ECLI:NL:RBUTR:1999:AA3583

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 februari 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
96/1244 GEMWT en 98/783 GEMWT
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. van Kerkhoven
  • M.C.M. van Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de handhaving van een invalidenparkeerplaats in Oudewater

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht zich gebogen over de rechtmatigheid van de handhaving van een invalidenparkeerplaats aan de Korte Havenstraat 5 te Oudewater. Eiseres, de Nieuwe Ondernemersvereniging Oudewater, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente Oudewater om de invalidenparkeerplaats te handhaven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de invalidenparkeerplaats in 1994 is ingericht zonder de juiste formele procedure te volgen. Eiseres heeft aangevoerd dat de invalidenparkeerplaats overbodig is, omdat invaliden met een parkeerkaart overal mogen parkeren, en dat de parkeerplaats niet meer in gebruik is. De gemeente heeft echter betoogd dat de invalidenparkeerplaats noodzakelijk is voor de toegankelijkheid van het centrum voor minder-validen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het PGO, dat de belangen van gehandicapten vertegenwoordigt, heeft verklaard dat de invalidenparkeerplaats in een behoefte voorziet. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente onvoldoende heeft aangetoond dat de invalidenparkeerplaats niet meer nodig is en dat de belangen van de minder-validen zwaarder wegen dan die van eiseres. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van de gemeente om de invalidenparkeerplaats te handhaven ongegrond verklaard, maar heeft het eerdere besluit tot handhaving van de invalidenparkeerplaats vernietigd vanwege een gebrekkige motivering. De rechtbank heeft de gemeente veroordeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
Reg. nrs.: 96/1244 GEMWT en 98/783 GEMWT
UITSPRAAK van de arrondissements-rechtbank te Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in de gedingen tussen:
Nieuwe Ondernemersvereniging Oudewater,
gevestigd te Oudewater,
e i s e r e s,
en
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oudewater,
v e r w e e r d e r.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURES.
Bij besluit van 11 april 1996 (hierna: besluit 1.) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen verweerders beslissing van 1 november 1995, verzonden op
2 november 1995, om de invalidenparkeerplaats aan de Korte Havenstraat 5 te Oudewater te handhaven, gegrond verklaard voor zover dit betreft de gebrekkige motivering van dat besluit. Tevens heeft verweerder besloten de invaliden-parkeerplaats te handhaven.
Namens eiseres heeft P.G. Knol, voorzitter van eiseres, tegen besluit 1. op
30 april 1996 beroep bij deze rechtbank ingesteld (zaak nr. 96/1244 GEMWT).
Bij brief van 20 juni 1996 heeft verweerder de op het geding betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het Platform Gehandicapten Oudewater (hierna: het PGO) aangemerkt als belanghebbende en het PGO in de gelegenheid gesteld als partij deel te nemen aan de onderhavige beroepszaak. Bij verklaring van 21 juli 1997 heeft R. Muijs-Van Roekel, secretaris van het PGO, de rechtbank namens het PGO medegedeeld dat het PGO wil deelnemen aan onderhavige beroepszaak. Nadien heeft het PGO een schriftelijke uiteenzetting over de onderhavige beroepszaak gegeven.
Bij brief van 26 augustus 1997 heeft verweerder gereageerd op vragen van de rechtbank en nadere stukken overgelegd waaronder een primair besluit van dezelfde datum. Verweerder heeft daarbij besloten naast het pand Korte Havenstraat 5 te Oudewater een invalidenparkeerplaats (hierna: de invaliden-parkeerplaats) in te richten als bedoeld in artikel 26 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990.
Bij besluit van 19 maart 1998 (hierna: besluit 2.) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de inrichting van de invalidenparkeerplaats ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dat besluit bij brief van 17 april 1998 beroep ingesteld bij deze rechtbank (zaak nr. 98/783 GEMWT).
Ook in dit geding is het PGO als belanghebbende aangemerkt. Het PGO heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid als partij aan het geding deel te nemen. Bij brief van 27 oktober 1998 heeft het PGO een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Op 23 juni 1998 heeft verweerder de nog ontbrekende gedingstukken en een verweerschrift ingezonden. Nadien heeft verweerder nog een vraag van de rechtbank beantwoord.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van 16 november 1999. Eiseres is verschenen bij gemachtigde P.G. Knol. Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr M.C. Bellaart, juridisch medewerker stafbureau Burger en Bestuur, en K. de Beer, medewerker afdeling Grondbeheer van de gemeente Oudewater. Het PGO is, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen.
