ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
sector bestuursrecht
nr. AWB 99/896 VV en AWB 99/895
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de president van de rechtbank te Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geschil tussen:
[eiser] te [woonplaats], eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Abcoude, verweerder.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij besluit van 28 november 1995 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de fictieve weigering om bestuursdwang toe te passen tegen manege-activiteiten op het perceel […] ongegrond verklaard.
Namens eiser is tegen dit besluit bij brief van 28 november 1995 beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.3 Bij uitspraak van 5 november 1997, inzake 95/4296 GEMWT, heeft deze rechtbank, voor zover hier van belang, het besluit van verweerder van 28 november 1995 vernietigd en verweerder opgedragen een nader besluit bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
1.4 Bij schrijven van 27 april 1999 is namens eiser beroep ingesteld tegen de fictieve weigering van verweerder om een nader besluit te nemen. Tevens is de president bij deze gelegenheid verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.5 Het verzoek is op 14 juli 1999 in een openbare zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr drs A.J. Borg, medewerker van Das Rechtsbijstand te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A. Noordhof, ambtenaar bij de gemeente Abcoude.
Aan het slot van de behandeling van het verzoek heeft de president:
Ten aanzien van het beroep:
het beroep tegen het door verweerder niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar gegrond verklaard;
bepaald dat verweerder vóór 1 september 1999 alsnog een beslissing op het bezwaar van eiser dient te nemen en te verzenden;
bepaald dat verweerder een dwangsom verbeurt van f 500,- voor elke dag vanaf 1 september 1999 dat de verzending van de beslissing op het bezwaar uitblijft;
verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser ten bedrage van f 1.442,50;
bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad f 225,- aan hem vergoedt;
de gemeente Abcoude aangewezen als de rechtspersoon die de onder 2.3 tot en met 2.5 vermelde kosten dient te vergoeden.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
2.7 het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
3.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2 In artikel 8:86 van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep is ingesteld en de president van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep:
3.3 Blijkens de uitspraak van 5 november 1997 is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet adequaat heeft onderzocht of het gebruik van de paardenbak op het perceel […] in vergelijking met het gebruik op de peildatum waarop het bestemmingsplan Buitengebied van kracht is geworden, gezien zijn aard, omvang en intensiteit ongewijzigd is en dat niet kan worden gezegd dat verweerder bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis heeft vergaard omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen. Vervolgens is eiser opgedragen een nader besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
3.4 Niet in geschil is dat verweerder nog geen nader besluit heeft genomen. Daarmee heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 8:72, vierde lid, juncto artikel 7:10 van de Awb. Verweerder heeft voor deze omissie geen bevredigende verklaring gegeven. Het beroep van eiser gericht tegen het niet tijdig nemen van dit besluit is derhalve gegrond.
3.5 Ter terechtzitting is namens verweerder medegedeeld dat de eigenaren van het perceel […], de heren [eigenaren], bij brief van 10 december 1998 is verzocht om nader informatie te verstrekken omtrent de aard, de omvang en de intensiteit van het gebruik van de paardenbak. Op deze brief is weliswaar nog niet gereageerd door betrokkenen, maar verweerder acht het desondanks mogelijk om binnen enkele weken een nader besluit te nemen.
3.6 Op grond van de onaanvaardbaar lange tijd die is verstreken sinds de uitspraak van deze rechtbank van 5 november 1997 zonder dat daarvoor een bevredigende verklaring is gegeven, wordt aanleiding gezien om verweerder met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb op te dragen vóór 1 september 1999 alsnog een inhoudelijke beslissing op het bezwaar van eiser te nemen, alsmede om met toepassing van artikel 8:72, zevende lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt van f 500,- voor elke dag dat de genoemde datum wordt overschreden. Dit bedrag is aanzienlijk lager dan het door eiser in zijn verzoekschrift genoemde bedrag van ¦ 5.000,-, doch voor het opleggen van een dwangsom van een dergelijke hoogte wordt (thans nog) geen aanleiding gezien.
3.7 Gelet op het vorenstaande wordt verweerder veroordeeld in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het geschil redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op f 1.420,- voor verleende rechtsbijstand en op f 22,50 als reiskosten.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.8 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet meer vereist. In het kader van deze procedure bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De mondelinge uitspraak is gewezen door mr D.A.C. Slump, fungerend president, op 14 juli 1999.
Aldus opgemaakt door de griffier.
De griffier: De president:
mr M.M. Brunsveld mr D.A.C. Slump
Afschrift verzonden aan partijen op:
Uitsluitend tegen de beslissing op het beroep kan op grond van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De beroepstermijn bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden aan partijen op: