ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
VONNIS van de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht in de zaak van:
1. [eiser 1],
2. [eiser 2
3. [eiser 3]
4. [eiser 4]
5. [eiser 5]
6. [eiser 6]
7. [eiser 7]
allen verblijvende te [plaats], eisers, verder: [eiser 1] c.s.,
procureur: mr. E. Olof,
DE GEMEENTE UTRECHT,
zetelende te Utrecht,
gedaagde, verder: de gemeente,
procureur: mr. B.E.J.M. Tomlow.
1.Het verloop van het geding
Ter zitting van 18 augustus 2000 hebben [eiser 1] c.s. gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding.
Mr. Olof heeft namens [eiser 1] c.s. de vordering toegelicht en daarbij zijn vordering vermeerderd. De gemeente heeft bij monde van mr. Tomlow verweer doen voeren, maar geen bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering op zichzelf.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en vonnis gevraagd.
Gelijktijdig met, en deels aansluitend op dit kort geding heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het mede door [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3] ingediende verzoek om een voorlopige voorziening. Op dat verzoek is afzonderlijk beslist. De beslissing in beide procedures is gelijktijdig uitgesproken.
2.1. Tussen partijen staat onder meer het volgende vast:
(a) [eiser 1] c.s. behoren tot de ROMA-zigeuners. Zij wonen thans in caravans. Voorheen waren hun caravans geplaatst op een daartoe bestemd terrein in de gemeente Driebergen-Zeist.
(b) [eiser 1] c.s. en de gemeente Driebergen-Zeist hebben op 12 juli 2000 een "overeenkomst ter beëindiging van de bewoning van het WWC [centrum]" gesloten. Ingevolge deze overeenkomst hebben [eiser 1] c.s. - kort weergegeven - verklaard hun toenmalige lokatie te verlaten en zich niet meer binnen het grondgebied van de gemeente Driebergen-Rijsenburg te vestigen. De gemeente Driebergen-Rijsenburg heeft zich hiertegenover verbonden een bedrag van ¦ 600.000,-- aan [eiser 1] c.s. te betalen.
(c) [eiser 1] c.s. hebben hun vroegere standplaats verlaten. Zij hebben kort geleden hun caravans geplaatst op het parkeerterrein [lokatie] te [plaats].
2.2. [eiser 1] c.s. vorderen, zakelijk weergegeven:
a.de gemeente te gelasten de weg van overleg te volgen en niet te entameren enig politie optreden met het oogmerk ROMA zigeuners van haar grondgebied te verwijderen;
b.de gemeente te gelasten tot het aanbrengen van voorzieningen zoals toiletten, douches en vuilcontainers op het terrein waar zij thans verblijven;
c.de gemeente te gelasten hen en hun familieleden adres en inschrijving te verstrekken in het GBA;
d.de gemeente te gelasten hun kinderen in te schrijven in een instelling van onderwijs ingaande komend schooljaar;
e.de gemeente te gelasten zich positief op te stellen ten aanzien van oplossingen;
f.de gemeente te gelasten de containers weg te halen die het terrein [lokatie] blokkeren, en dit terrein te gebruiken als tijdelijke opvang voor hen.
2.3. Tegen deze vorderingen heeft de gemeente de in de pleitnota van haar raadsman neergelegde verweren aangevoerd. Mede naar aanleiding van hetgeen partijen aldus over en weer hebben aangevoerd, oordeelt de president als volgt.
2.4. In dit (civielrechtelijke) kort geding strekt als uitgangspunt dat in de parallelle bestuursrechtelijke procedure is geoordeeld dat geen aanleiding bestaat de gemeente te verbieden bestuursdwang toe te passen, en dat veeleer zich het geval voordoet dat de gemeente een handhavingsplicht heeft. Daarmee staat vast dat [eiser 1] c.s. op zeer korte termijn de onderhavige parkeerplaats dienen te ontruimen.
