ECLI:NL:RBUTR:2000:AA8063

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
117610 / JE RK 00771
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Sijbrandij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot terugplaatsing van een minderjarige bij de grootmoeder en wijziging van de bezoekregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Utrecht op 14 september 2000 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de grootmoeder van een minderjarige, geboren op 2 februari 1995, met betrekking tot de terugplaatsing van het kind bij haar en wijziging van de bezoekregeling. De grootmoeder had op 14 juli 2000 een verzoekschrift ingediend, dat door de ouders van het kind werd ondersteund. De verzoeken werden behandeld tijdens een zitting op 10 augustus 2000, waarbij de behandeling werd aangehouden tot 31 augustus 2000 in afwachting van aanvullende informatie van de gezinsvoogdij-instelling. De grootmoeder had ook een verzoek ingediend voor een contra-expertise en vervanging van de gezinsvoogdij-instelling, welke verzoeken eveneens door de ouders werden ondersteund.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de grootmoeder van maart 1997 tot augustus 1999 als pleeggezin voor het kind heeft gefunctioneerd, maar dat er ernstige zorgen waren over de veiligheid van het kind, met meldingen van mishandeling en seksueel misbruik door de (stief)grootvader. De gezinsvoogdij-instelling heeft aangegeven dat terugplaatsing van het kind bij de grootmoeder niet in het belang van het kind zou zijn, gezien de traumatische ervaringen die het kind heeft ondergaan. De kinderrechter heeft de verzoeken van de grootmoeder en de ouders afgewezen, met de overweging dat de grootmoeder niet ontvankelijk was in haar verzoeken en dat de gezinsvoogdij-instelling de juiste beslissing had genomen om het kind in een perspectief biedend pleeggezin te plaatsen.

De kinderrechter heeft de verzoeken tot beëindiging van de uithuisplaatsing en terugplaatsing van het kind bij de grootmoeder, alsook de verzoeken van de ouders tot benoeming van een deskundige en vervanging van de gezinsvoogdij-instelling afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken ter terechtzitting, waarbij de kinderrechter de belangen van het kind vooropstelde.

Uitspraak

Terugplaatsing, bezoekregeling, contra-expertise en
vervanging gezinsvoogdij-instelling.
Arrondissementsrechtbank Utrecht
BESCHIKKING
van de kinderrechter op het verzoek van […] de grootmoeder, wonende te […]
(gemachtigde P.C. Aben) en [de vader] en [de moeder],
wonende te […], met betrekking tot de minderjarige:
[…], geboren te[…], op 2 februari 1995,
hierna te noemen: [het kind]
kind van
[de vader]
en
[de moeder],
beiden voornoemd, nader te noemen: de ouders
Verloop van de procedure
De grootmoeder heeft op 14 juli 2000 een verzoekschrift met
bijlagen ingediend, strekkende enerzijds tot terugplaatsing
van [het kind] bij de grootmoeder en anderzijds tot wijziging van de
bezoekregeling van de grootmoeder aan [het kind]. Bij brief van 8
augustus 2000 hebben de ouders de verzoeken van de grootmoeder
ondersteund en tot de hunne gemaakt.
Deze verzoeken zijn behandeld ter terechtzitting met gesloten
deuren van 10 augustus 2000. In afwachting van nadere informa-
tie te verstrekken door de gezinsvoogdij-instelling is de
behandeling van de verzoeken aangehouden tot de zitting van 31
augustus 2000.
