ECLI:NL:RBUTR:2000:AA8656

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Kort-gedingnr.122975/KG ZA 00-1154/RS
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.A.M.E. van der Burg-van Geest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod van bestuursdwang bij gedeeltelijke afbraak van woonwagen

In deze zaak heeft eiser, hierna [eiser], de gemeente Utrecht in kort geding gedagvaard. De aanleiding voor de procedure was een besluit van de gemeente om bestuursdwang toe te passen, waarbij de gemeente aankondigde op 27 november 2000 om 07.00 uur over te gaan tot gedeeltelijke afbraak van de woonwagen van [eiser]. Dit besluit volgde op een eerdere bouwvergunning die aan [eiser] was verleend, maar waarbij was vastgesteld dat de woonwagen circa 1,5 meter hoger was dan toegestaan. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aankondiging van de bestuursdwang, maar de gemeente heeft het verweer gevoerd dat de uitvoering van de bestuursdwang rechtmatig was.

Tijdens de zitting heeft [eiser] zijn vordering toegelicht, waarin hij de gemeente verzocht te verbieden tot gedeeltelijke afbraak van de woonwagen over te gaan, onder verbeurte van een dwangsom. De gemeente heeft hiertegen verweer gevoerd, waarbij zij stelde dat het besluit in rechte vaststond en dat er geen rechtsmiddel was aangewend tegen het besluit van 24 mei 2000. De fungerend president heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gemeente in beginsel tot uitvoering van de bestuursdwang kan overgaan, aangezien het bezwaarschrift van [eiser] niet afdoet aan de rechtskracht van het eerdere besluit.

De president heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat een minder ingrijpende maatregel mogelijk was en dat [eiser] geen deugdelijk plan had gepresenteerd om de woonwagen op korte termijn te verlagen tot de toegestane hoogte. Uiteindelijk heeft de president de vordering van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 24 november 2000 en is openbaar uitgesproken door de fungerend president.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT
VONNIS van de president van de
arrondissementsrechtbank te Utrecht in het kort geding van:
[eiser],
wonende te Utrecht,
e i s e r,
procureur: mr. M.H. Vaandrager,
advocaat : mr. S.J.M. Jaasma te Amsterdam,
- t e g e n -
de gemeente Utrecht,
zetelende te Utrecht,
g e d a a g d e,
procureur: mr. M.C. de Goede.
1. Het verloop van het geding
1.1 Eiser, hierna ook te noemen: [eiser], heeft gedaagde, verder ook te noemen: de gemeente, in kort geding doen dagvaarden. Op de dienende dag, 24 november 2000, heeft hij van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het exploot van dagvaarding, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht.
1.2 [eiser] heeft vervolgens bij monde van zijn advocaat zijn vordering doen toelichten mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen en producties.
1.3 De gemeente heeft hierop bij monde van haar procureur verweer doen voeren mede aan de hand van een overgelegde pleitnota en overgelegde producties.
1.4 Na voortgezet debat, heeft de fungerend president partijen meegedeeld later op de dienende dag uitspraak te zullen doen, met dien verstande dat de motivering van die uitspraak later op schrift zal worden gesteld.
2. De vaststaande feiten
2.1 Bij besluit van 3 mei 2000, verzonden 9 mei 2000, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Utrecht, hierna ook te noemen het college, aan [eiser] een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een woonwagen op het perceel Moezeldreef 123A te Utrecht, kadastraal bekend gemeente Utrecht, sectie H, nummer 1664 (ged.)
2.2 Bij besluit van 24 mei 2000, verzonden 29 mei 2000, heeft het college aan [eiser] meegedeeld dat laatstgenoemde in afwijking van de verleende bouwvergunning heeft gebouwd, in die zin, dat de woonwagen waar [eiser] in woont circa 1,5 meter hoger is dan op basis van de bouwvergunning is toegestaan. [eiser] is hierop bij voormeld besluit onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om binnen zes weken na 30 mei 2000 de afwijking van de verleende bouwvergunning ongedaan te maken.
[eiser] heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
2.3 Bij brief van 6 november 2000, verzonden 7 november 2000, heeft het college aan [eiser] bericht dat hij geen gevolg heeft gegeven aan het besluit van 24 mei 2000 en dat dientengevolge op 27 november 2000 om 07.00 uur zal worden overgegaan tot bestuursdwang bestaande uit de gedeeltelijke afbraak van de woonwagen.
2.4 Tegen deze brief heeft [eiser] bezwaar gemaakt. [eiser] heeft in dit bezwaarschrift onder meer aangevoerd dat niet duidelijk is wat van hem wordt verwacht, nu er wordt gesproken van een overtreding van de maximaal toegestane bouwhoogte van plusminus 1,5 meter waarbij hij tevens heeft aangevoerd dat de wijze van meten ook onduidelijk is.
3. Het geschil en de beoordeling ervan
3.1 Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vordering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven houdt de vordering in de gemeente te verbieden tot gedeeltelijke afbraak van de woonwagen over te gaan, onder verbeurte van een dwangsom.
3.2 [eiser] heeft aan zijn vordering het onrechtmatig handelen van de gemeente ten grondslag gelegd.
3.3 Het verweer van de gemeente komt - voor zover nodig - hieronder aan de orde.
3.4 In dit (civielrechtelijk) kort geding strekt als uitgangspunt dat in het aan dit kort geding voorafgaande (bestuursrechtelijk) verzoek om een voorlopige voorziening, gericht tegen het onder 2.2 genoemde besluit, is geoordeeld dat dit besluit in rechte is komen vast te staan nu daartegen geen rechtsmiddel is aangewend. Hieraan doet het onder 2.4 genoemde bezwaarschrift niet af nu de brief van 6 november 2000 geen besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
3.5 In beginsel kan de gemeente dan ook tot uitvoering van de door haar aangezegde bestuursdwang overgaan.
3.6 Voorts is voorshands onvoldoende komen vast te staan dat een minder vergaande maatregel kan worden getroffen dan die de gemeente voorstaat om de afwijking van de bouwvergunning ongedaan te maken dan wel dat dit op een voor [eiser] minder schadelijke wijze kan geschieden. [eiser] heeft ter zitting ook geen deugdelijk plan voorgelegd om zelf de woonwagen op korte termijn te verlagen tot de in de bouwvergunning vermelde maximale hoogte.
3.7 Onder deze omstandigheden kan dan ook niet worden geoordeeld dat de gemeente onrechtmatig zal handelen door tot gedeeltelijke afbraak van de woonwagen over te gaan.
Derhalve zal de vordering - hoezeer de door de gemeente te treffen maatregel ook ingrijpt in [eiser]'s persoonlijke levenssfeer - worden afgewezen.
3.8 [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
4. De beslissing
De president:
4.1 weigert de gevraagde voorzieningen;
4.2 veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op
f. 1.550,- voor salaris van haar procureur en op f. 400,- voor verschotten;
4.3 verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M.E. van der Burg-van Geest, fungerend president, en is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2000.