ECLI:NL:RBUTR:1999:AA4137

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 februari 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/112 en AWB 99/113 VV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • A.C. van Manen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging standplaats ambtenaar en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft eiseres, een ambtenaar werkzaam bij het ministerie van Defensie, bezwaar gemaakt tegen de wijziging van haar standplaats van Z naar X. Eiseres is sinds 1979 werkzaam als administratief medewerker en heeft haar werkuren aangepast aan de schooltijden van haar kinderen. De wijziging van standplaats zou leiden tot een aanzienlijke reistijd van meer dan vijf uur per dag, wat eiseres onaanvaardbaar vindt. Eiseres heeft verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreest dat de kosten voor reizen en kinderopvang haar inkomen zullen overschrijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslissing van de verweerder, die de wijziging van de standplaats handhaafde, niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank oordeelt dat van eiseres niet kan worden verlangd dat zij verhuist, gezien de persoonlijke omstandigheden, waaronder de fulltime baan van haar echtgenoot en de schooltijden van haar kinderen. De rechtbank vernietigt het besluit van de verweerder en verklaart het beroep gegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat de hoofdzaak is beslist.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
sector bestuursrecht
nrs. AWB 99/112 en AWB 99/113 VV
Uitspraak van de president van de rechtbank te Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geschil tussen:
A te B, eiseres,
en
de staatssecretaris van Defensie, verweerder.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij besluit van 4 november 1998 heeft de plaatsvervangend directeur van de Centrale Dienst Personeel een Organisatie besloten de standplaats van de functie van eiseres te wijzigen van Z in X.
1.2 Tegen dit besluit is namens eiseres bij schrijven gedateerd 19 november 1998 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend.
1.3 Bij besluit van 14 januari 1999 heeft verweerder het onder 1.1 genoemde besluit vernietigd in verband met de omstandigheid dat dit besluit niet bevoegd was genomen en daarvoor in de plaats een nieuw besluit genomen strekkende tot het niet erkennen van de bedenkingen van eiseres bij het onder 1.1 genoemde besluit.
1.4 Tegen dit besluit is namens eiseres bij schrijven gedateerd 18 januari 1999 beroep ingesteld bij deze rechtbank.
1.5 Daarnaast is namens eiseres bij schrijven van gelijke datum de president verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
1.6 Het verzoek is op 26 januari 1999 ter zitting behandeld, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr D.J.B. de Wolff, advocaat te Utrecht.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr A. van Maanen en drs J.J. Cieraad, ambtenaren van het ministerie van Defensie.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de president van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep:
2.3 Eiseres is sinds 1979 werkzaam als administratief medewerker/informatrice werkzaam bij verweerder met als standplaats Z. Aanvankelijk had eiseres een full-time dienstverband doch na de geboorte van haar kinderen is het dienstverband van eiseres teruggebracht tot 21 uur per week. De door eiseres te werken uren zijn in overleg met de werkgever verdeeld over vijf dagen per week en wel zodanig dat zij haar twee kinderen naar school kan brengen en weer op kan halen.
2.4 In oktober 1997 is besloten de groep […] met ingang van oktober 1998 van Z naar X te verplaatsen. Op 1 maart 1998 zijn de betreffende medewerkers - waaronder eiseres - nader geïnformeerd over de verplaatsing van hun standplaats. Voorts zijn met eiseres hierover op 20 april 1998 en 15 september 1998 gesprekken gevoerd. Bij schrijven van 1 oktober 1998 is eiseres omtrent het besluit van de standplaatswijziging van haar functie geïnformeerd en is haar medegedeeld dat het voornemen bestond te beslissen dat zij haar functie dient de volgen en derhalve ook haar standplaats per 20 oktober 1998 te wijzigen van Z in X. De bezwaren die eiseres tegen dit voornemen heeft kenbaar gemaakt zijn voor verweerder geen reden geweest om af te zien van het voornemen. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd.
2.5 Het verplaatsen van de groep […] naar X heeft tot gevolg dat eiseres dagelijks ruim vijf uur zal moeten reizen tussen haar werk en haar woonplaats. De reiskosten die eiseres zal moeten gaan maken alsmede de kosten voor opvang van haar schoolgaande kinderen zullen uitstijgen boven haar verdiensten bij verweerder. Voorts ontstaat er een grote discrepantie tussen reistijd en werktijd. Verhuizen is - aldus eiseres -geen optie. Nu haar echtgenoot een voltijdbaan in Y heeft kan van haar niet gevergd worden te verhuizen.
2.6 Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op artikel 116, zesde lid, van het Burgerlijk ambtenareneglement defensie (BARD). "Aan de ambtenaar wordt bij dan wel na verplaatsing van de dienst of het dienstvak of onderdeel daarvan waarbij hij werkzaam is, eervol ontslag verleend, indien op grond van door hem kenbaar gehakte, aan zijn persoonlijke omstandigheden ontleende en door Onze Minister als geldig erkende bedenkingen van hem in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij zich naar de daaruit voortvloeiende verplaatsing zal voegen dan wel in daaruit voor het voortvloeiende verplaatsing zal blijven voegen, tenzij het tot ontslagverlening bevoegde gezag het mogelijk acht aan de ambtenaar andere hem passende werkzaamheden op te dragen waarvoor eerderbedoelde bedenkingen niet gelden.