Op 24 augustus 2000 heeft de gezinsvoogdij-instelling overge-
legd het hulpverleningsplan d.d. 22 augustus 2000, een onder-
bouwing van de keuze voor de huidige opvoedsituatie in een
perspectief biedend pleeggezin d.d. 18 augustus 2000 en de
eind-rapportage van de piop-plaatsing d.d. 13 december 1999
Op 25 augustus 2000 heeft de grootmoeder een aanvullend ver-
zoekschrift met bijlagen ingediend inhoudende een verzoek het
doen van een contra-expertise en het verkrijgen van een
second opinion, welk verzoek op 29 augustus 2000 is aangevuld
met een verzoek tot vervanging van de gezinsvoogdij-instel-
ling. Op 25 augustus 2000 en ter terechtzitting van 31 augus-
tus 2000 hebben de ouders ook deze verzoeken van de grootmoe-
der ondersteund en tot de hunne gemaakt.
Op 28 augustus 2000 heeft de grootmoeder in aanvulling op haar
verzoek van 25 augustus 2000 haar verzoek met nadere stand-
punten onderbouwd.
De verzoeken zijn vervolgens behandeld ter terechtzitting met
gesloten deuren van 31 augustus 2000, waarbij de uitspraak is
bepaald op heden.
Beoordeling van het verzochte
Bij beschikking van de kinderrechter te Utrecht van 12 novem-
ber 1999 is de ondertoezichtstelling van [het kind] met ingang van
28 november 1999 met één jaar verlengd.
Bij beschikking van de kinderrechter te Utrecht van 12 novem-
ber 1999 is de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van
[het kind] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 28
november 1999 verlengd voor de tijd van twaalf maanden.
[het kind] is van maart 1997 tot 10 augustus 1999 geplaatst geweest
in het door de voorziening voor pleegzorg te Utrecht de Rading
(verder te noemen De Rading) goedgekeurde (netwerk-pleeg)gezin
van de grootmoeder- en toen zich in dat gezin een ernstige
crisis voordeed daar uit geplaatst naar het gezin van een
familielid van de grootmoeder, van waaruit zij op 13 september
1999 is geplaatst in een zgn. piop-pleeggezin te […].
Vanuit het piop-pleeggezin is [het kind] op 15 februari 2000 ge-
plaatst in een perspectief biedend pleeggezin te […].
Op 31 mei 2000 heeft de grootmoeder de gezinsvoogdij-instel-
ling verzocht [het kind] weer bij haar te plaatsen. Bij brief van 23 juni 2000
heeft de gezinsvoogdij-instelling dit verzoek afgewezen.
Op 19 juli 2000 heeft de grootmoeder de gezinsvoogdij-instel-
ling verzocht de bezoekregeling die bestond uit een bezoek van
de grootmoeder aan [het kind] eens in de 6 weken op het kantoor van
de gezinsvoogdij-instelling, te wijzigen in eens per 4 weken
bij het pleeggezin waar [het kind] verblijft thuis.
Bij brief van 24 juli 2000 heeft de gezinsvoogdij-instelling
dit verzoek vooralsnog afgewezen.
De ontvankelijkheid van de grootmoeder in haar verzoeken.
Vooropgesteld dient te worden dat tussen [het kind] en de grootmoe-
der sinds 10 augustus 1999 geen gezinsleven meer bestaat.
Tegen de verbreking van dat gezinsleven en de plaatsing van
[het kind], aanvankelijk bij een familielid en later in een piop-
gezin en een perspectief biedend pleeggezin heeft de grootmoe-
der zich aanvankelijk niet verzet, maar zij wenst thans her-
stel van het gezinsleven tussen haar en [het kind]. Zij beroept zich
daartoe op de omstandigheid dat zij ca. twee en een half jaar
lang met instemming en zonder enige aanmerking van De Rading
en de gezinsvoogdij-instelling de dagelijkse verzorging en
opvoeding van [het kind] heeft uitgevoerd, dat de crisissituatie die
zich in augustus '99 heeft voorgedaan definitief overwonnen is
en haar persoonlijke omstandigheden zodanig zijn gewijzigd,
dat zij zich weer volledig in staat acht de verzorging en
opvoeding van [het kind] op zich te nemen. Gelet op het gezinsleven
dat de grootmoeder gedurende bijna
twee en een half jaar met [het kind] heeft gehad, is de grootmoeder,
ondanks het ontbreken van een grondslag daartoe in de desbe-
treffende bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, maar op grond
van art. 8 EVRM ontvankelijk in haar verzoek tot terugplaat-
sing van [het kind] bij haar en daarmede herstel van het gezinsleven
dat zij met [het kind] had.