2. OVERWEGINGEN.
In dit geding staat de rechtbank voor de beantwoording van de vraag of de bestreden besluiten tot handhaving respectievelijk inrichting van de invaliden-parkeerplaats aan de Korte Havenstraat 5 te Oudewater in rechte stand kunnen houden.
Bij haar beoordeling gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandig-heden zoals deze blijken uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting.
Op verzoek van het PGO heeft verweerder op 30 november 1993 besloten de parkeerplaats aan de Korte Havenstraat 5 te Oudewater aan te passen tot invalidenparkeerplaats. Deze aanpassing is in 1994 gerealiseerd. In het kader van een overleg omtrent de economische situatie in de gemeente Oudewater met wethouder H. Treur op 4 april 1995 heeft eiseres verzocht deze invalidenparkeer-plaats weer geschikt te maken voor algemeen gebruik. Bij brief van 8 juni 1995 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat besloten is de invalidenparkeerplaats voorlopig te handhaven.
Bij brief van 15 september 1995 heeft eiseres verweerder nogmaals verzocht de invalidenparkeerplaats te verwijderen en zo niet, een voor beroep vatbare beschikking te geven.
Daarop heeft verweerder eiseres bij brief van 1 november 1995 bericht dat, aangezien het PGO heeft medegedeeld dat de invalidenparkeerplaats feitelijk door invaliden wordt gebruikt, verweerder heeft besloten deze te handhaven.
In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat ook volgens de politie een beschermde parkeerplaats overbodig is omdat een invalide met een invalidenparkeerkaart in een winkelerfgebied overal mag parkeren zolang hij het overige verkeer niet hindert. Tevens stelt eiseres dat wethouder Treur eerder heeft toegezegd dat de invalidenparkeerplaats zou verdwijnen.
Nadat eiseres op het bezwaar is gehoord, heeft verweerder besluit 1. genomen. Daarin heeft verweerder onder meer overwogen dat de invalidenparkeerplaats door de doelgroep wordt gebruikt en dus wel degelijk in een behoefte voorziet, dat de inrichting van het winkelerf van dien aard is dat er bij parkeren buiten een parkeer-vak vrijwel altijd sprake is van een belemmering van het overige verkeer, dat het invalidenparkeervak ruimer is dan een gewoon parkeervak mede om het mogelijk te maken de auto met een rolstoel te verlaten, dat de inrichting van het ervengebied zich niet leent voor het parkeren van auto's door rolstoelgebruikers, dat het parkeren van invaliden buiten de parkeervakken andere weggebruikers zal bewegen tot "fout"-parkeren en dat het onttrekken van één parkeervak aan het openbaar gebruik niet tot onaanvaardbare situaties leidt.
Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard voor zover dit de gebrekkige motivering van het primaire besluit betreft. Op grond van bovenstaande overwegingen heeft verweerder besloten de invalidenparkeerplaats te handhaven.
In beroep tegen besluit 1. heeft eiseres betwist dat parkeren buiten een parkeervak een belemmering van het overige verkeer zou opleveren, dat de invalidenparkeer-plaats ruimer zou zijn dan een gewoon parkeervak en dat het ervengebied zich niet zou lenen voor het parkeren van auto's door rolstoelgebruikers. Voorts voert eiseres aan dat het feit dat het parkeren door invaliden buiten de parkeervakken zal leiden tot "fout"-parkeren door anderen, niet tot de verantwoordelijkheid van verweerder behoort en dat verweerder in feite via een omweg de invaliden probeert te dwingen geen gebruik te maken van hun recht overal te parkeren. Tot slot stelt eiseres dat van de invalidenparkeerplaats zeer weinig gebruik wordt gemaakt.
Verweerder stelt in het verweerschrift onder meer dat in casu één van de 46 in het tot winkelerf aangewezen gedeelte van de binnenstad aanwezige parkeerplaatsen is aangewezen als invalidenparkeerplaats. Auto's buiten de parkeervakken worden in vrijwel alle situaties als obstakels ervaren. Volgens het PGO voorziet de invalidenparkeerplaats in een behoefte, aldus verweerder.
