VONNIS
van de arrondissementsrechtbank te
Utrecht, enkelvoudige kamer voor de
behandeling van burgerlijke zaken,
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
NOWM VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Groningen,
e i s e r e s,
procureur: mr. J.J.W. Remme,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[opdrachtgever],
gevestigd te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen,
procureur: mr. H.C.E. de Vries,
g e d a a g d e.
Eiseres zal hierna worden aangeduid als "NOWM". Gedaagde zal hierna worden aangeduid als "[opdrachtgever]".
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding d.d. 16 juli 1999, tevens houdende akte overlegging producties;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek;
- akte uitlating en overlegging producties aan de zijde van NOWM;
- akte bezwaar tegen nieuwe stellingen, tevens uitlating producties, aan de zijde van [opdrachtgever].
1.2. Partijen hebben - op de voet van artikel 2.12 van het landelijk rolreglement voor civiele zaken - aan de rechtbank verzocht aanstonds vonnis te wijzen.
2.1. Op 7 oktober 1996 is in het bedrijfsgebouw van [opdrachtgever] te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen, brand ontstaan. Deze brand heeft schade veroorzaakt aan het naastgelegen bedrijfsgebouw, toebehorend aan en in gebruik bij [de buurman], hierna "[de buurman]".
2.2. De onder 2.1. bedoelde brand is ontstaan tijdens werkzaam-heden aan de dakbedekking van het bedrijfsgebouw van [opdrachtgever], hierna "de werkzaamheden", waarbij met gebruik van open vuur (via een gasbrander) bitumineuze dakbedekking moest worden aangebracht respectievelijk geplakt.
2.3. De werkzaamheden zijn in opdracht van [opdrachtgever] uitgevoerd door [aannemingsbedrijf], een eenmanszaak die destijds toebehoorde aan [aannemer] te Laren. Dit bedrijf heeft eerder, gedurende een periode van omstreeks vijftien jaar, voor [opdrachtgever] allerhande onderhouds- en reparatie-werkzaamheden verricht aan haar ([opdrachtgever]'s) bedrijfsgebouw. Vóór de opdrachtverlening heeft [aannemer] telefonisch contact gehad over de werkzaamheden met [de directeur], directeur van [opdrachtgever], bij welke gelegenheid in ieder geval over de kosten daarvan is gesproken.
2.4. [aannemer] heeft de werkzaamheden doen uitvoeren door [een derde] destijds woonachtig te Huizen, die - volgens zijn eigen verklaring opgenomen in productie 1, pagina's 5 en 6, bij de conclusie van eis - oorspronkelijk glazen-wasser van beroep was en geen vakdiploma of opleiding op het gebied van dakdekken had. [de derde] heeft de werkzaamheden alleen (in zijn eentje) verricht, zulks met behulp van een gasbrander die - volgens zijn hiervoor aangehaalde verklaring, pagina 7 - een grote open vlam produceerde, al dan niet met medeneming van een emmer water op het betrokken dak, en zonder zich te hebben voorzien van brandblusapparatuur.
2.5. Vorderingen van [de buurman] op derden strekkende tot vergoeding van de schade die zij als gevolg van de onder 2.1. be-doelde brand heeft geleden, zijn bij wijze van subrogatie krachtens artikel 284 Wetboek van Koophandel overgegaan op haar brandschadeverzekeraar NOWM voor zover NOWM die schade heeft vergoed.
3. De vorderingen en het verweer
3.1. NOWM heeft - bij conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding - gevorderd dat (i) voor recht wordt verklaard dat [opdrachtgever] jegens NOWM, als gesubrogeerd verzekeraar van [de buurman], aansprakelijk is voor [de buurman]'s brandschade, en dat (ii) [opdrachtgever] wordt veroordeeld tot betaling aan NOWM van een geldsom van ( 137.971,25 als vergoeding van (door [de buurman]) geleden materiële schade en een geldsom van ( 8.374,11 als vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente zoals in de dagvaarding gespecificeerd.