Datzelfde geldt niet ten aanzien van het (subsidiaire) verzoek
van de grootmoeder m.b.t. een (andere) bezoekregeling tussen
haar en [het kind]. Voor een dergelijk verzoek van de grootmoeder,
of van de met het gezag belaste ouders bieden de in de onder-
havige procedure voor de kinderrechter toepasselijke OTS bepa-
lingen in de artt. 1:254 t/m 1:265 BW geen wettelijke grond-
slag. Voor zover enige andere bepaling in het BW daartoe wel
een grondslag biedt, is een dergelijk verzoek uitsluitend
ontvankelijk, indien ingediend door een procureur, hetgeen
hier niet het geval is.
Voorts kan op grond van art. 810a lid 2 Rv een verzoek tot
benoeming van een deskundige slechts worden ingediend door een
ouder; in dit verzoek is de grootmoeder derhalve niet-ontvan-
kelijk. Ook in haar verzoek tot vervanging van de gezinsvoogdij-in-
stelling is de grootmoeder niet ontvankelijk, nu een daartoe
strekkend verzoek volgens art. 1:254 lid 4 BW slechts kan
worden gedaan door de gezinsvoogdij-instelling zelf, de met
het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar of
ouder en in een bijzonder geval de Raad voor de Kinderbescher-
ming.
--------------------------------------------------------------------------------
Op grond van het bepaalde in art. 1:263 lid 2 jo. lid 4 BW
zijn de ouders in hun verzoek tot terugplaatsing van [het kind] bij
de grootmoeder niet ontvankelijk, nu zij geen daartoe strek-
kend verzoek aan de gezinsvoogdij-instelling hebben gericht en
derhalve geen beslissing terzake van de gezinsvoogdij-instel-
ling hebben verkregen, waarover de kinderrechter vervolgens
zou dienen te beslissen.
In al deze verzoeken zullen de grootmoeder, onderscheidenlijk
de ouders dan ook niet ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op het hierboven overwogene is derhalve thans nog aan de
orde:
a) het verzoek van de grootmoeder tot beëindiging van de
huidige uithuisplaatsing en tot terugplaatsing van [het kind]
bij de grootmoeder,
b) het verzoek van de ouders tot benoeming van een deskun-
dige t.b.v. een contra-expertise,
c) het verzoek van de ouders tot vervanging van de gezins-
voogdij-instelling.
Het verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing en tot
terugplaatsing van [het kind] bij de grootmoeder.
a) Standpunt van de grootmoeder.
De grootmoeder legt aan haar verzoek tot terugplaatsing van
[het kind] bij haar ten grondslag de omstandigheid dat zij van maart
1997 tot 10 augustus 1999 als goedgekeurd netwerk- pleeggezin
voor [het kind] heeft gezorgd en dat "De Rading" aan de gezinsvoog-
dij-instelling over de periode tot augustus 1999 uitsluitend
positieve berichten rapporteerde over de ontwikkeling van [het kind]
in het gezin van de grootmoeder.
De acute problemen die zich in augustus 1999 tussen de groot-
moeder en haar echtgenoot hebben voorgedaan, waarbij deze haar
en ook de beide ouders heeft mishandeld, zijn inmiddels opge-
lost. Zij heeft tijdelijk elders verbleven. Zij is op 8 maart
2000 van haar echtgenoot gescheiden en deze heeft een contact
verbod opgelegd gekregen. De grootmoeder heeft voorts gesteld
dat het seksuele misbruik van [het kind] door haar (stief)grootvader
volstrekt onbewezen is en dat haar als grootmoeder in deze
niets te verwijten valt. De grootmoeder is zeer betrokken op
[het kind] en acht zich weer volledig in staat de verzorging en
opvoeding van [het kind] op zich te nemen. Ook de ouders hebben zich
op dat standpunt gesteld.