Het PGO heeft schriftelijk uiteengezet dat het in de binnenstad niet mogelijk is om als zelfstandig autorijdende rolstoelgebruiker met voldoende ruimte te parkeren zonder dat daarbij het overige verkeer wordt gehinderd. Volgens het PGO is de invalidenparkeerplaats ook voor mensen die slechts zeer korte afstanden kunnen lopen uitermate geschikt omdat deze in het centrum ligt en er rustig in- en uitgestapt kan worden. De invalidenparkeerplaats voorziet derhalve in een noodzaak, aldus het PGO.
In zijn brief van 26 augustus 1997 heeft verweerder de rechtbank desgevraagd medegedeeld dat weliswaar op 30 november 1993 is besloten tot aanwijzing van de invalidenparkeerplaats, maar dat dit besluit ten onrechte niet is vertaald in een verkeersbesluit. Dit verzuim is hersteld bij het primaire besluit van 26 augustus 1997. Verweerder zet in deze brief voorts zijn beleid met betrekking tot invaliden-parkeerplaatsen als de onderhavige uiteen. Dit houdt in dat invalidenparkeer-plaatsen worden aangelegd bij openbare gebouwen, in winkelgebieden en op andere plaatsen waar invaliden normaliter geregeld komen en waarbij parkeren in de directe omgeving niet altijd mogelijk is doordat de daar aanwezige parkeerplaatsen bezet zijn. De aanwijzing van deze plaatsen vindt doorgaans plaats in overleg met organisaties die zich met het welzijn van invaliden bezig houden zoals het PGO, aldus verweerder.
Aan het primaire besluit van 26 augustus 1997 heeft verweerder dezelfde gronden ten grondslag gelegd als genoemd in besluit 1. Daarbij is voorts vermeld dat namens de korpschef van het regionale politiekorps is medegedeeld dat geen overwegende bezwaren bestaan tegen de inrichting van de invalidenparkeerplaats. Het primaire besluit is bekend gemaakt op 2 september 1997 en, naar verweerders gemachtigde ter zitting heeft medegedeeld, in een huis-aan-huis-blad gepubliceerd.
In bezwaar heeft eiseres verwezen naar hetgeen in bezwaar en beroep tegen de brief van 1 november 1995 en besluit 1. is aangevoerd.
Nadat eiseres heeft afgezien van de mogelijkheid op het bezwaar te worden gehoord, heeft verweerder het bezwaar van eiseres bij besluit 2. ongegrond verklaard. Dat berust op de volgende overwegingen: parkeren in de directe omgeving buiten de algemene parkeerplaatsen hindert het overige verkeer waaronder voetgangers; de dichtstbijzijnde algemene parkeerplaatsen bevinden zich op minimaal 70 of 80 m afstand en de dichtstbijzijnde daarvan zijn vaak bezet; de overige parkeerplaatsen aan de Korte Havenstraat zijn soms allemaal bezet en juist dan is de invalidenparkeerplaats hard nodig; omdat het voor bestuurders van invalidenvoertuigen soms moeilijk is in te schatten waar zij het overige verkeer hinderen, is het duidelijker een invalidenparkeerplaats aan te brengen; de invalidenparkeerplaats is ruimer dan de meeste andere parkeerplaatsen in de omgeving zodat invaliden gemakkelijk kunnen uitstappen, ook met een rolstoel; er zijn voldoende alternatieven in de omgeving voor valide automobilisten. Verweerder merkt op dat het vaak zal voorkomen dat de invalidenparkeerplaats ongebruikt zal zijn. Er moet echter voor de invalide die in de omgeving boodschappen wil doen een vrij grote kans zijn dat de plaats vrij is. Anders zou er nog een invalidenparkeerplaats bij moeten komen. Bij tellingen is gebleken dat er zo nu en dan gebruik wordt gemaakt van het vak.
Eiseres heeft in beroep tegen besluit 2. onder verwijzing naar de voorgeschiedenis en naar een toezegging van wethouder Treur aangedrongen op opheffing van de invalidenparkeerplaats, zodat deze parkeerplaats weer ter beschikking van alle weggebruikers komt. Eiseres merkt op dat inmiddels een zogeheten blauwe zone in het centrum van Oudewater is ingevoerd waardoor er meer wisseling in het gebruik van de parkeerplaatsen is. Dat biedt ook de invalide parkeerder meer mogelijk-heden om zijn voertuig te parkeren, aldus eiseres. Ter zitting is namens eiseres nog aangevoerd dat er voor invaliden voldoende ruimte is om elders te parkeren. Uit een telling blijkt dat de invalidenparkeerplaats gemiddeld een uur per dag bezet is.
