ECLI:NL:RBUTR:2000:AA5390

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 januari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/57 Abw
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. Schutjes
  • J.G.Th. Engelberts
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand tijdens detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 20 januari 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) voor de betaling van zijn vaste woonlasten tijdens zijn detentie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser sinds 11 september 1991 een bijstandsuitkering ontving en dat hij in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag meerdere keren was veroordeeld tot detentie. De aanvraag om bijstand werd afgewezen omdat de detentie volgens verweerder in de weg stond aan bijstandverlening en er geen zeer dringende redenen aanwezig waren om van deze regel af te wijken.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser stelde dat hij in een onvoorziene financiële noodsituatie verkeerde en dat hij zijn woning na detentie weer wilde betrekken. De rechtbank oordeelde echter dat de detentie van eiser voorzienbaar was en dat de omstandigheden niet zodanig waren dat er sprake was van een acute noodsituatie die bijstandverlening noodzakelijk maakte. De rechtbank concludeerde dat verweerder zijn besluit om de aanvraag af te wijzen terecht had gehandhaafd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was om verweerder in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. J.G.Th. Engelberts, lid van de enkelvoudige kamer.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
Reg. nr.: 99/57 Abw
UITSPRAAK
van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, enkelvoudige kamer
voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen:
[eiser]
wonende te [woonplaats],
e i s e r,
en
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort,
v e r w e e r d e r.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij besluit van 30 november 1998 heeft verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van 2 juni 1998, waarbij eisers aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) voor de door hem gedurende een periode van detentie te betalen vaste woonlasten van zijn woning aan de [….]straat […] te [woonplaats] is afgewezen, ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit is namens eiser op 7 januari 1999 beroep bij deze rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft op 17 maart 1999 de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Op 17 mei 1999 zijn de gronden van het beroep ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 20 december 1999, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr A.J. Kiela, advocaat te Amersfoort. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr Y. de Froe, werkzaam bij verweerders gemeente.
2. OVERWEGINGEN
In dit geding heeft de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder bij het bestreden besluit terecht en op goede gronden zijn besluit van 2 juni 1998 heeft gehandhaafd.
Bij haar oordeelsvorming gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eiser ontvangt sinds 11 september 1991 een bijstandsuitkering in verweerders gemeente. Op 18 april 1996, 15 november 1996 en 2 april 1997 is eiser veroordeeld tot respectievelijk 28, 27 en 28 dagen detentie. Op 6 mei 1998 heeft eiser een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de vaste woonlasten van zijn woning aan de […]straat […] te [woonplaats] gedurende de - op dat moment door hem nog te ondergane - detentie. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen. Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Van 8 juni 1998 tot en met 21 oktober 1998 is eiser, met enige tussenpozen, gedetineerd geweest. Op 22 oktober 1998 is eiser omtrent zijn bezwaar gehoord, waarna verweerder het bestreden besluit heeft genomen.
Verweerder is van mening dat de detentie van eiser aan bijstandverlening in de weg staat en dat geen zeer dringende redenen aanwezig zijn op grond waarvan niettemin bijstand zou moeten worden verleend.
Namens eiser is gesteld dat wel sprake is van dringende redenen die nopen tot bij-standverlening. Aangevoerd is dat eiser niet kon reserveren omdat hij schulden had en in een onvoorziene financiële noodsituatie verkeerde. Eiser acht het van groot belang om zijn woning na detentie weer te kunnen betrekken.
De rechtbank overweegt het volgende.
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Abw bepaalt dat geen recht op bijstand heeft degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Abw kunnen burgemeester en wethouders, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van paragraaf 1 bijstand verlenen aan een persoon die geen recht op bijstand heeft indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat in dit geval geen zeer dringende redenen als bedoeld artikel 11 van de Abw aanwezig zijn. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel kan uitsluitend vanwege het feit dat het de belanghebbende ontbreekt aan de noodzakelijke middelen om in het bestaan te voorzien nog niet worden gesproken van zeer dringende redenen zoals bedoeld in artikel 11. Van zeer dringende redenen is in het algemeen slechts sprake bij een acute noodsituatie. De behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert moeten dan op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een dergelijke acute noodsituatie doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser reeds geruime tijd, vanaf 18 april 1996, wist dat hem een periode van detentie te wachten stond. Dit betekent dat de detentie geruime tijd voorzienbaar was. De omstandigheid dat eiser langdurig geen enkele reserveringscapaciteit had levert - zo die situatie zich al heeft voorgedaan - gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11 is overwogen geen zeer dringende redenen op om tot bijstandverlening over te gaan. Ook overigens ziet de rechtbank geen feiten of omstandigheden die moeten leiden tot toepassing van artikel 11 van de Abw.
Verweerder heeft zijn besluit van 2 juni 1998 dan ook terecht en op goede gronden gehandhaafd.
De namens eiser ingediende bezwaren kunnen derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Aangezien ook overigens geen reden bestaat om te oordelen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven komt het beroep voor ongegrondverklaring in aanmerking. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
De rechtbank beslist als volgt.
3. BESLISSING
De arrondissementsrechtbank te Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr J.G.Th. Engelberts, lid van de enkelvoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2000
de griffier: het lid van de enkelvoudige kamer:
M.J. Schutjes J.G.Th. Engelberts
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.