ECLI:NL:RBSHE:2012:BZ5899

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
Awb 12 / 2310
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Hutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet tijdig beslissen op Wob-verzoek leidt tot dwangsom en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft eiser, op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), verweerder verzocht om informatie over een vermeende overtreding van de Algemeen Plaatselijke Verordening. Eiser heeft zijn verzoek op 16 april 2012 ingediend en dit herhaald op 16 mei 2012. Verweerder heeft echter niet tijdig op het verzoek beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser. Op 17 juli 2012 heeft verweerder per e-mail gecommuniceerd dat er geen documenten beschikbaar waren, maar eiser betwistte dat deze e-mail als een besluit kon worden aangemerkt, omdat hij had aangegeven dat hij schriftelijke communicatie wenste.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder niet op de juiste wijze heeft gehandeld door het besluit enkel elektronisch bekend te maken, terwijl eiser had aangegeven dat hij niet via deze weg bereikbaar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van 17 juli 2012 niet op de voorgeschreven wijze aan eiser is bekendgemaakt en daarom niet in werking is getreden. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep van eiser gegrond was.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen drie weken na de uitspraak alsnog een besluit op het verzoek van eiser bekend te maken. Tevens is verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,00. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 109,25, en moet hij het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

De uitspraak is openbaar gedaan op 17 december 2012 door mr. D. Hutten, rechter, in aanwezigheid van mr. Z. Selkan, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.