In het verweerschrift stelt verweerder dat wethouder Treur in 1993/1994 enkel de verwachting heeft uitgesproken dat de invalidenparkeerplaats zou worden opgeheven. Deze verwachting is door latere besluitvorming achterhaald. Van een gedane toezegging is geen sprake, aldus verweerder.
Ter zitting is namens verweerder nog toegelicht dat hij van mening is dat het belang van de minder-validen dient te prevaleren boven het belang van eiseres om er een algemene parkeerplaats bij te krijgen. Dankzij de inmiddels ingevoerde blauwe zone (maximaal een uur parkeren) is er meer doorstroming en is de situatie ook voor de ondernemers verbeterd. Verweerders gemachtigde stelt onder verwijzing naar een ter zitting overgelegde plattegrond dat er voor valide parkeerders voldoende parkeerplaatsen in de naaste omgeving van het centrum zijn. Een bezettingsgraad van één uur per dag rechtvaardigt de aanwezigheid van de invalidenparkeerplaats. Alternatieven zijn er in het centrum niet. Verweerder blijft van mening dat het handhaven van de invalidenparkeerplaats noodzakelijk is om het centrum van Oudewater ook toegankelijk te laten zijn voor minder-validen.
Het PGO wijst in zijn brief van 27 oktober 1998 op een onafhankelijk onderzoek naar de toegankelijkheid van gebouwen en routen dat in juli 1997 in opdracht van de gemeente Oudewater is uitgevoerd en waarin wordt aanbevolen het aantal invalidenparkeerplaatsen uit te breiden. Het PGO verwijst naar de inhoud van zijn eerdere schrijven en merkt nog op dat een autorijder die in het bezit is van een invalidenparkeerkaart in Oudewater geen mogelijkheid heeft om winkels te bezoeken als de onderhavige invalidenparkeerplaats verdwijnt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het instellen van een invalidenparkeerplaats gebeurt door middel van het plaatsen van bord E6 uit bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Besluit van 26 juli 1990, Stb. 459, zoals nadien gewijzigd, hierna: RVV 1990).
Op grond van artikel 15, eerste lid van de Wegenverkeerswet (Wvw) juncto artikel 12 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Besluit van 26 juli 1990, Stb. 460, ex artikel 18, derde lid van de Wvw, zoals nadien gewijzigd, hierna: het Babw) geschiedt de plaatsing of verwijdering van een bord E6 krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 18, eerste lid en onder d. Wvw wordt een verkeersbesluit voor andere wegen genomen door de gemeenteraad of, krachtens een besluit van de raad, door burgemeester en wethouders of een door de raad ingestelde commissie. Blijkens door verweerder overgelegde stukken heeft de raad van de gemeente Oudewater de bevoegdheid tot het nemen van besluiten tot plaatsing of verwijdering van een bord E6 gedelegeerd aan verweerder.
Ingevolge artikel 21 Babw wordt in een verkeersbesluit aangegeven welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid Wvw genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid Wvw genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Artikel 2, eerste lid Wvw bepaalt dat de krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Het tweede lid bepaalt dat de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts kunnen strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of de functie van objecten of gebieden.
Besluit 1.
Vaststaat dat de invalidenparkeerplaats in 1994 is ingericht door plaatsing van een bord E6, zonder dat daaraan een verkeersbesluit ten grondslag lag. Ook verweerders weigering de invalidenparkeerplaats op te heffen berust niet op een verkeersbesluit. De brief van verweerder van 1 november 1995 houdt aldus niet meer in dan de weigering een feitelijke handeling te verrichten, namelijk verwijdering van het bord E6. De rechtbank is dan ook van oordeel dat die brief niet op enig rechtsgevolg is gericht en niet is aan te merken als een beslissing inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen op grond van de Awb bezwaar bij verweerder kon worden gemaakt.
Verweerder heeft in de brief van 1 november 1995 dan ook ten onrechte vermeld dat eiseres daartegen een bezwaarschrift bij verweerder kon indienen. Nu verweerder eiseres ten onrechte heeft ontvangen in haar bezwaar tegen de brief van 1 november 1995, komt besluit 1. wegens strijd met de artikelen 1:3, eerste lid juncto 8:1, eerste lid en 7:1, eerste lid van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank ziet hierin aanleiding onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van eiseres tegen de brief van 1 november 1995 alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank ziet tevens aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behande-ling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op f 15,50 als reiskosten van de gemachtigde van eiseres naar de zitting.