2.5. Vervolgens is nog de vraag aan de orde of het voorgaande ook geldt voor het overige grondgebied van de gemeente Utrecht, zulks in verband met de vordering onder a. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord.[eiser 1] c.s. hebben niet gesteld dat zij het recht hebben elders in deze gemeente hun caravans te plaatsen. Dit leidt tot afwijzing van de vordering onder a en de direct daarmee verband houdende vordering sub b, alsook van de vermeerderde eis sub f. Deze vorderingen zouden immers slechts zin hebben indien [eiser 1] c.s. hun caravans op enige lokatie in de gemeente Utrecht zouden mogen laten staan. Nu dit niet het geval is, is in zoverre de grondslag aan de vordering komen te ontvallen.
2.6. [eiser 1] c.s. vorderen voorts de gemeente te veroordelen hen een adres en inschrijving te verstrekken in het GBA. Deze vordering stuit af op het feit dat, zoals vermeld, [eiser 1] c.s. het grondgebied van de gemeente Utrecht dienen te verlaten. De door hen verlangde inschrijving kan derhalve voorshands niet aan de orde zijn, laat staan de vraag of de gemeente in een geval als het onderhavige daartoe verplicht kan worden. Hetzelfde geldt voor de vordering die strekt tot inschrijving van de kinderen van [eiser 1] c.s. in een instelling van onderwijs. Voor een dergelijke voorziening is geen plaats nu thans niet valt te voorzien waarheen [eiser 1] c.s. zullen vertrekken en waar de kinderen naar school zullen kunnen gaan.
2.7.[eiser 1] c.s. vorderen ten slotte nog de gemeente te veroordelen zich "positief op stellen" ten aanzien van mogelijke oplossingen. De gemeente heeft hiertegenover voldoende aannemelijk gemaakt dat zij, voorzover van haar kon worden gevergd, [eiser 1] c.s. voldoende gelegenheid heeft gegeven om elders een lokatie te zoeken. [eiser 1] c.s. kunnen niet van de gemeente vergen dat deze bereidheid zover gaat, dat de caravans langer op haar grondgebied mogen staan.
2.8. Ook het beroep door [eiser 1] c.s. op de door hen aangevoerde maatschappelijke omstandigheden kunnen dit laatste niet rechtvaardigen. Het feit dat zij behoren tot de ROMA-zigeuners is geen omstandigheid waarmee de gemeente in het onderhavige geval bij haar besluitvorming rekening hoefde te houden, zeker niet op de wijze die door [eiser 1] c.s. is bepleit (die immers zou meebrengen dat de gemeente specifiek voor [eiser 1] c.s. van haar beleid en handhavingsplicht zou moeten afwijken). Voorts is van belang dat, zoals de gemeente onweersproken heeft gesteld, [eiser 1] c.s. niet kort geleden woonachtig waren op het grondgebied van de gemeente, en dat [eiser 1] c.s. op grond van de met de gemeente Driebergen-Rijsenburg gesloten overeenkomst vrijwillig hun vroegere lokatie hebben verlaten.
2.9. Dat [eiser 1] c.s. bij het laatste volgens hun eigen stellingen niet hebben voorzien dat zich daardoor voor hen een huisvestingsprobleem zou gaan voordoen, dient voor hun rekening en risico te blijven. Ook in zoverre hebben [eiser 1] c.s. geen rechtens te respecteren belang erbij dat de gemeente Utrecht wordt gedwongen van haar handhavingsbeleid af te zien. Ten slotte wordt nog opgemerkt dat het niet aannemelijk is dat [eiser 1] c.s. door de beslissing in dit kort geding nergens anders in Nederland kunnen verblijven. Vooralsnog wordt het ervoor gehouden dat deze mogelijkheid bestaat indien [eiser 1] c.s. afzien van de wens om als groep bijeen te wonen.
2.10. De vordering zal in alle onderdelen worden afgewezen. [eiser 1] c.s. zullen, nu zij in het ongelijk zijn gesteld, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
3.1. wijst de vordering af;
3.2. veroordeelt [eiser 1] c.s. in de kosten die in dit geding aan de zijde van de gemeente zijn gevallen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van laatstgenoemde begroot op ¦ 1.550,-- voor salaris van de procureur en op ¦ 400,-- voor verschotten;
3.3. verklaart onderdeel 3.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schepen, fungerend president, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2000.