ECLI:NL:RBUTR:2000:AA9509

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/031470-00
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Den Os-Brand
  • H. Hofmeijer-Rutten
  • A. Van Breevoort-de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan wettig bewijs in strafzaak

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren op 21 mei 1969 en ten tijde van het onderzoek gedetineerd in de penitentiaire inrichting Oosterhoek, heeft de rechtbank Utrecht op 19 december 2000 uitspraak gedaan. De zaak werd behandeld in tegenspraak en betreft het parketnummer 10/031470-00. De officier van justitie, mr. De Kimpe, had gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en vorderde, in het geval van aanhouding, een opname in het Pieter Baan Centrum. Subsidiair werd een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, onder bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank concludeert dat er in het dossier geen wettige bewijsmiddelen aanwezig zijn die aantonen dat het slachtoffer letsel of pijn heeft ondervonden door het handelen van de verdachte. De verklaring van de hoofdverpleegkundige van de penitentiaire inrichting werd niet als bewijs geaccepteerd, omdat deze op onrechtmatige wijze was verkregen door het omzeilen van het beroepsgeheim van de behandelend arts. Gezien het ontbreken van andere wettige bewijsmiddelen heeft de rechtbank besloten de verdachte vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en werd de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte bevolen.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/031470-00
Datum uitspraak: 19 december 2000
Tegenspraak
VONNIS
van de ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor
strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op 21 mei 1969,
wonende te [adres],
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in de penitentiaire
inrichting Oosterhoek, Huis van Bewaring Grave te Grave.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 18 december 2000.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende
dagvaarding onder parketnummer 10/031470-00. Van deze dagvaarding is een
kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1A en 1B).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. De Kimpe heeft gerekwireerd, zakelijk weergegeven,
de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Zij vordert primair
aanhouding van de zaak, teneinde verdachte te kunnen laten opnemen in het
Pieter Baan Centrum om te onderzoeken of de maatregel van terbeschikkingstelling
een passende reactie is, en subsidiair de veroordeling van de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van de tijd die
verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk
met een proeftijd van drie jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte
zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering en wordt opgenomen in een dubbele
diagnosekliniek.
NIET BEWEZEN
Het primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend
bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
MOTIVERING
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen
daar zij van oordeel is dat in het dossier wettige bewijsmiddelen ontbreken
waaruit zou kunnen blijken dat het slachtoffer tengevolge van het handelen
van verdachte letsel, al dan niet aan te merken als zwaar lichamelijk
letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Zij overweegt in dit verband dat de zich in het dossier bevindende verklaring
van de hoofdverpleegkundige van de penitentiaire inrichting tot zulk
bewijs niet gebruikt kan worden. Het benaderen en verhoren van bedoelde
verpleegkundige, nadat de behandelend arts eerder op uitdrukkelijk verzoek
van het slachtoffer had geweigerd om over deze medische informatie te
verstrekken, is geschied met de kennelijke bedoeling het beroepsgeheim van
de behandelend arts te omzeilen. Met de raadsman is de rechtbank van mening
dat het maatschappelijk belang dat gediend is met de eerbiediging van dit
beroepsgeheim zo zwaar moet wegen dat schending daarvan tot gevolg heeft
dat het aldus vergaarde bewijs onrechtmatig is verkregen.
Nu er geen andere wettige bewijsmiddelen zijn waaruit het tenlastegelegde
letsel en/of de tenlastegelegde pijn kan blijken, dient de verdachte te
worden vrijgesproken.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair of subsidiair ten
laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang
van heden en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Den Os-Brand, voorzitter,
en mrs. Hofmeijer-Rutten en Van Breevoort-de Bruin, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Graumans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op
19 december 2000.