--------------------------------------------------------------------------------
b) Standpunt van de gezinsvoogdij-instelling.
De gezinsvoogdij-instelling heeft, nadat [het kind] tijdelijk bij
familie is ondergebracht en met name tijdens de opname van
[het kind] in het piop-gezin, ernstige signalen van mishandeling en
seksueel misbruik van [het kind] door de (stief)grootvader geconsta-
teerd, die zouden hebben plaats gevonden tijdens het verblijf
van [het kind] in het gezin van de grootmoeder en (stief)grootvader.
[het kind] heeft een ontwikkelingsachterstand en [het kind] heeft in de
pleeggezinnen niet mis te verstane uitspraken gedaan die
wijzen op mishandeling en misbruik van [het kind].
Aangezien de grootmoeder tegenover De Rading heeft verzwegen
dat zij door haar echtgenoot is mishandeld gedurende de perio-
de dat [het kind] in haar gezin verbleef, heeft De Rading de erken-
ning van de grootmoeder als pleeggezin ingetrokken en De
Rading is eerst bereid de grootmoeder eventueel opnieuw als
pleeggezin te screenen na verloop van 2 jaar.
De gezinsvoogdij-instelling vindt terugplaatsing van [het kind] in
het gezin van de grootmoeder niet alleen niet in het belang
van [het kind], maar zelfs schadelijk voor haar ontwikkeling, gelet
op de traumatische ervaringen die [het kind] daar heeft moeten ondervinden
en waartegen de grootmoeder haar kennelijk niet
heeft weten te beschermen. Daardoor is de grootmoeder geen
veilige vertrouwenspersoon meer voor [het kind].
De door de gezinsvoogdij-instelling geraadpleegde kinderpsy-
chiater heeft aangegeven dat het bij het type problematiek als
bij [het kind] aanwezig, noodzakelijk is dat gewerkt wordt aan de
relatie tussen de opvoeder en [het kind], waarbij [het kind] ervaart dat
zij te doen heeft met een betrouwbare volwassene en een veili-
ge woonplek. Wat [het kind] aangeeft over het seksuele misbruik
dient serieus te worden genomen.
Gelet op hetgeen [het kind] in het gezin van de grootmoeder heeft
moeten meemaken en de beleving van [het kind] blijkens haar uitla-
tingen in samenhang met het aanvankelijk verzwijgen van de
mishandelingen, versterkt door de latere ontkenning en aan-
vechting door de grootmoeder van het waarheidsgehalte van de
uitingen van [het kind], is de grootmoeder geen betrouwbare volwas-
sene (meer) voor [het kind] en vormt de woonplek bij de grootmoeder
niet de veilige woonplek, die nodig is voor verwerking van de
opgelopen trauma's. Mede op grond van het piop-advies en het
consult van de kinderpsychiater heeft de gezinsvoogdij-instel-
ling besloten [het kind] te plaatsen in een perspectief biedend
pleeggezin en niet over te gaan tot terugplaatsing van [het kind]bij de grootmoeder.
c) Beoordeling door de kinderrechter.
De kinderrechter kan zich met het door de gezinsvoogdij-in-
stelling gestelde ten aanzien van wat het belang van [het kind]
meebrengt, verenigen en hij zal dan ook de beslissing van de
gezinsvoogdij-instelling van 23 juni 2000, waarbij het verzoek
van de grootmoeder om de uithuisplaatsing van [het kind] in het
perspectief biedende pleeggezin te beëindigen en [het kind] terug te
plaatsen in haar gezin is afgewezen, bekrachtigen, en de
desbetreffende verzoeken van de grootmoeder derhalve afwijzen.
Het verzoek van de ouders tot benoeming van een deskundige.