Uitspraak

uitspraak buiten zitting
RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2310
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: [gemachtigde]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: mr. P.J.A. van Creij).
Procesverloop
Bij brief van 16 april 2012 heeft eiser verweerder op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob) verzocht om toezending van informatie over een vermeende overtreding van artikel 5.1.4 van de Algemeen Plaatselijke Verordening.
Bij brief van 16 mei 2012 heeft eiser zijn Wob-verzoek herhaald.
Bij brief van 12 juli 2012 heeft eiser verweerder meegedeeld dat verweerder niet tijdig op het Wob-verzoek heeft beslist en om die reden een dwangsom verbeurt voor elke dag dat verweerder in gebreke is, in totaal tot een bedrag van € 1.260,00.
Bij e-mail van 17 juli 2012 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat er geen documenten voorhanden waren die konden worden toegezonden.
Op 30 juli 2012 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is omdat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2. Voor de toepasselijkheid van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep wordt het niet tijdig nemen van een beslissing ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb gelijkgesteld met een besluit. Het niet tijdig nemen van een besluit in de zin van deze bepaling omvat het niet tijdig bekend maken. Een belanghebbende kan tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep instellen op grond van artikel 8:1, eerste lid, in combinatie met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awb. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb kan een beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wob beslist een bestuursorgaan zo spoedig mogelijk op het verzoek om informatie, doch uiterlijk binnen vier weken vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen. Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wob kan het bestuursorgaan de beslissing met ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de verzoeker. Verweerder heeft het Wob-verzoek van eiser op 16 april 2012 ontvangen. Niet gesteld of gebleken is dat verweerder de beslissing heeft verdaagd. Dit brengt met zich dat verweerder uiterlijk op 14 mei 2012 een besluit had moeten nemen op het verzoek van eiser. Vaststaat dat verweerder dat niet heeft gedaan. Verweerder heeft dus niet tijdig beslist op het verzoek van eiser. Eiser heeft verweerder bij brief van 16 mei 2012 in gebreke gesteld. Eiser heeft vervolgens op 30 juli 2012 een beroepschrift ingediend, dus meer dan twee weken na de schriftelijke ingebrekestelling. Hieruit volgt dat eiser heeft voldaan aan de eisen van artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op 17 juli 2012 alsnog (afwijzend) is beslist op het verzoek van eiser. Eiser betwist dat de e-mail van 17 juli 2012 kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. Voor zover deze e-mail als een besluit kan worden aangemerkt, is dit volgens eiser niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Eiser stelt tijdig en duidelijk aan verweerder kenbaar te hebben gemaakt dat de elektronische weg niet beschikbaar is voor het bekend maken van besluiten en dat besluiten per post aan hem dienen te worden verstuurd.
5. De rechtbank overweegt dat eiser enige tijd geleden een waarschuwingskaart op zijn auto heeft aangetroffen van de zijde van de gemeente. De waarschuwing hield in dat een overtreding van artikel 5.1.4 van de APV is geconstateerd en dat eiser deze overtreding moest beëindigen. Eiser heeft op 16 april 2012 verzocht om afschriften van alle stukken in het dossier van de gemeente ten aanzien van deze aangelegenheid. Naar aanleiding van dit verzoek heeft een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen de gemeente Eindhoven en de gemachtigde van eiser. Bij e-mailbericht van 17 juli 2012 heeft [juridisch adviseur], juridisch adviseur handhaving bij de gemeente Eindhoven, aan de gemachtigde van eiser meegedeeld dat op of aan het voertuig een tweetal bekendmakingen zijn aangebracht ten behoeve van de toezichtactie, dat de overtreding ongedaan is gemaakt en er geen aanleiding is geweest een formeel handhavingsbesluit te nemen. In deze zaak zijn volgens dit e-mailbericht geen (andere) stukken meer voorhanden. Alle documenten zouden bekend zijn bij eiser.
6. De rechtbank is van oordeel dat het e-mailbericht van 17 juli 2012 een besluit bevat op het verzoek van eiser. Daarbij is het verzoek van eiser afgewezen op de grond dat er geen stukken voorhanden zijn waar eiser niet over beschikt.
7. Eiser wilde echter geen besluit per e-mail, maar een schriftelijk besluit. Gelet hierop is aan de orde welke gevolgen moeten worden verbonden aan het feit dat dit besluit uitsluitend per e-mail aan (de gemachtigde van) eiser is bekendgemaakt. Bij de beantwoording van deze vraag is van belang dat een besluit ingevolge artikel 3:40 van de Awb niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten aan één of meer belanghebbenden geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Op grond van artikel 2:13, eerste lid, van de Awb kan een bericht elektronisch worden verzonden, mits de bepalingen van deze afdeling in acht worden genomen. Uit artikel 2:14, eerste lid, van de Awb volgt dat een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, alleen elektronisch kan verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Verweerder mocht dus alleen volstaan met het toezenden van een besluit via de elektronische weg indien eiser kenbaar had gemaakt dat hij langs de elektronische weg voldoende bereikbaar was en dat hij voor ontvangst van een besluit via elektronische weg bereikbaar was (zie in dit verband ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
14 oktober 2010, LJN: BO1902). In deze zaak is niet gebleken dat eiser dit kenbaar heeft gemaakt aan verweerder. Integendeel, eiser heeft meerdere keren aan verweerder verzocht hem een schriftelijk besluit via de reguliere post toe te zenden. Daarbij komt dat de correspondentie tussen verweerder en de gemachtigde van eiser over de feiten van de zaak niet voortkwam uit de wens van eiser om via elektronische weg met verweerder te communiceren, maar uit het feit dat de gemachtigde van eiser eenmalig telefonisch onbe¬reik¬baar was. Onder deze omstandigheden heeft verweerder niet kunnen concluderen dat kon worden volstaan met het toezenden van een besluit via de elektronische weg. Het besluit had op de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb beschreven wijze via toezending of uitreiking aan eiser bekend moeten worden gemaakt. Verweerder heeft dit niet gedaan. Hieruit volgt dat het besluit van 17 juli 2012 niet op de voorgeschreven wijze aan eiser bekend is gemaakt. Gelet op het bepaalde in artikel 3:40 van de Awb is dit besluit dus niet in werking getreden.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een dwangsom heeft verbeurd aan eiser. Op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt een bestuursorgaan een dwangsom aan de aanvrager voor elke dag dat het in gebreke is een beslissing te nemen, doch voor ten hoogste 42 dagen. Op deze termijn is de Algemene termijnenwet niet van toepassing. De eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvraag een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen (artikel 4:17, derde lid, van de Awb). Eiser heeft verweerder bij brief van 16 mei 2012 schriftelijk aangemaand een besluit te nemen op zijn verzoek van 16 april 2012. De rechtbank merkt deze brief aan als schriftelijke ingebrekestelling in de zin van artikel 4:17, derde lid, van de Awb. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder de ingebrekestelling op 17 april 2012 heeft ontvangen. De 42 dagentermijn ving aan op 1 juni 2012 en verstreek op 12 juli 2012. Op dat moment had verweerder nog geen besluit op het verzoek van eiser genomen en bekendgemaakt. Dit betekent dat verweerder over de volle 42 dagen een dwangsom aan eiser heeft verbeurd. Uitgaande van de bedragen als vermeld in artikel 4:17, tweede lid, van de Awb, heeft verweerder aan eiser de maximale dwangsom van
€ 1.260,00 verbeurd. Ook dit betoog van eiser slaagt.
9. Het beroep van eiser is gegrond. Verweerder moet (de gemachtigde van) eiser alsnog een besluit op het verzoek van 16 april 2012 toezenden. De rechtbank zal verweerder daarom, met inachtneming van artikel 8:55d, eerste lid en derde lid, van de Awb, opdragen op de wettelijk voorgeschreven wijze een besluit op dit verzoek bekend te maken. De rechtbank zal verweerder daarvoor een termijn geven van drie weken na de verzending van de uitspraak. Deze termijn is in verband met de komende feestdagen één week langer dan de standaardtermijn. De rechtbank bepaalt verder, met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. De hoogte van de dwangsom wordt vastgesteld op € 100,00 per dag, met een maximum van € 15.000,00.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 109,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 0,25 (zeer licht)). De rechtbank kent een wegingsfactor van 0,25 toe omdat het in deze zaak slechts gaat om beantwoording van de vraag of de beslistermijn van artikel 4:13 van de Awb is overschreden en ter hoogte van welk bedrag dwangsommen als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb zijn verbeurd. Van bijzondere omstandigheden die de toepassing van een hogere factor dan 0,25 rechtvaardigen is niet gebleken.
11. De rechtbank zal bepalen dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen drie weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een besluit op het verzoek van eiser van
16 april 2012 op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn van drie weken overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 per dag bedraagt, met een maximum van € 15.000,00;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal
€ 1.260,00;
- bepaalt dat verweerder de door eiser gemaakt proceskosten dient te vergoeden, vastgesteld op in totaal € 109,25;
- bepaalt dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht, tot een bedrag van
€ 156,00 dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Hutten, rechter, in aanwezigheid van mr. Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.