3.2. De onder 3.1. aangehaalde vorderingen zijn gebaseerd, samengevat, op de stelling dat [opdrachtgever] met betrekking tot de onder 2.1. aangehaalde brand en de daardoor voor [de buurman] ontstane schade onrechtmatig heeft gehandeld jegens [de buurman], in het bijzonder doordat [opdrachtgever] heeft nagelaten de werkzaamheden waarbij de brand is ontstaan op te dragen aan een voldoende deskundig en professioneel dakdekker, doordat [opdrachtgever] heeft verzuimd heldere, op schrift gestelde opdrachtgegevens te verschaffen aan [aannemingsbedrijf], doordat [opdrachtgever] heeft nagelaten voldoende veiligheids-maatregelen (brandpreventiemaatregelen) te treffen respectievelijk op het treffen daarvan toe te zien, en doordat [opdrachtgever] zich er niet van heeft vergewist dat [aannemingsbedrijf] over een toereikende aansprakelijkheids-verzekering beschikte.
3.3. [opdrachtgever] heeft tegen de ingestelde rechtsvorderingen verweer gevoerd. Hierbij heeft [opdrachtgever] op de eerste plaats gesteld dat NOWM niet heeft voldaan aan haar stel- en bewijsplicht doordat zij niets, althans onvoldoende, heeft gesteld waaruit enig verwijtbaar gedrag van [aannemer], M. [de derde] of een derde blijkt ten aanzien van de onder 2.1. bedoelde brand. Op de tweede plaats betwist [opdrachtgever] dat haarzelf enig verwijt treft terzake van het ontstaan van die brand en de daardoor bij [de buurman] teweeggebrachte schade, terwijl zij voorts ontkent dat tussen de door NOWM aan haar adres gemaakte verwijten enerzijds en de brand en de daardoor teweeggebrachte schade anderzijds oorzakelijk verband bestaat. Tenslotte heeft [opdrachtgever] de omvang van de door NOWM gestelde schadevergoedingsaanspraak betwist.
A. De bezwaren tegen NOWM's akte uitlating en overlegging producties
4.1. [opdrachtgever] heeft bij haar laatstgenomen akte bezwaar gemaakt tegen toelating tot de procedure van NOWM's - onder 1.1. aangehaalde - akte uitlating en overlegging producties omdat, samengevat, deze akte niet (uitsluitend) een reactie behelst op de door [opdrachtgever] bij conclusie van dupliek overgelegde productie en mitsdien het toegelaten kader van een akte uitlating producties na dupliek te buiten gaat.
4.2. Dit bezwaar is gegrond, nu NOWM's akte niet in overwegende mate beperkt is tot een bespreking van de door [opdrachtgever] als productie 1 bij haar conclusie van dupliek overgelegde brief maar veeleer een reactie inhoudt - ook volgens NOWM zelf in onderdeel 1 van de akte - op hetgeen door [opdrachtgever] in de conclusie van dupliek naar voren is gebracht, terwijl de rechtbank partijen niet heeft toegestaan nadere conclusiën te nemen (reeds bij gebreke van een daartoe strekkend eenparig verzoek als bedoeld in artikel 142, tweede lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De rechtbank merkt hierbij overigens op dat NOWM in haar akte geen wezenlijk nieuwe inzichten heeft ontvouwd maar voornamelijk het eerder door haar gestelde in andere bewoordingen heeft herhaald respectievelijk samengevat.
4.3. Uit het hierboven onder 4.2. overwogene volgt dat de inhoud van de door NOWM genomen akte uitlating en overlegging producties moet worden geacht geen deel uit te maken van de gedingstukken, zodat de rechtbank hieraan zal voorbijgaan. Hetzelfde geldt voor onderdeel 2 - punten 2.1. tot en met 2.4. - van [opdrachtgever]'s nadien genomen akte, nu dit onderdeel slechts subsidiair is voorgesteld, als antwoord op NOWM's akte voor het geval de rechtbank deze tot de procedure zou toelaten.
4.4. Evenmin behoren tot de toegelaten gedingstukken de producties die NOWM samen met haar akte uitlating en overlegging producties heeft overgelegd, in aanmerking nemende dat [opdrachtgever] - volgens haar mededeling in onderdeel 1.1. van de nadien door haar genomen akte - op voorhand slechts met de overlegging van nieuwe producties heeft ingestemd op voorwaarde dat met deze producties zou worden gereageerd op de door [opdrachtgever] bij de conclusie van dupliek overgelegde brief. Dit laatste is niet, althans in onvoldoende mate, het geval.
B. De stel- en bewijsplicht
4.5. Zoals hierboven onder 3.2. overwogen zijn de door NOWM ingestelde vorderingen gebaseerd op de stelling dat [opdrachtgever] zélf - niet een door [opdrachtgever] in de arm genomen derde zoals [aannemer] of M. [de derde] - jegens [de buurman] een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Dit brengt mee dat voor de beantwoording van de vraag of NOWM aan haar wettelijke stel- en bewijsplicht heeft voldaan, bepalend is of zij feiten en omstandigheden heeft gesteld die bij bewezenverklaring de conclusie rechtvaardigen dat aan [opdrachtgever] zélf een onrecht-matige daad kan worden verweten waarvan de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, rechtens een gevolg is.
4.6. Nu aan de vorderingen een eigen onrechtmatige daad van [opdrachtgever] is ten grondslag gelegd en niet een onrechtmatige daad van [aannemer], M. [de derde] of een derde waarvoor [opdrachtgever] aansprakelijk zou zijn, is voor de beantwoording van de vraag of NOWM aan haar stel- en bewijsplicht heeft voldaan, niet bepalend wat zij omtrent dit laatste heeft gesteld. Het onder 3.3. aangehaalde verweer dat NOWM niet heeft voldaan aan haar stel- en bewijsplicht omdat zij heeft verzuimd verwijtbaar gedrag van [aannemer], M. [de derde] of een derde te stellen en met feiten te onderbouwen - en dat NOWM's vorderingen reeds om die reden moeten worden afgewezen -, faalt daarom.
C. De gestelde onrechtmatige daad
4.7. NOWM heeft haar stelling dat [opdrachtgever] jegens [de buurman] onrecht-matig heeft gehandeld gemotiveerd zoals hierboven onder 3.2. samengevat. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
4.8. Vaststaat dat [opdrachtgever] aan [aannemingsbedrijf], althans aan [aannemer], opdracht heeft gegeven tot het verrichten van herstelwerkzaamheden aan de bitumineuze dakbedekking van haar ([opdrachtgever]'s) bedrijfsgebouw naar aanleiding van een eerder waargenomen lekkage. Vaststaat voorts dat [aannemer] vooraf over de uit te voeren werkzaamheden heeft gesproken met de heer [de directeur], in diens hoedanig-heid van directeur van [opdrachtgever], en aan deze - volgens diens verklaring opgenomen in productie 1, pagina 14, bij de conclusie van eis - heeft medegedeeld dat de kosten van de werkzaamheden voor [opdrachtgever] ongeveer ( 30.000,-/ ( 35.000,- zouden bedragen.
4.9. Uit het bedrag van deze kosten en de bespreking daarvan vooraf - welke bespreking door [opdrachtgever] met zoveel woorden is erkend in onderdeel 2.3. van de conclusie van antwoord - volgt dat het voor [opdrachtgever] duidelijk moet zijn geweest dat de uit te voeren herstelwerkzaamheden een aanzienlijke omvang zouden hebben, uitstijgend boven het verrichten van een enkele reparatiehandeling. Hierbij kan in het midden blijven of [aannemer] aan [opdrachtgever] heeft medegedeeld dat in het kader van de werkzaamheden ongeveer twintig rollen bitumineuze dakbedekking zouden moeten worden aangebracht (zoals door NOWM gesteld in onderdeel 4. van de dagvaarding).
4.10. Nu vaststaat dat [aannemer] vooraf met [de directeur] heeft gesproken over de werkzaamheden is het, mede gezien de opgegeven kosten en de hieruit af te leiden omvang daarvan, niet geloofwaardig dat daarbij - zoals [opdrachtgever] doet voorkomen in de onderdelen 2.4. van haar conclusies van antwoord en dupliek - op geen enkele wijze is gesproken over de aard van de uit te voeren werkzaamheden. Hierbij komt dat het een feit van algemene bekendheid, althans een algemene ervaringsregel, is dat (reparatie)werkzaamheden aan bitumineuze dakbedekking (deels) onder verhitting van materiaal plegen te worden uitgevoerd, in het bijzonder wanneer sprake is van werkzaamheden van een beduidende omvang, en dat verhitting een zeker risico voor het ontstaan van brand meebrengt, zodat [opdrachtgever] ten tijde van de opdrachtverlening aan [aannemingsbedrijf] redelijkerwijs niet onkundig van een en ander kan zijn geweest. In het midden kan daarom blijven of [aannemer] woordelijk aan [opdrachtgever] heeft medegedeeld - zoals door NOWM in onderdeel 4. van de dagvaarding gesteld - dat de werkzaamheden "gedeel-telijk warm, met open vlam" moesten worden uitgevoerd.
4.11. Van algemene bekendheid is voorts dat de schadelijke gevolgen van een brand niet beperkt behoeven te blijven tot het gebouw waarin de brand is ontstaan, maar zich kunnen uitstrekken tot naburige panden. Onder de hierboven geschetste omstandigheden behoorde het daarom tot de aan [opdrachtgever] in het maatschappelijk verkeer betamende zorg-vuldigheid om bij de opdrachtverlening ter zake van de werkzaamheden, op enigerlei wijze aandacht te besteden aan het gerechtvaardigde belang van [de buurman] als eigenaar/ gebrui-ker van het naastgelegen bedrijfsgebouw bij voorkoming van brand, respectievelijk beperking van het risico daarop. Dat [de directeur] naar eigen zeggen - pagina 14 van productie 1 bij de conclusie van eis - niet heeft gedacht aan het brandgevaar, doet daaraan niet af. Het had in dit verband op de weg van [opdrachtgever] gelegen om zich ervan te vergewissen dat [aannemingsbedrijf] over voldoende deskundigheid beschikte om de werkzaamheden adequaat uit te voeren, dan wel dat veiligheidsmaatregelen zouden worden getroffen teneinde het risico op brand en - hiermee - het risico van schade voor [de buurman] te beteugelen.
4.12. [opdrachtgever] heeft nagelaten zich het belang van [de buurman] aan te trekken op de onder 4.11. bedoelde wijze. De omstandigheid dat [aannemingsbedrijf] gedurende vijftien jaar allerhande onderhouds- en reparatiewerkzaamheden voor [opdrachtgever] heeft uitgevoerd, naar volle tevredenheid van [opdrachtgever] - zoals door haar gesteld in onderdeel 2.2. van de conclusie van antwoord -, betekent niet dat [opdrachtgever] er zonder meer van uit mocht gaan dat [aannemingsbedrijf] (ook) over toereikende expertise beschikte voor het verrichten van werkzaamheden van aanmerkelijke omvang met betrekking tot bitumineuze dakbedekking, terwijl in dit geding niet is gebleken van enige specifieke deskundigheid van [aannemer] of de door hem ingeschakelde M. [de derde] op dit gebied. De inschakeling door [aannemer] van een - naar eigen zeggen, zie hierboven onder 2.4. - onervaren glazenwasser, die de werkzaamheden in zijn eentje en zonder medeneming van brandblusappara-tuur heeft verricht, die volgens de geraadpleegde schade-onderzoekers de onder 2.1. bedoelde brand heeft doen ontstaan (productie 1, pagina's 16 en 17, bij de conclusie van eis) en die na het ontstaan van de brand in zijn auto is weggevlucht (productie 1, pagina's 8 en 9, bij de conclusie van eis), wijst veeleer op een duidelijk ontbreken van voldoende deskundigheid.
4.13. Te dezen komt geen betekenis toe aan de aanbevelingen van [....] Architecten (productie 1 bij de conclusie van dupliek) en van de binnenhuisarchitect [....](onderdeel 2.2. van de conclusie van dupliek), nu daaruit geen deskundigheid van [aannemingsbedrijf], [aannemer] of M. [de derde] op het gebied van (het aanbrengen van) bitumineuze dakbedekking blijkt. Het feit dat - zoals bij [opdrachtgever] bekend - [aannemingsbedrijf] een eenmanszaak was waarin werkzaam-heden werden uitgevoerd door [aannemer], eventueel met behulp van door deze op incidentele basis ingeschakelde onderaannemers, en dat [de aannemer] bij [opdrachtgever] bekend was als "aannemer voor klein werk/onderhoud" - volgens verklaring van [de directeur], productie 1, pagina 13, bij de conclusie van eis -, had voor [opdrachtgever] eens te meer aanleiding behoren te zijn om zich ervan te vergewissen dat de benodigde deskundigheid voor het verrichten van de werkzaamheden aanwezig was.
4.14. Niet alleen heeft [opdrachtgever] nagelaten zich ervan te verge-wissen dat [aannemingsbedrijf] de beschikking had over de benodigde deskundigheid, evenmin heeft zij gezorgd voor of toegezien op het treffen van toereikende veiligheids-maatregelen (brandpreventiemaatregelen), gegeven reeds de afwezigheid van brandblusapparatuur bij de uitvoering van de werkzaamheden (zoals hierboven onder 2.4. overwogen). Juist is - zoals door [opdrachtgever] in onderdeel 4.8. van de conclusie van antwoord en onderdeel 4.13. van de conclusie van dupliek aangevoerd - dat het in beginsel aan [het aannemingsbedrijf] als opdrachtnemer was om te zorgen voor toereikende veiligheidsmaatregelen. Nu [opdrachtgever] evenwel heeft nagelaten zich te vergewissen van de aanwezigheid van de noodzakelijke deskundigheid bij [aannemingsbedrijf] - welke deskundigheid mede ziet op het vermogen tot het nemen van toereikende veiligheidsmaatregelen -, kan zij zich niet met een verwijzing naar [aannemingsbedrijf] onttrekken aan het verwijt dat zodanige maatregelen hebben ontbroken zodat haar ook op dit punt een verwijt treft.
4.15. Uit hetgeen zij hierboven onder 4.11. tot en met 4.14. heeft overwogen, concludeert de rechtbank dat [opdrachtgever] is tekortgeschoten in de haar jegens [de buurman] betamende zorgvuldigheid en derhalve jegens [de buurman] onrechtmatig heeft gehandeld. De onder 3.2. samengevatte gronden van NOWM's vorderingen die hierboven niet aan de orde zijn geweest, behoeven derhalve geen bespreking meer. De rechtbank wijst erop dat de enkele opdrachtverlening aan een derde een opdrachtgever als [opdrachtgever] niet ontheft van haar zorgvuldigheidsverplichtingen krachtens artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek. Het feit dat een opdrachtgever in het algemeen niet aansprakelijk is voor schade die door een opdrachtnemer aan een derde is toegebracht (behoudens in de gevallen geregeld in de artikelen 6:170 en 6:171 Burgerlijk Wetboek), laat daarom de mogelijkheid onverlet dat de opdrachtgever aansprakelijk is wegens tekortschieten in haar eigen zorgvuldigheidsverplichtingen jegens derden krachtens artikel 6:162, tweede lid, Burgerlijk Wetboek; dat geval doet zich hier voor.
4.16. Het verweer dat geen oorzakelijk verband bestaat tussen het aan [opdrachtgever] verweten onrechtmatige gedrag en de brand respectievelijk de daardoor bij [de buurman] teweeggebrachte schade, faalt. Vaststaat dat de brand is ontstaan in de omstandigheid dat [opdrachtgever] heeft nagelaten zich ervan te vergewissen dat het door haar in de arm genomen bouw-bedrijf over voldoende deskundigheid beschikte, dan wel dat toereikende veiligheidsmaatregelen zouden worden getroffen, terwijl de geraadpleegde schadeonderzoekers - productie 1, pagina's 16 en 17, bij de conclusie van eis - het ontstaan van de brand in rechtstreeks verband hebben gebracht met de gedragingen van de door dat bouwbedrijf ingeschakelde M. [de derde]. In deze feitelijke constellatie heeft de brand en de daardoor bij [de buurman] teweeggebrachte schade rechtens als gevolg te gelden van [opdrachtgever]'s onder 4.15. aangehaalde tekortschieten zodat [opdrachtgever] voor die schade aansprakelijk is; de rechtbank zal aldus beslissen.
4.17. Niet van belang is of de brand níet zou hebben plaats-gevonden indien [opdrachtgever] de werkzaamheden aan een andere aannemer dan [aannemingsbedrijf] zou hebben opgedragen - onderdeel 5.2. van de conclusie van antwoord en onderdeel 5.1. van de conclusie van dupliek -, nu [opdrachtgever] de werkzaamheden juist wél aan [aannemingsbedrijf] heeft opgedragen en de brand bij de uitvoering van de werk-zaamheden door dit bedrijf is ontstaan.