Gelet op de uitvoerige door de gezinsvoogdij-instelling aan
haar in deze ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing gevoer-
de beleid ten grondslag gelegde documentatie, bestaande uit
het (actuele) hulpverleningsplan, de onderbouwing van de
plaatsingsbeslissing door de interne gedragsdeskundige van de
gezinsvoogdij-instelling en het uitgebreide verslag van de
piop-plaatsing, acht de kinderrechter zich voor een beslissing
over de verschillende verzoeken met betrekking tot de opvoed-
situatie van [het kind] toereikend voorgelicht. Daarnaast verzet ook
het belang van [het kind] zich tegen een nieuwe uitgebreide observa-
tie of onderzoek door een externe deskundige, nu [het kind] reeds is
verhoord door de politie, en diepgaand geobserveerd is in het
piop-pleeggezin en nog steeds op haar uitlatingen en belevin-
gen nauwlettend wordt gevolgd. De kinderrechter zal derhalve
het verzoek van de ouders tot benoeming van een deskundige
afwijzen.
Het verzoek van de ouders tot vervanging van de gezinsvoogdij-
instelling. Aan dit verzoek hebben de ouders ten grondslag gelegd dat de
vertrouwensrelatie tussen hen en de gezinsvoogdij-instelling
onherstelbaar is beschadigd.
De gezinsvoogdij-instelling wijst er in dit verband op dat
alle wijzigingen van de verblijfplaats van [het kind] met medeweten
en instemming van de ouders zijn uitgevoerd en dat de ouders
het ten aanzien van [het kind] door de gezinsvoogdij-instelling
gevoerde beleid - na uitleg - steeds hebben onderschreven, en
dat de ouders dit in een gesprek met de gezinsvoogdes op 12
mei 2000 nog hebben bevestigd.
De gezinsvoogdij-instelling verzet zich tegen vervanging door
een andere gezinsvoogdij-instelling.
De kinderrechter acht de verhouding tussen de gezinsvoogdij-instelling
en de ouders niet dermate verstoord dat de gezins-
voogdij-instelling mede gelet op de omstandigheid dat de
dagelijkse verzorging en opvoeding van [het kind] niet bij de ouders
berust, in het belang van [het kind] door een andere gezinsvoogdij-
instelling vervangen zou dienen te worden. Voorzover al van
een ernstig verstoorde verhouding tussen ouders en gezinsvoog-
dij-instelling sprake mocht zijn, hebben de ouders nog niet de
binnen de gezinsvoogdij-instelling bestaande mogelijkheden om
te komen tot herstel of verbetering van de onderlinge verhou-
ding benut, zodat ook daarom hun verzoek tot vervanging van de
gezinsvoogdij-instelling door een andere gezinsvoogdij-instel-
ling zal worden afgewezen.
Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissingen.
Beslissing
De kinderrechter verklaart de grootmoeder niet ontvankelijk in
1) haar verzoek tot het vaststellen van een (uitgebreidere)
bezoekregeling tussen haar en [het kind],
2) haar verzoek tot benoeming van een deskundige,
3) haar verzoek tot vervanging van de gezinsvoogdij-instel-
ling door een andere.
De kinderrechter verklaart de ouders niet ontvankelijk in hun
verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing van [het kind] en
tot terugplaatsing bij de grootmoeder.
De kinderrechter wijst af de verzoeken van de grootmoeder tot
beëindiging van de uithuisplaatsing van [het kind] in het pleeggezin
waar zij thans is opgenomen en tot terugplaatsing van [het kind] bij
haar.
De kinderrechter wijst af de verzoeken van de ouders tot
benoeming van een deskundige en tot vervanging van de gezins-
voogdij-instelling door een andere.
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken
ter terechtzitting van 14 september 2000 door mr. J.M. Sij-
brandij, kinderrechter, in bijzijn van I. Oignet-Coenen als griffier.