ECLI:NL:RBUTR:2000:AA8206
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor verdachte in drugszaken met bewezenverklaring van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet
Op 7 november 2000 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die gedetineerd was in het Huis van Bewaring. De zaak werd behandeld door de meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank op basis van het onderzoek op de terechtzitting van 2 november 2000 tot een vonnis kwam. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder een overval en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft de tenlastelegging in zijn geheel bekeken, waarbij de verklaringen van een anonieme getuige en de bewijsbeslissingen cruciaal waren voor de uitkomst. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de getuige geloofwaardig was, maar dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van deze beschuldigingen.
Echter, de rechtbank achtte het onder 3 ten laste gelegde feit, opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had gedurende een periode van ongeveer 10 maanden XTC en speed verkocht aan gebruikers. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank besloot tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering werd gebracht op de opgelegde straf. De rechtbank hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op en beval de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.