4.18. Nu [opdrachtgever]'s aansprakelijkheid, in aanmerking nemende het door haar gevoerde verweer, reeds volgt uit de door NOWM aangevoerde feiten en omstandigheden en de in dit kader in het geding gebrachte bewijsmiddelen, bestaat geen aanleiding om [opdrachtgever] toe te laten tot het leveren van (tegen)bewijs zoals door haar in de conclusie van antwoord aangeboden. Dit bewijsaanbod zal daarom worden gepasseerd.
D. De omvang van de aansprakelijkheid
4.19. De door NOWM gevorderde vergoeding van materiële schade ten belope van ( 137.971,25 is samengesteld uit (i) een bedrag van ( 135.680,- dat NOWM stelt te hebben betaald aan [de buurman] als vergoeding voor geleden opstal-, inventaris- en bedrijfsschade en (ii) een bedrag van ( 2.291,25 dat NOWM stelt te hebben betaald aan Risk Consultants B.V. als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Beide schadeposten komen - op grond van de artikelen 6:95 en 6:96 Burgerlijk Wetboek juncto artikel 284 Wetboek van Koophandel - in beginsel voor vergoeding in aanmerking, waarbij de rechtbank aantekent dat zij, anders dan [opdrachtgever], de kosten verband houdende met de werkzaamheden van Risk Consultants B.V. - gezien de rapportage daarvan die is overgelegd als productie 2 bij de conclusie van eis - aanmerkt als redelijke kosten ter vaststelling van schade zoals bedoeld in artikel 6:96, tweede lid, onder b, Burgerlijk Wetboek, ten aanzien waarvan [de buurman] aanspraak op vergoeding mag maken. Dat de desbetreffende kosten (blijkbaar) voor rekening van NOWM zijn gekomen, doet niet terzake, nu deze kostenverdeling slechts de rechtsver-houding tussen NOWM als verzekeraar en [de buurman] als verzekerde betreft en als zodanig niet afdoet aan de aansprakelijk-heid van [opdrachtgever] jegens [de buurman], noch aan enige subrogatie van NOWM in [de buurman]'s daaruit voortvloeidende vorderingsrechten.
4.20. Nu [opdrachtgever] heeft betwist dat NOWM de onder 4.19. genoemde bedragen daadwerkelijk heeft betaald, dient NOWM te bewijzen dat zij de desbetreffende bedragen heeft uitbetaald. Dit bewijs wordt niet geleverd door de schade-rekening die in kopie is overgelegd als productie 1 bij de conclusie van repliek (ten aanzien van de gestelde betaling aan [de buurman]), noch door de factuur die in kopie is overgelegd als productie 3 bij de conclusie van eis (ten aanzien van de betaling aan Risk Consultants B.V.), aangezien de enkele vermelding van bedragen in de hiervoor genoemde producties de uitbetaling daarvan niet doet vaststaan. De rechtbank zal NOWM daarom toestaan betalingsbewijzen in het geding te brengen waaruit blijkt dat zij de hierboven onder 4.19., eerste volzin, genoemde bedragen daadwerkelijk heeft betaald. Zo NOWM in dit bewijs slaagt, zal - conform de vordering - (tevens) wettelijke rente zijn verschuldigd vanaf 7 oktober 1996.
4.21. Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ten belope van ( 8.374,11, door [opdrachtgever] betwist, stelt de rechtbank vast dat uit de door NOWM ter adstructie hiervan overgelegde productie 2 bij de conclusie van repliek, niet blijkt dat de werkzaamheden waarop deze kosten betrekking hebben duidelijk méér hebben omvat dan proceshandelingen respectievelijk procesvoor-bereidingen waarvan vergoeding reeds - uitputtend - is geregeld in artikel 57b Wetboek van Burgerlijke Rechts-vordering. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
5.1. verklaart voor recht dat [opdrachtgever] jegens NOWM - in NOWM's hoedanigheid van gesubrogeerd verzekeraar van [de buurman] - aansprakelijk is voor de door [de buurman] als gevolg van de onder 2.1. bedoelde brand geleden en te lijden schade voor zover NOWM deze schade heeft vergoed;
5.2. laat NOWM toe tot het leveren van bewijs als onder 4.20. omschreven en verwijst de zaak hiertoe naar de rolzitting van woensdag 3 januari 2001;
5.3. wijst de vordering terzake van buitengerechtelijke kosten ten belope van ( 8.374,11 af;
5.4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.H.F.M. Cortenraad LL.M. en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 6 december 2000.