2.7 In zijn bestreden besluit stelt verweerder dat een grote afstand tussen de woon- en standplaats of een lange reistijd op zichzelf geen reden is om te bepalen dat een medewerker zich niet naar een nieuwe standplaats behoeft te vervoegen. Eerst indien die afstand of die reistijd tot gevolg heeft dat er een situatie ontstaat waarin niet in redelijkheid kan worden vereist dat die medewerker zich naar zijn of haar standplaats voegt acht verweerder termen aanwezig om het betrokken personeelslid van die verplichting te ontheffen. Om aannemelijk te maken dat zulke gevallen zich voordoen wordt het personeel aangeraden de Maatschappelijke Dienst Defensie (MDD) of de bedrijfsarts te benaderen met het verzoek een onafhankelijk advies op te stellen omtrent de vraag of er sprake is van een sociale respectievelijk medische indicatie.
Verweerder stelt in zijn bestreden besluit dat eiseres de keuze is geboden om met een tegemoetkoming in de kosten te verhuizen naar haar nieuwe standplaats.
Tevens is eiseres aangeboden haar werktijden aan te pasen zodat zij per dag meer uren werkt en derhalve wekelijks minder tijd zal moeten reizen.
2.8 Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting wordt geoordeeld dat van eiseres niet verlangd kan worden dat zij verhuisd aangezien haar echtgenoot in Y full-time werkt en haar kinderen in Z naar school gaan.
2.9 Eiseres heeft zich gewend tot de MDD doch deze dienst heeft geen aanleiding gezien een indicatie op te geven waaruit zou blijken dat het noodzakelijk of ongewenst zou zijn dat eiseres zich zou voegen naar de nieuwe standplaats. Door de MDD is vermeld dat het mede gezien de hedendaagse mogelijkheden rond kinderopvang en overblijfmogelijkheden op school niet als noodzakelijk te beschouwen dat eiseres in Z geplaatst blijft.
2.10 Ter zitting is namens eiseres tevens aangevoerd dat zij onaanvaardbaar hoge kosten moet gaan maken om haar functie in X uit te kunnen voeren. Allereerst dient zij reiskosten te maken.
Namens verweerder is daartoe verklaard dat deze thans nog voor het grootste gedeelte door verweerder zullen worden vergoed doch dat deze vergoeding in de een aantal jaren wordt afgebouwd. Daarnaast zal eiseres kosten moeten gaan maken voor de opvang van haar kinderen.
2.11 Niet gebleken is dat verweerder de door eiseres te maken kosten bij het nemen van het bestreden besluit heeft betrokken. Deze kosten echter dienen onderdeel uit te maken van de door verweerder in het kader van artikel 116 van het BARD, voornoemd, te maken belangenafweging. Nu deze belangenafweging niet door verweerder is gemaakt komt het bestreden besluit wegens strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel voor vernietiging in aanmerking.
2.12 Opgemerkt dient echter wel te worden dat gebleken is dat eiseres heel strikt wenst vast te houden aan haar huidige - geheel aan de schooltijd van haar kinderen aangepaste - werktijden. Ter zitting is gebleken dat in verband met deze zeer beperkte opstelling van eiseres een andere functie bij verweerder met Z als standplaats waarnaar eiseres heeft gesolliciteerd niet aan haar is toegewezen. De wens van eiseres een functie in Z te verkrijgen vereist wellicht in de toekomst een meer flexibele houding.
2.13 Gegeven het vorenoverwogene zijn termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op f 1420,- aan verleende rechtsbijstand en f 18,-, aan reiskosten.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
2.14 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist.
2.15 Gelet op het vorenoverwogene wordt geen aanleiding gezien om verweerder ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening in de proceskosten te veroordelen.
2.16 Derhalve wordt beslist als volgt.
3. BESLISSING
De president:
Ten aanzien van het beroep:
3.1 vernietigt het besluit van verweerder van 14 januari 1999 voorzover de bezwaren van eiseres niet zijn erkend;
3.2 verklaart het beroep gegrond;
3.3 veroordeelt verweerder in de kosten van verzoeker ten bedrage van f 1438,-;
3.4 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad f 210,- vergoed;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) aan als de rechtspersoon die de onder 3.3 en 3.4 vermelde bedragen dient te vergoeden.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.6 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, fungerend president, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 1999.
De griffier: De president:
A.C van Manen P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Uitsluitend tegen de beslissing op het beroep kan op grond van artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet door belanghebbende beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De beroepstermijn bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na bekendmaking van deze uitspraak.
Afschrift verzonden aan partijen op: