Tegenspraak Verkort vonnis
Raadsman: mr. A.R. van Roo
V O N N I S
van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[het zwembad]
gevestigd te Nieuwegein.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 september 2000.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
bespreking van het verweer ten aanzien van de bewijsmiddelen
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat, bij het ontbreken van een sectierapport, de exacte doodsoorzaak van het slachtoffer niet is kunnen worden vastgesteld, en dat daarmee het causaal verband tussen het onder water raken en diens overlijden niet kan worden aangetoond.
De rechtbank stelt te dien aanzien de volgende feiten vast:
-- het slachtoffer is onder water geraakt in het bubbelbad;
-- hij is daar levenloos uitgehaald door een van de aanwezige zweminstructeurs;
-- er heeft onmiddellijk reanimatie plaatsgevonden aan de rand van het zwembad;
-- deze reanimatie is overgenomen door de ter plaatse geroepen ambulancebroeders;
-- het slachtoffer verkeerde daarbij steeds in comateuze toestand;
-- in die comateuze toestand en onder voortdurende reanimatie is hij overgebracht naar een ziekenhuis;
-- in het ziekenhuis is het slachtoffer gedurende twaalf dagen intensief verzorgd en behandeld.
De gemeentelijk lijkschouwer heeft in zijn verklaring weergegeven er niet van overtuigd te zijn dat de dood ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden, en dat - na een relaas over het gebeurde - de schouw overigens geen bijzonderheden heeft opgeleverd en dat de post-mortale verschijnselen passen bij het overlijden (naar de rechtbank leest: gezien de bekende voorgeschiedenis) en er ook geen tekenen van uitwendig letsel zijn waargenomen.
Ook overigens is de rechtbank uit het dossier geen enkele omstandigheid gebleken dat in casu mogelijk sprake zou kunnen zijn geweest van een andere doodsoorzaak dan - kortgezegd - verdrinking.
De rechtbank verwerpt derhalve, rekening houdend met bovenstaande bijzondere omstandigheden, het verweer.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
het medeplegen van:
het aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen sanctie heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zijnde in het onderhavige geval een rechtspersoon.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- Op 11 mei 1998 hebben de groepen 3 en 4 van de school te Nieuwegein - zoals gebruikelijk - deelgenomen aan een les in het kader van schoolzwemmen in het zwembad te Nieuwegein. Het slachtoffer [slachtoffer], oud 7 jaar, maakte deel uit van genoemde groep 3.
- De les op genoemde datum had echter een afwijkende inhoud, immers werd deze - laatste voor de zomervakantie plaatsvindende - les door het zwembad conform het schoolwerkplan schoolzwemmen 1986, ingevuld als zogenaamde vrije spelles. De inhoud van een dergelijke les wordt in het plan slechts algemeen geschetst.
- In verband met de invulling van die vrije spelles was het instructiebad op genoemde datum gesloten, maar waren alle andere voorzieningen in het zwembad inclusief de glijbaan, het golfslagbad, de wildwaterkreek en het bubbelbad voor de kinderen toegankelijk.
- In afwijking van de normale gang van zaken bij schoolzwemmen is de groep van in totaal - kennelijk - ongeveer 56 kinderen niet langs een kar met zwemmaterialen gelopen, waarvan normaliter kinderen die niet konden zwemmen een zwembandje moesten pakken.
- De enige instructies die de kinderen hebben gekregen waren dat ze met elkaar moesten spelen, dat ze moesten uitkijken en niet mochten rennen. Er is niet door de zweminstructeurs gevraagd of er bij de groep kinderen waren die niet zwemvaardig genoeg waren om zich zelfstandig door het gehele zwembad te begeven, noch heeft een van de leerkrachten de zweminstructeurs daarover geïnformeerd.
- Drie van de aanwezige zweminstructeurs hebben, naar de rechtbank uit de verklaringen van verschillende getuigen heeft afgeleid, posities ingenomen zoals die gebruikelijk zijn om toezicht te houden bij recreatief zwemmen. Geen van deze drie instructeurs was ervan op de hoogte dat [slachtoffer] niet kon zwemmen.
- Een vierde instructeur - die wèl wist dat [slachtoffer] niet kon zwemmen - heeft [slactoffer] kort voordat hij in het bubbelbad werd aangetroffen, nog zien staan in het ondiepe gedeelte van het golfslagbad. Zij heeft [slachtoffer] gevraagd of hij daar zou blijven, hetgeen hij heeft bevestigd, en deze instructeur is vervolgens vertrokken, zonder een andere instructeur op hem te attenderen.
- Ongeveer 8 minuten na aanvang van het vrije zwemmen door alle aanwezige kinderen werd een van de instructeurs er op gewezen dat [slachtoffer] verdronk in het bubbelbad. [slachtoffer] is toen uit het water getrokken, gereanimeerd, in comateuze toestand afgevoerd naar het ziekenhuis en hij is 12 dagen later overleden.
- De basis voor de invulling van voormelde schoolzwemles en de afspraken hieromtrent wordt gevormd door het zogenaamde schoolwerkplan schoolzwemmen, zoals in 1986 uitgebracht door een begeleidingscommissie voor het schoolzwemonderwijs in de gemeente Nieuwegein.
- In dit werkplan worden onder andere uitgewerkt de lesopzet, evaluatie, gebruik van drijf- en hulpmiddelen en het bevat bovendien richtlijnen ten behoeve van de begeleidende leerkrachten. Opvallend daarbij is dat met name het punt van de taakverdeling van het toezicht op de kinderen tussen de zweminstructeurs, de leerkrachten en de bij het schoolzwemmen ingeschakelde ouders in het schoolwerkplan schoolzwemmen onvoldoende is omschreven.
- Duidelijk is dat het zwembad een bijzondere zorgplicht heeft te vervullen jegens de scholen en de bij die scholen behorende kinderen gedurende het te geven zwemonderricht. De school is daarmee echter niet ontslagen van de verplichting de veiligheid van de leerlingen voldoende te waarborgen, nu deze zwemlessen zich onder schooltijd afspelen. De leerkrachten blijven, ook volgens het schoolwerkplan schoolzwemmen 1986, volledig eindverantwoordelijk voor de aan hen toevertrouwde kinderen.
- Naar de mening van de rechtbank is met name een vrije spelles een situatie met verhoogd risico en deze vraagt dus meer dan anders om toezicht, zeker indien deze wordt ingevuld als voormeld. Overleg tussen het zwembad en de school omtrent invulling van de les en de invulling van het toezicht had derhalve vooraf moeten plaatsvinden.
Dat daarbij toezicht in de eerste plaats wordt uitgeoefend door de aanwezige zweminstructeurs is evident, maar zo nodig zouden daarbij naar de mening van de rechtbank ook hulpkrachten, zoals leerkrachten en zo nodig begeleidende ouders kunnen worden ingeschakeld.
- Voorts is de rechtbank met een van de getuigen-deskundigen van mening dat het duidelijk is dat kinderen die niet kunnen zwemmen in de situatie van een vrije spelles zeker extra aandacht moeten krijgen. Aan het begin van zo'n vrije les dient een zweminstructeur aan de betreffende groep kinderen instructies te geven over de (afwijkende) gang van zaken. Hij behoort de kinderen, die niet kunnen zwemmen, naar een apart gedeelte te brengen. Deze kinderen dienen in een goed overzichtelijke en dus goed controleerbare ruimte onder permanent toezicht te staan. Als deze ruimte niet goed overzichtelijk is dienen de kinderen die niet kunnen zwemmen herkenbaar te zijn door bijvoorbeeld het dragen van een rood bandje of zwemkurken.
- Uit de verklaringen is gebleken dat de aanwezige zweminstructeurs niet op de hoogte waren van de beperkte of afwezige zwemvaardigheid van (in totaal 3) kinderen die van de groep van de school deel uit maakten. Bovendien hebben de zweminstructeurs bij de aanvang van de les niet specifiek geïnformeerd of zelfstandig nagegaan hoe het met de zwemvaardigheid van de onderhavige groep was gesteld.
- Ook is gebleken dat de aanwezige leerkrachten, die eveneens op de hoogte zouden moeten zijn welke kinderen in zo'n situatie een verhoogd risico liepen, de zweminstructeurs daar niet op hebben gewezen of hebben aangedrongen op extra maatregelen. De leerkrachten van de school hebben ter plaatse evenmin ingegrepen met betrekking tot de invulling van de spelles, terwijl daartoe alle reden was.
- Het feit dat er in casu in totaal 6 volwassenen gedurende deze les aanwezig waren, doet naar de mening van de rechtbank aan deze feiten ook niets af, nu 3 volwassenen er daarbij vanuit gingen dat ze geen (toezichthoudende) taak hadden te verrichten gedurende de zwemles. Deze situatie heeft dus niets meer dan de schijn van veiligheid gewekt.
- Voorts is gebleken dat de school nimmer actief zijn leerkrachten en/of begeleidende ouders heeft geïnstrueerd over bevoegdheden en verantwoordelijkheden gedurende de schoolzwemlessen. Gebleken is zelfs dat de inhoud van het schoolwerkplan schoolzwemmen 1986 bij de leerkrachten niet of nauwelijks bekend was.
De rechtbank leidt uit voormelde feiten en omstandigheden af dat kan worden gesteld dat er aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en nalatig is gehandeld door de aanwezige instructeurs en leerkrachten, waardoor het mede aan hun schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] onder water is geraakt tengevolge waarvan hij in comateuze toestand is geraakt, waarna hij op 23 mei 1998 is overleden.
De vraag of deze feiten verdachte kunnen worden toegerekend wordt door de rechtbank bevestigend beantwoord.
Het schoolzwemmen behoort tot de bedrijfsactiviteiten van het zwembad; het gedrag van de zweminstructeurs valt binnen de invloedssfeer van verdachte aangezien zij er zeggenschap over kan uitoefenen. Niet gebleken is dat het gedrag van de zweminstructerus op die dag afweek van andere dagen; evenmin is gebleken dat verdachte de onderhavige gang van zaken bij het schoolzwemmen niet acceptabel vond.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ontoereikende instructies aan haar personeel heeft gegeven en onvoldoende toezicht heeft gehouden op de manier waarop (de vrije les van) het schoolzwemmen plaatsvond en evenmin vooraf omtrent de invulling van deze vrije les met de school afspraken heeft gemaakt.
Op grond van het bovenstaande heeft de rechtbank ten aanzien van de strafmaat het navolgende overwogen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte tezamen met de school in het onderhavige geval door hun optreden ten aanzien van het schoolzwemmen en daaromtrent te maken afspraken omtrent de veiligheid van aan hen toevertrouwde kinderen aanmerkelijk is te kort geschoten, hetgeen een zeer ernstig dodelijk ongeval tot gevolg heeft gehad met onherstelbaar verdriet voor de nabestaanden. Intussen is het schoolzwemmen voor de onderstaande school zelfs stopgezet vanwege het niet kunnen garanderen van de veiligheid van de kinderen.
De rechtbank zal derhalve na te noemen straf opleggen die uitgaat boven de eis van de officier van justitie, die haar eis kennelijk met de ouders van het slachtoffer had doorgesproken. De rechtbank ziet, echter vanwege de ernst van het gepleegde feit en het maatschappelijk belang in deze, noodzaak boven die eis uit te gaan.
De rechtbank zal derhalve op deze gronden de maximale geldboete, die de wet op dergelijke feiten stelt, opleggen. Gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak ziet de rechtbank aanleiding deze straf geheel voorwaardelijk op te leggen.
Met dit vonnis hoopt de rechtbank de noodzaak tot uitdrukking te brengen van overleg tussen de school en het zwembad omtrent de veiligheid van de kinderen, die aan hen zijn toevertrouwd in het kader van schoolzwemmen. Een goed doordachte gedetailleerde regeling is daarbij op zijn plaats, waarin de verantwoordelijkheden van eenieder duidelijk zijn doorgesproken en vastgelegd, en die met een zekere regelmaat onderwerp zal zijn van evaluatie en zonodig bijstelling.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
Dit vonnis is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 51, 307 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van een GELDBOETE vanƒ25.000,-- (vijfentwintigduizend gulden).
Bepaalt dat deze geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2000.