Namens eiseres is in bezwaar en beroep het volgende aangevoerd.
- Artikel 71a van de WAO is niet overtreden, nu dit artikel alleen
verplicht tot het indienen van een reïntegratieplan gelijktijdig met de
aangifte van arbeidsongeschiktheid - hetgeen in casu ook is gebeurd - en
niet tot het indienen van dat plan binnen de termijn als genoemd in artikel
38, eerste lid, van de Ziektewet (ZW).
De boete die op grond van artikel 71a van de WAO wordt opgelegd, staat
gelijk aan een strafrechtelijke sanctie. Een dergelijke sanctie kan alleen
worden opgelegd indien de wetsbepaling op overtreding waarvan de
boete is gesteld voldoende duidelijk is. Indien die duidelijkheid niet
bestaat, is oplegging van een sanctie in strijd met artikel 7 van het
Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de
Fundamentele Vrijheden (EVRM).
- Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 29a, derde lid, van de
WAO, aangezien hij voorafgaand aan het opleggen van de boete niet
heeft bezien of zich een dringende reden voordeed als bedoeld in dat
artikellid. In het bestreden besluit dient voorts te worden aangegeven en
gemotiveerd dat en waarom er geen dringende reden is. Gelet hierop is
het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk
gemotiveerd.
- Er is in het geval van eiseres sprake van een dringende reden, omdat het
evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel geschonden zijn.
Gezien de geringe termijnoverschrijding in verhouding tot het geschade
belang van verweerder is een boete van f 1000,- volkomen
disproportioneel en in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De wetgever
heeft - in strijd met het advies van de Raad van State - het
evenredigheidsbeginsel buiten de deur willen houden, maar dat is niet
mogelijk, aangezien het een algemeen rechtsbeginsel betreft. Dit is ook
erkend door de wetgever bij de Veegwet SZW 1997, waarin artikel 71a
van de WAO is gewijzigd in die zin dat een boete van ten hoogste f
1000,- wordt opgelegd. Verweerder heeft door invoering van een systeem
van vaste boetes bij het Besluit boete ZW/WAO werkgevers (Besluit van
10 december 1997, Stcrt. 1997, 246; hierna te noemen: het Besluit) geen
juiste uitvoering aan artikel 71a WAO gegeven. Er is een systeem met
vaste boetes ingevoerd, waardoor er in het individuele geval geen
belangenafweging en evenredigheidstoets kan plaatsvinden.
Het gelijkheidsbeginsel is geschonden, doordat gedurende de eerste
maanden van 1997 en ook nog eind 1997 geen uniforme uitvoering is
gegeven aan de boetebepalingen.
- Ten onrechte is de boete invorderbaar alvorens de oplegging van de
boete door een rechter rechtmatig is geoordeeld. Het bestreden besluit en
de wet gaan er ten onrechte vanuit dat de boete door de loutere oplegging
ervan kan worden geïncasseerd. De WAO dient op dat punt wegens strijd
met artikel 6 van het EVRM en artikel 14 van het Internationaal Verdrag
inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) onverbindend te
worden verklaard. Ook door de Raad van State en in de literatuur is op de
strijdigheid met genoemde verdragsbepalingen gewezen.