ECLI:NL:RBUTR:2000:AA8250

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Kort gedingnr. 120088/KG ZA 00-908
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.C. Quik-Schuijt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot straatverbod en contactverbod tussen moeder en meerderjarige zoon in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, de moeder van gedaagde, in kort geding een vordering ingesteld tegen haar meerderjarige zoon, die verslaafd is aan verdovende middelen. De vordering betreft een straatverbod binnen een bepaalde gemeente en een contactverbod, met de mogelijkheid van gijzeling bij overtreding. De rechtszaak vond plaats op 11 oktober 2000 en werd voortgezet op 25 oktober 2000, waarbij beide partijen hun standpunten en bewijsstukken hebben gepresenteerd. Eiseres stelt dat gedaagde haar onrechtmatig volgt en lastigvalt, wat haar gezondheid schaadt. Gedaagde ontkent dit en beweert dat eiseres zelf contact zoekt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een eerdere uitspraak was die gedaagde verbood zich binnen een bepaald gebied te bevinden, maar deze termijn was inmiddels verstreken. De rechter overweegt dat er een algeheel contactverbod kan worden opgelegd, en dat de vordering van eiseres in beginsel toewijsbaar is. De rechter wijst echter op de wettelijke beperking van gijzeling tussen ouders en kinderen, maar maakt een uitzondering omdat eerdere maatregelen niet effectief zijn gebleken. Uiteindelijk wordt de vordering toegewezen, met een gijzeling van maximaal 48 uur bij overtreding, en worden de proceskosten gecompenseerd.

De uitspraak is gedaan door mr. A.C. Quik-Schuijt, fungerend president van de rechtbank Utrecht, op 9 november 2000. De beslissing houdt in dat gedaagde zich gedurende een jaar moet onthouden van contact met eiseres en zich niet binnen het opgelegde gebied mag bevinden. De rechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst andere vorderingen af.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
VONNIS van de president van de
arrondissementsrechtbank te Utrecht in het kort geding van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
e i s e r e s,
procureur:
mr. G.R. Dorhout-Tielken,
- t e g e n -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
g e d a a g d e,
procureur: mr. L. de Leon.
1. Het verloop van het geding
1.1. Eiseres [...] heeft gedaagde [...], in kort geding doen dagvaarden. Op de dienende dag, 11 oktober 2000, heeft zij van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het exploot van dagvaarding, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht.
1.2. [eiseres] heeft vervolgens bij monde van haar procureur haar vordering doen toelichten mede aan de hand van op voorhand toegezonden producties. [eiseres] zelf is niet in persoon verschenen.
1.3. Hierop heeft [gedaagde] bij monde van zijn procureur verweer doen voeren mede aan de hand van op voorhand toegezonden producties.
1.4. Na voortgezet debat, waarbij ook enige inlichtingen zijn verschaft door [gedaagde] in persoon, zijn zuster en zijn begeleider van het GAVO-project, heeft de fungerend president aanhouding van de behandeling van de zaak bevolen, teneinde ook eiseres, de moeder, te horen.
1.5. De voortzetting van de behandeling heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2000 mede aan de hand van op voorhand toegezonden produkties, waarbij door [eiseres] en [gedaagde] en tevens door enkele gezinsleden enige inlichtingen zijn verstrekt. Bij die gelegenheid heeft [eiseres] bij monde van haar procureur haar eis gewijzigd zoals hierna onder 3.1. is vermeld. Met deze wijziging van eis op zichzelf kan de procureur van [gedaagde] instemmen.
1.6. Na de voortzetting van het debat op 25 oktober 2000 hebben partijen de stukken overgelegd en vonnis gevraagd.
2. De vaststaande feiten
2.1. [gedaagde] is de meerderjarige zoon van [eiseres].
2.2. [gedaagde] is reeds geruime tijd verslaafd aan verdovende middelen en beschikt over onvoldoende financiële middelen om in zijn behoefte te voorzien.
2.4. Tussen [eiseres] en [gedaagde] is door deze rechtbank op 6 oktober 1998 een vonnis in kort geding gewezen, inhoudende -kort weergegeven- dat het [gedaagde] wordt verboden zich gedurende één jaar na betekening van dit vonnis te bevinden of op te houden binnen een nader aangegeven gebied in [woonplaats], waarbinnen [eiseres] woont en haar vaste leefpatroon heeft, een en ander met machtiging van [eiseres] dit vonnis zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie ten uitvoer te leggen.
2.5. De termijn van het bij vonnis van 6 oktober 1998 uitgesproken straadverbod is verstreken.
3. Het geschil tussen partijen
3.1. Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vordering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven houdt de vordering van [eiseres] in een straatverbod binnen de gemeente [woonplaats] binnen [een omschreven gebied], met de bepaling van uitvoerbaarheid bij lijfsdwang voor de tijd van 10 dagen voor iedere overtreding. Bij wijziging van eis vordert zij naast het voornoemde straatverbod, alsmede [gedaagde] te veroordelen na te laten en te blijven nalaten contact met [eiseres] op te nemen op welke wijze dan ook.
