidelijk is dat [eiser], die om hem moverende redenen kwaad was op [...], in geëmotioneerde toestand recht op de auto van [...], waarvan de motor draaide, is afgelopen met de platenhevel dreigend over zijn schouder. Ook als niet vaststaat dat [eiser] op dat moment met de platenhevel een slaande beweging heeft gemaakt naar de voorruit van de auto van [...] ([eiser] heeft dat betwist), dan nog acht de rechtbank het feit dat [...] gas heeft gegeven, hoezeer de gevolgen daarvan ook te betreuren zijn, niet buitenproportioneel.
2.20. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het beroep op noodweer slaagt, zodat aan [...] rechtens geen verwijt kan worden gemaakt van zijn handelwijze. Nu dit betekent dat zowel sprake is van overmacht als bedoeld in artikel 185 WVW, als van de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond als bedoeld in het tweede lid van artikel 6:162 BW, die het onrechtmatige karakter aan de gedraging van [...] ontneemt, kan de door Chartis als subsidiair verweer opgeworpen vraag of de WVW in deze zaak van toepassing is, in het midden blijven. De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
2.21. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Chartis worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 575,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.479,00
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Chartis tot op heden begroot op € 1.479,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3. veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de voldoening en nog te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, dit laatste bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf de dag van betekening,
3.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld en in het openbaar bij vervroeging uitgesproken op 24 oktober 2012.