Besluit 2.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit tot inrichting van de invaliden-parkeerplaats in overeenstemming is met verweerders beleid, nu deze parkeerplaats is aangelegd in een winkelgebied in de stadskern van Oudewater waar parkeren in de directe omgeving niet altijd mogelijk is doordat de daar aanwezige parkeer-plaatsen vaak bezet zijn. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat invaliden feitelijk niet of nauwelijks elders in het winkelgebied kunnen parkeren zonder hinder te veroorzaken voor het overige verkeer of zonder zelf hinder te ondervinden van de beperkte ruimte bij het parkeren. Uit het primaire besluit blijkt in voldoende mate welke doelstellingen verweerder met het onderhavige verkeersbesluit heeft beoogd en welke belangen, zoals vermeld in artikel 2 Wvw daaraan ten grondslag liggen. Aldus is dat besluit naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met artikel 21 Babw juncto artikel 2 Wvw genomen. Hetzelfde geldt voor besluit 2. waarbij het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond is verklaard.
Verweerder heeft de invalidenparkeerplaats ingericht op verzoek van het PGO, dat de belangen van gehandicapten vertegenwoordigt. Naar verweerder heeft erkend, heeft verweerder daarbij toen niet de juiste formele weg bewandeld en evenmin een deugdelijke motivering aan de besluitvorming ten grondslag gelegd. Eiseres is zodoende overvallen door de feitelijke totstandkoming van de invalidenparkeer-plaats en heeft destijds niet de gelegenheid gehad daartegen tijdig haar bezwaren kenbaar te maken. Inmiddels heeft eiseres die gelegenheid wel gehad en ook benut. De rechtbank is van oordeel dat de bezwaren die eiseres naar voren heeft gebracht niet dusdanig zwaarwegend zijn dat geoordeeld zou moeten worden dat verweerder na afweging van alle rechtstreeks betrokken belangen niet in redelijkheid tot het onderhavige besluit had kunnen komen. De rechtbank overweegt in dit verband nog dat het hier gaat om één parkeerplaats in de stadskern van Oudewater en dat eiseres het, gelet op de in de naaste omgeving van het centrum aanwezige parkeer-gelegenheid, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door het onttrekken van die parkeerplaats aan de algemene parkeergelegenheid onevenredig in haar belangen is geschaad. Evenmin is gebleken dat er voor gehandicapten een aanvaardbaar alternatief is. Het feit dat de invalidenparkeerplaats, naar eiseres en verweerder eenstemmig hebben verklaard, gemiddeld gedurende (niet meer dan) een uur per dag bezet is, kan niet tot een ander oordeel leiden. Naar van de zijde van verweerder is toegelicht en ook door het PGO met nadruk naar voren is gebracht, voorziet de invalidenparkeerplaats duidelijk in een behoefte. Daar komt nog bij dat zowel eiseres als verweerder hebben verklaard dat de parkeersituatie in het centrum van Oudewater inmiddels door de invoering van een blauwe zone is verbeterd.
Omtrent de gestelde toezegging van wethouder Treur de invalidenparkeerplaats te verwijderen overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde mededeling dat de invalidenparkeerplaats zal worden verwijderd. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat eiseres aan de opmerkingen van de wethouder een rechtens te honoreren verwachting kon ontlenen.
De rechtbank concludeert dat de door eiseres aangevoerde bezwaren derhalve niet kunnen leiden tot vernietiging van besluit 2. Aangezien de rechtbank ook overigens geen aanleiding ziet te oordelen dat dat besluit niet in stand kan worden gelaten, komt het beroep voor ongegrondverklaring in aanmerking. Onder deze omstandig-heden ziet de rechtbank geen reden verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING.
De arrondissementsrechtbank te Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep tegen besluit 1. gegrond,
vernietigt besluit 1.,
verklaart het bezwaar van eiseres tegen de brief van 1 november 1995
niet-ontvankelijk,
bepaalt dat de gemeente Oudewater het door eiseres betaalde griffie-recht ad
f 400,- aan haar vergoedt,
veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres in dit geding ten bedrage van
f 15,50, te betalen door de gemeente Oudewater,
verklaart het beroep tegen besluit 2. ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr M.C.M. van Laar, lid van de enkelvoudige kamer,
en in het openbaar uitgesproken op.15 februari 1999
De griffier: Het lid van de enkelvoudige kamer:
mr E. van Kerkhoven. M.C.M. van Laar.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.