3.2. [eiseres] grond haar vordering op het feit dat, nu de termijn van het bij vonnis van 6 oktober 1998 uitgesproken straatverbod is verstreken, [gedaagde] zich ook thans nog onrechtmatig jegens haar gedraagt door haar overal te volgen en lastig te vallen teneinde geld van haar te verkrijgen. Door deze onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] durft zij haar huis niet meer te verlaten uit angst voor [gedaagde] en lijdt zij onder meer aan hartritmestoornissen en een veel te hoge bloeddruk, van welke klachten zij een verklaring van haar huisarts, [...], heeft overgelegd.
3.3. Mr. De Leon voert allereerst als verweer aan dat niet [gedaagde] doch [eiseres] op contact uit is en tot afspraken voor ontmoetingen tracht te komen, bij welke gelegenheden [gedaagde] geld van [eiseres] krijgt. Ter staving daarvan heeft hij een aantal schriftelijke stukken overgelegd, welke [gedaagde] heeft ontvangen tijdens de geldigheidsduur van het eerste kort geding. Tevens is een door [gedaagde] opgesteld overzicht overgelegd van contacten welke tussen hem en [eiseres] hebben plaatsgevonden na de zitting op 11 oktober jl. en een brief afkomstig van [de buurvrouw van] [eiseres]. Mr. de Leon heeft concluderend gesteld dat hij de mening is toegedaan dat [eiseres] de verslaving van [gedaagde] in stand houdt omdat zij behoefte heeft aan contact met hem. Immers indien [gedaagde] niet verslaafd zou zijn, zou [eiseres] geen contact met hem krijgen, aldus zijn betoog. Voorts acht mr. De Leon geen causaal verband aanwezig inzake de verklaring van de huisarts en de problemen tussen [gedaagde] en [eiseres].
3.4. [eiseres] erkent dat haar moedergevoel nu en dan opspeelt doch zij ontkent pertinent dat zij afspraken met [gedaagde] tracht te maken om contact met hem te krijgen. Zij heeft desgevraagd betoogd dat niet zij begeleiding nodig heeft doch [gedaagde]. Voorts heeft zij verklaard dat de politie te [woonplaats] haar thans heeft geadviseerd dit kort geding met uitvoerbaarheid bij lijfsdwang aan te spannen teneinde het de politie mogelijk te maken [gedaagde] tot nakoming te dwingen. Haar raadsvrouwe heeft ter aanvulling verklaard dat zij uitvoerbaarheid bij lijfsdwang heeft gevorderd daar een dwangsom geen zin heeft nu [gedaagde] een gebudgetteerde uitkering ontvangt.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Vooropgesteld wordt dat partijen kunnen instemmen met een algeheel contactverbod tussen [eiseres] en [gedaagde] gepaard gaand aan een straatverbod voor een bepaald gebied in de gemeente [woonplaats]. Deze vorderingen zijn derhalve in zoverre in beginsel vatbaar voor toewijzing, waarbij aan de op te leggen verboden een termijn zal worden verbonden van één jaar, te rekenen vanaf de datum van betekening van dit vonnis. Hierbij wordt nog opgemerkt dat de gelding van de verboden op vordering van [eiseres] kan worden verlengd, indien mocht blijken dat [gedaagde] zich in bedoelde periode heeft misdragen.
4.2. Bespreking verdient nog de vordering van eiseres om het contact- en straatverbod te versterken met het dwangmiddel van gijzeling voor de periode van 10 dagen voor iedere overtreding.
4.3. De zogenaamde lijfsdwang, zoals door [eiseres] gevorderd, vormt een inbreuk op het in beginsel aan een ieder toekomend recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam.
Voor het toewijzen van een dergelijk ingrijpende maatregel moet in ieder geval in hoge mate aannemelijk zijn dat er feiten of omstandigheden zijn die zo'n inbreuk op de aan [gedaagde] toekomende rechten kunnen rechtvaardigen.
4.4. Daarnaast verbiedt de wet in artikel 588 Rv gijzeling opgelegd tussen ouders en kinderen.
4.5. Nu echter in het onderhavige geval geen andere mogelijkheid tot toepasing van dwang meer voorhanden is zal dit verbod, dat niet absoluut wordt geacht, niet van toepassing worden verklard. [gedaagde] immers heeft al eerder een straatverbod opgelegd gekregen bij vonnis van 6 oktober 1998 waarbij [eiseres] is gemachtigd het vonnis ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, welk middel niet afdoende is gebleken. Een dwangsom moet in dit geval evenmin zinvol worden geacht nu [gedaagde], zoals onweersproken is gesteld, een gebudgetteerde uitkering ontvangt.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat de gevraagde voorziening inzake gijzeling als na te melden zal worden toegewezen, met dien verstande dat de duur van de gijzeling zal worden beperkt tot twee maal 24 uur per overtreding.
4.7. Gelet op de familierechtelijke relatie van partijen zullen de kosten van dit geding worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De president:
5.1. veroordeelt [gedaagde] gedurende één jaar na betekening van dit vonnis om na te laten en te blijven nalaten om zich te bevinden of op te houden binnen de gemeente [woonplaats] in [een omschreven gebied], en verbiedt [gedaagde] om na te laten en te blijven nalaten contact met [eiseres] op te nemen, op welke wijze dan ook.
5.2. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere keer dat hij enig onderdeel van de hiervoor gegeven verboden overtreedt in gijzeling kan worden genomen voor de duur van twee maal 24 uur;
5.3. compenseert de kosten van dit geding in die zin dat iedere partij belast blijft met de aan haar zijde gevallen kosten;
6.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Quik-Schuijt, fungerend president, en is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2000.