ECLI:NL:RBUTR:2000:AA8447

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Kort-gedingnr. 121676/KG ZA 00-1032
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.A.M.E. van der Burg-van Geest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herstel van huurgenot en schadevergoeding in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, hierna aangeduid als [huurster], gedaagde, verder te noemen [verhuurder], in kort geding gedagvaard. De zitting vond plaats op 10 november 2000, waar [huurster] haar vordering toelichtte met behulp van overgelegde stukken. [verhuurder] voerde verweer tegen de vordering van [huurster]. De kern van het geschil betreft de huur van een woonruimte aan de Ooftstraat 13-13bis te Utrecht, die [huurster] sinds 1 januari 2000 huurt. [verhuurder] beschikte niet over de benodigde vergunningen om het pand te verhuren, wat leidde tot de ontruiming van de woonruimte van [huurster] op 9 oktober 2000. [huurster] vorderde dat [verhuurder] haar uiterlijk op 1 november 2000 weer toegang zou geven tot de woonruimte, alsook een voorschot op schadevergoeding van fl. 1.500,--. De president oordeelde dat [verhuurder] niet in staat was om aan deze vordering te voldoen, gezien de staat van het pand en het ontbreken van de vergunningen. Wel werd geoordeeld dat [verhuurder] toerekenbaar tekortschiet in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, waardoor hij schadeplichtig is. De president kende [huurster] een voorschot van fl. 750,-- toe als schadevergoeding. Het vonnis werd uitgesproken op 23 november 2000.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
VONNIS van de president van de
arrondissementsrechtbank te Utrecht
in het kort geding van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
e i s e r e s,
procureur: mr. A.P. van Stralen,
- t e g e n -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
g e d a a g d e,
verschenen in persoon.
1. Het verloop van het geding
1.1. Eiseres, hierna ook te noemen: [huurster], heeft gedaagde, verder ook te noemen: [verhuurder], in kort geding doen dagvaarden. Op de dienende dag, 10 november 2000, heeft zij van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het exploot van dagvaarding, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht.
1.2. [huurster] heeft vervolgens bij monde van haar procureur haar vordering doen toelichten mede aan de hand van overgelegde producties.
1.3. [verhuurder] heeft hierop verweer gevoerd tegen de vordering van [huurster] aan de hand van een overgelegde notitie.
1.4. Na voortgezet debat, waarbij ook enige inlichtingen zijn verschaft door [huurster] in persoon en door [verhuurder], heeft [huurster] de stukken overgelegd en hebben partijen vonnis gevraagd.
2. De vaststaande feiten
2.1. [huurster] huurt vanaf 1 januari 2000 van [verhuurder] woonruimte aan de Ooftstraat 13-13bis te Utrecht. In het pand aan de Ooftstraat 13-13bis, hierna te noemen: het pand, kunnen 10 kamers worden verhuurd. Wanneer de verhuurder 10 kamers van het pand wil verhuren, dient hij in het bezit te zijn van een omzettings- en gebruiksvergunning. [verhuurder] beschikt niet over deze vergunningen.
2.2. Ter verkrijging van de vereiste gebruiksvergunning dient [verhuurder] het pand zodanig aan te passen dat het voldoet aan de brandveiligheidseisen. Tot op heden is dit nog niet gebeurd.
2.3. Bij brief d.d. 16 april 1999 heeft de gemeente Utrecht [verhuurder] een aanschrijving gedaan tot het terugbrengen van het aantal huurders tot vijf personen of het treffen van voorzieningen zoals genoemd in de bij de brief behorende brandveiligheidsrapportage.
Op 3 oktober 2000 kregen de bewoners van het pand een aanzegging bestuurdsdwang, waarna op 9 oktober 2000 de kamer van [huurster] is ontruimd. [huurster] heeft haar spullen op die dag zelf verhuisd en woont nu in [woonplaats].
3. Het geschil en de beoordeling ervan
3.1. [huurster] vordert -verkort weergegeven- dat [verhuurder] bevolen wordt dat hij ervoor zorgdraagt dat zij uiterlijk op 1 november 2000 weer gebruik kan maken van de door haar gehuurde woonruimte, op straffe van een dwangsom wanneer [verhuurder] hiermee in gebreke blijft. Voorts vordert [huurster] veroordeling van [verhuurder] tot betaling van een voorschot op vergoeding van de door haar geleden schade ter grootte van fl. 1.500,--.
3.2. [huurster] stelt dat zij door het nalatig gedrag van [verhuurder] niet meer kan beschikken over de gehuurde woonruimte en derhalve een spoedeisend belang heeft. Zij stelt dat zij door het nalatig gedrag van [verhuurder] kosten heeft moeten maken in verband met de verhuizing, dat zij nu dagelijks reiskosten maakt en dat zij bij terugkeer naar de woning opnieuw verhuiskosten zal moeten maken.
3.3. [verhuurder] verweert zich als volgt. Hij stelt dat hij zich zoveel mogelijk heeft ingespannen om de gebruiksvergunning voor het pand te krijgen. Hij stelt de hem van overheidswege gegeven instructies te hebben opgevolgd.
[verhuurder] stelt onverplicht inspanningen te hebben geleverd om voor [huurster] vervangende woonruimte te vinden, welke niet tot resultaat hebben geleid.
Nakoming van de gevorderde voorziening inzake het gebruik van de kamer is voor [verhuurder] onmogelijk, aangezien hij afhankelijk is van het verkrijgen van de benodigde vergunningen.
3.4. [verhuurder] stelt dat in kort geding geen schadevergoeding kan worden gevorderd en dat hiertoe een bodemprocedure gestart zou moeten worden. Op grond van art. 11 van de huurovereenkomst is [verhuurder] niet aansprakelijk voor de door [huurster] geleden schade.
3.5. De president overweegt het volgende. De door [huurster] van [verhuurder] gehuurde woonruimte verkeert in zodanig staat dat de gemeente haar niet op korte termijn weer als bewoonster zal toelaten. Dat [verhuurder] niet op korte termijn aan zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst zal kunnen voldoen is derhalve voldoende aannemelijk geworden. De vordering van [huurster] die ertoe strekt dat [verhuurder] veroordeeld wordt haar uiterlijk op 1 november 2000 weer gebruik te laten maken van de door haar gehuurde woonruimte, is derhalve niet voor toewijzing vatbaar, aangezien [verhuurder] niet aan deze veroordeling zal kunnen voldoen.
3.6. Voorshands is wel voldoende aannemelijk dat [verhuurder] toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen uit de met [huurster] gesloten huurovereenkomst, aangezien hij haar het huurgenot over het gehuurde niet verschaft. Op grond hiervan is [verhuurder] verplicht de door [huurster] geleden schade te vergoeden. Het beroep van [verhuurder] op art. 11 van de huurovereenkomst, waaruit zou blijken dat de verhuurder niet schadeplichtig is, treft geen doel. Op grond van art. 11 van de huurovereenkomst is de verhuurder niet aansprakelijk voor schade die ontstaat aan persoon of goed van de huurder of van derden, behoudens indien de schade uitsluitend optreedt als gevolg van de staat van het verhuurde, voor zover verhuurder ter zake daarvan grove schuld treft of indien hij ernstig nalatig is gebleven. Uit de door [huurster] overgelegde stuk-ken blijkt dat van de zijde van de gemeente reeds medio 1999 aan [verhuurder] is gemeld dat de staat van de door hem verhuurde woonruimte niet aan de brandveiligheidseisen voldoet. Dat [verhuurder] in de geruime periode na deze aanschrijving van de gemeente en voor de omtruiming van de woonruimte van [huurster] 9 oktober 2000 niet de staat van de woonruimte zodanig heeft verbeterd, dat hij blijvend aan [huurster] het woongenot kon verschaffen, is aan zijn ernstige nalatigheid te wijten. Art. 11 van de huurovereenkomst sluit derhalve de aansprakelijkheid van [verhuurder] niet uit, nu de schade van [huurster] voortvloeit uit de staat van het verhuurde en de enstige nalatigheid van [verhuurder].
3.7. De president acht als voorschot op de door [huurster] geleden een bedrag van ( 750,-- redelijk. Wanneer de door [huurster] geleden schade in de toekomst verder oploopt zal dit voor [verhuurder] een verdere schadeplichtigheid met zich mee kunnen brengen.
4. De beslissing
De president:
4.1. veroordeelt [verhuurder] tot betaling aan [huurster] van een bedrag van ( 750,-- als voorschot op de door haar geleden schade;
4.2. veroordeelt [verhuurder] in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [huurster] begroot op
( 1.550,-- (éénduizend vijfhonderdvijftig gulden) voor salaris van haar procureur en op ( 471,90 (vierhonder éénenzeventig gulden en negentig cent) voor verschotten;
4.3. bepaalt dat [verhuurder] voormelde kosten dient uit te betalen aan de griffier van de rechtbank, zulks op de voet van het bepaalde in artikel 57b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
4.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M.E. van der Burg-van Geest, fungerend president, en is in het openbaar uitgesproken op donderdag 23 november 2000.