ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
sector bestuursrecht
nrs. AWB 98/1865 en AWB 98/1866 VV
Uitspraak van de president van de rechtbank te Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geschil tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Montfoort, verweerder.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij schrijven van 19 maart 1998 heeft eiseres verweerder verzocht om toezending van de navolgende stukken: "- Alle correspondentie, die tussen uw gemeente en de heer Eisinga en/of de vennootschap waaraan de heer Eisinga verbonden is, inzake de herontwikkeling van de zogenaamde locatie De Reuver is gevoerd.
- De verslagen van besprekingen tussen uw gemeente en de heer Eisinga inzake de herontwikkeling van de locatie De Reuver.
- Het rapport inzake het plaatsgevonden hebbend distributie-planologisch onderzoek m.b.t. de herontwikkeling van de locatie De Reuver."
1.2 Bij besluit van 19 mei 1998, verzonden op 2 juni 1998, heeft verweerder dit verzoek gehonoreerd voor wat betreft het rapport omtrent het distributie-planologisch onderzoek en voor het overige afgewezen met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, e, en g, van de Wet Openbaarheid van bestuur (Wob).
1.3 Tegen dit besluit is namens eiseres bij schrijven gedateerd 5 juni 1998 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Tevens is de president van deze rechtbank verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.4 Dit verzoek is op 30 juli 1998 ter zitting behandeld alwaar werd afgesproken de beslissing van verweerder op het namens eiseres ingediende bezwaarschrift af te wachten.
1.5 Bij besluit van 11 augustus 1998 heeft verweerder de bezwaren van eiseres gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
1.6 Tegen dit besluit is namens eiseres bij schrijven gedateerd 2 september 1998 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Daarnaast is namens eiseres wederom verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Awb.
1.7 Dit verzoek is op 9 september 1998 ter zitting behandeld.
Ter zitting zijn namens eiseres mr M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, alsmede J.G.J. Geveling, directeur van eiseres, verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr C.Th. Vos, ambtenaar van de gemeente Montfoort.
Eisinga Supermarkt B.V. heeft zich ter zitting niet doen vertegenwoordigen.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de president van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep:
2.3 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuurs- orgaan.
2.4 Ingevolge artikel 10, tweede lid, onder b en g, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, eerste lid, onder c en d, en het tweede lid bedoelde bestuursorganen betreft; g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden.
2.5 Ten aanzien van eerdergenoemd bezwaarschrift van eiseres is geadviseerd door de commissie van advies inzake de behandeling van bezwaar- en beroepschriften. Het op 16 juli 1998 uitgebrachte advies houdt in de bezwaren van eiseres gedeeltelijk gegrond te verklaren, de desbetreffende informatie in een "geschoonde" versie aan eiseres te verstrekken en duidelijk te motiveren waarom ten aanzien van enkele passages een beroep wordt gedaan op de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob.
2.6 In zijn beslissing op het bezwaarschrift heeft verweerder vervolgens overwogen dat alleen de in het tweede lid van artikel 10 van de Wob onder b en met name onder g genoemde weigeringsgronden van toepassing zijn. Gelet hierop heeft verweerder besloten een aantal passages niet openbaar te maken omdat deze betrekking hebben op financiële aspecten en de positie van de thans in de kern van Montfoort gevestigde ondernemers. De overige passages heeft verweerder door verstrekking van een "geschoonde" versie van de gevraagde stukken besloten wel openbaar te maken.
2.7 Eisinga, voornoemd, is voornemens op de locatie De Reuver te Montfoort een supermarkt te vestigen. Eiseres, eigenares van een supermarkt te Montfoort, vreest hierdoor aanzienlijke schade te zullen lijden. Daarbij stelt eiseres dat de gemeente Montfoort in 1994 haar zowel mondeling als schriftelijk heeft toegezegd dat er geen medewerking zal worden verleend aan de vestiging van een supermarkt op de locatie De Reuver. Eiseres, die van zins was deze locatie ten behoeve van de vestiging van een supermarkt aan te kopen, heeft hier toen om die reden van afgezien. Eiseres wenst thans inzage te krijgen in een aantal stukken teneinde informatie te verkrijgen over de beweegredenen van verweerder thans wel aan Eisinga medewerking te verlenen een supermarkt te vestigen op de locatie De Reuver.
2.8 Bij fax-bericht van 8 september 1998 heeft Eisinga Supermarkten B.V. (Eisinga) gesteld dat de bij de gemeente over deze aangelegenheid voorhanden stukken doorspekt zijn met haar bedrijfsgegevens welke zijn verstrekt in de gerechtvaardigde verwachting dat deze stukken nimmer zouden worden openbaar gemaakt. Verzocht wordt derhalve het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9 Na met toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb van de in geding zijnde stukken te hebben kennisgenomen wordt als volgt overwogen.
2.10 Aan genoemde stukken is een door een ambtenaar van verweerder opgestelde toelichting toegevoegd waarin meer specifiek is aangegeven waarom ten aanzien van een aantal passages niet tot openbaarmaking wordt overgegaan.
2.11 Vooropgesteld wordt dat in deze stukken niet of nauwelijks relevante bedrijfsgegevens van Eisinga zijn te vinden.
2.12 Ten aanzien van de geheim gehouden volzin aan het slot van de eerste bladzijde van een brief van verweerder aan Eisinga van 14 april 1998 wordt overwogen dat niet valt in te zien dat openbaarmaking van deze volzin, die ziet op de mogelijkheid van het bezwaarmaken door derden, de positie van de gemeente in een toekomstige procedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijk Ordening (WRO) verzwakt en derhalve de haalbaarheid van het bouwplan van Eisinga vermindert, zoals in voormelde ambtelijke toelichting is gesteld. Deze volzin bevat geen bijzondere informatie of zienswijze.
2.13 Ten aanzien van de eerste geheim gehouden passage op bladzijde twee van genoemde brief van 14 april 1998 is in de toelichting opgemerkt dat deze passage suggereert dat "alles" aan Eisinga wordt overgelaten; in de procedure op grond van artikel 19 van de WRO zal te zijner tijd echter een goede ruimtelijke onderbouwing worden gegeven. Dienaangaande wordt overwogen dat openbaarmaking van deze passage niet kan afdoen aan de mogelijkheid van verweerder tot het geven van een goede planologische onderbouwing van een eventuele toepassing van artikel 19, voornoemd.
Het is allereerst aan Eisinga om in het kader van zijn bouwvoornemen te kiezen voor een bepaalde verkoopvloeroppervlakte. Verweerder zal vervolgens moeten beoordelen of deze keuze planologisch aanvaardbaar is.
2.14 De tweede geheimgehouden passage op bladzijde twee van de brief van 14 april 1998 houdt een subsidietoezegging aan Eisinga in. Volgens de toelichting zijn de Juridische belangen van zowel de gemeente als Eisinga hierbij in het geding. Dienaangaande wordt overwogen dat, in aanmerking genomen dat besluiten tot toekenning van subsidie te allen tijde openbaar dienen te zijn, uit een oogpunt van doorzichtig en zuiver bestuur in beginsel ook toezeggingen van subsidie niet aan de openbaarheid mogen worden onttrokken. Er is geen reden om aan te nemen dat dit in dit geval anders ligt. Voorzover verweerder bevreesd zou zijn dat ook anderen aan bedoelde toezegging, indien deze bekend zou worden, aanspraken zouden menen te kunnen ontlenen, wordt er op gewezen dat de beginselen van behoorlijk bestuur meebrengen dat verweerder justitiabelen die in gelijke relevante omstandigheden verkeren gelijkelijk behandelt en dat teneinde het vereiste inzicht te kunnen hebben in de handelwijzen van verweerder in deze het juist noodzakelijk is dat daaromtrent openbaarheid bestaat.
2.15 Ten aanzien van de eerste geheimgehouden passage van het verslag van een op 28 april 1997 gehouden bespreking is in de toelichting gesteld dat openbaarmaking daarvan de belangen van Eisinga in een artikel 19-procedure zou schaden. Dienaangaande wordt overwogen dat, zo dit laatste als enigszins het geval zou kunnen zijn het belang dit te voorkomen ondergeschikt moet worden geacht aan het (algemene) belang van openbaarmaking. Daarbij wordt er nog op gewezen dat de in deze passage vermelde verkoopvloeroppervlakte ter zitting al aan eiseres bekend bleek te zijn.
2.16 Gezien het vorenstaande heeft verweerder ten onrechte niet de volledige brief van 14 april 1998 en de zoëven besproken passage in het verslag van de bespreking op 28 april 1997 openbaar gemaakt. Op deze onderdelen verdraagt het bestreden besluit zich niet met het bepaalde in tweede lid, van artikel 10 van de Wob zodat dit besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt.
2.17 Wat betreft de overige geheimgehouden informatie wordt de mening van verweerder gedeeld dat openbaarmaking daarvan de onderhandelingspositie van Eisinga zou kunnen schaden. In zoverre dient het beroep van eisers ongegrond te worden verklaard.
2.18 Gegeven het vorenoverwogene zijn termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op f 1420,- aan verleende rechtsbijstand en f 35,25 aan reiskosten.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
2.19 Aangezien op grond van artikel 8:81 van de Awb gedurende de bezwaarschrift- procedure een voorlopige voorziening kan worden getroffen en verweerder als gevolg van de hierna uit te spreken vernietiging van het bestreden besluit opnieuw op het door eiseres ingediende bezwaarschrift zal moeten beslissen met in achtneming van deze uitspraak, bestaat er aanleiding het door eiseres ingediende verzoek om een voorlopige voorziening op te vatten als (mede) te zijn gericht tegen het primaire besluit van verweerder.
2.20 Gegeven de uitspraak in de bodemprocedure wordt aanleiding gezien tot het treffen van na te noemen voorlopige voorziening.
2.21 Derhalve wordt beslist als volgt.
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep gegrond voorzover dat betrekking heeft op de brief van 14 april 1998 en de eerste geheimgehouden passage in het verslag van de bespreking op 28 april 1997;
3.2 vernietigt het besluit van verweerder van 11 augustus 1998 in zoverre;
3.3 verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
3.4 veroordeelt verweerder in de kosten van dit geding ad f 1.455,25.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.5 bepaalt dat de hiervoor - onder 3.1 - bedoelde passages alsnog openbaar worden gemaakt;
3.6 wijst het verzoek voor het overige af.
3.7 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad f 420,-- vergoedt;
3.8 wijst de gemeente Montfoort aan als de rechtspersoon die de onder 3.4 en 3.7 genoemde bedragen dient te vergoeden;
Aldus gewezen door mr J.Th. Wolleswinkel, fungerend president,
en in het openbaar uitgesproken op 23 september 1998.
De griffier: De president:
A.C. van Manen J.Th. Wolleswinkel
Uitsluitend tegen de beslissing op het beroep kan op grond van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. De beroepstermijn bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na bekendmaking van deze uitspraak.
Afschrift verzonden aan partijen op:
AWB 98/1865 en AWB 98/1866 VV