ECLI:NL:RBUTR:2001:AA9553

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99-1925
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.H.F.M. Cortenraad LL.M.
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van koopprijs en reconventionele schadevergoeding in aandelenovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 10 januari 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verkoper en een koper van aandelen. De verkoper, een besloten vennootschap gevestigd in Breda, vorderde betaling van een bedrag van BEF 5.000.000,- van de koper, een naamloze vennootschap naar Belgisch recht gevestigd in Brussel, België. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst van koop en verkoop van aandelen die op 30 juli 1998 was gesloten. De koper had het verschuldigde bedrag niet betaald, ondanks herhaalde sommatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de koper niet heeft betwist dat zij de hoofdsom aan de verkoper verschuldigd was, maar heeft zich beroepen op een verrekeningsbevoegdheid op basis van een vordering tot schadevergoeding die zij in reconventie had ingesteld. De koper stelde dat de verkoper tekort was geschoten in haar mededelingsverplichtingen, waardoor zij schade had geleden.

De rechtbank heeft de vordering van de koper in reconventie afgewezen, omdat de koper niet had aangetoond dat zij de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan indien zij vooraf op de hoogte was geweest van de door haar genoemde procedures en verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat de verkoper haar mededelingsverplichtingen niet had geschonden en dat de koper niet voldoende feiten had aangedragen om haar vordering te onderbouwen. De rechtbank heeft de vordering van de verkoper tot betaling van de koopprijs toegewezen en de koper veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

VONNIS
van de arrondissementsrechtbank te
Utrecht, enkelvoudige kamer voor de
behandeling van burgerlijke zaken,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de verkoper],
gevestigd te Breda,
e i s e r e s in conventie,
g e d a a g d e in reconventie,
procureur: mr. J. van Ravenhorst,
- t e g e n -
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
[koper],
gevestigd te Brussel, België,
g e d a a g d e in conventie,
e i s e r e s in reconventie,
procureur: mr. M. Nuyten.
Eiseres in conventie, gedaagde in reconventie, zal hierna worden aangeduid als "[de verkoper]". Gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, zal hierna worden aangeduid als "[de koper]".
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding d.d. 15 oktober 1999;
- conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie;
- conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie;
- conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie;
- conclusie van dupliek in reconventie;
- akte uitlating producties in reconventie.
1.2. Partijen hebben - op de voet van artikel 2.12 van het landelijk rolreglement voor civiele zaken - aan de rechtbank verzocht aanstonds vonnis te wijzen.
2. De feiten
2.1. [de verkoper] - als verkoper - en [de koper] - als koper - zijn op 30 juli 1998 een schriftelijke overeenkomst van koop en verkoop van aandelen aangegaan, hierna "de overeenkomst", waarvan een fotokopie is overgelegd als productie 1 bij de conclusie van eis en als productie 2 bij de conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie.
2.2. Bij de overeenkomst heeft [de verkoper] aan [de koper] verkocht alle aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [de derde][.....].
2.3. Ter uitvoering van de overeenkomst heeft [de verkoper] de aandelen in [de derde] overgedragen aan [de koper] bij notariële akte van 2 september 1998, in kopie overgelegd als productie 2 bij de conclusie van eis.
2.4. Volgens artikel 2.4 van de overeenkomst diende [de koper] een gedeelte van de door haar verschuldigde koopprijs van de aandelen, namelijk BEF 5.000.000,-, te voldoen binnen een jaar na de datum van de akte van overdracht.
2.5. [de koper] heeft het hierboven onder 2.4. bedoelde bedrag niet betaald.
2.6. Voorafgaande aan de totstandkoming van de overeenkomst en de overdracht van de aandelen in [de derde] hebben partijen onderhandeld over de modaliteiten daarvan.
2.7. In dit kader hebben [de koper] en [de derde] de uitgangspunten voor de overeenkomst vastgelegd in een onderhandse akte gedateerd 9 juli 1998, waarvan een fotokopie is overgelegd als productie 1 bij de conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie.
2.8. [de verkoper] is bij de voorbereiding van de overeenkomst en de onderhandelingen daarover ter zijde gestaan door KPMG Corporate Finance N.V., hierna "KPMG". KPMG heeft aan [de koper] met betrekking tot [de derde] inzage verleend in schriftelijke bescheiden als vermeld op de lijst die in kopie is overgelegd als productie 1 bij de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, welke lijst naderhand door beide partijen is ondertekend.
2.9. [de koper] heeft in de periode van 9 juli 1998 tot 16 juli 1998 een "due diligence"-onderzoek met betrekking tot [de derde] uitgevoerd aan de hand van de daartoe door [de verkoper] respectievelijk KPMG beschikbaar gestelde, onder 2.8. bedoelde, bescheiden.
2.10. Partijen zijn in artikel 10 van de overeenkomst overeengekomen dat op de overeenkomst Nederlands recht van toepassing is ("... is construed under and shall be governed by the laws of the Netherlands") en in artikel 7 dat geschillen in verband met de overeenkomst die niet in der minne kunnen worden geregeld, ter beslechting zullen worden voorgelegd aan de arrondissementsrechtbank te Utrecht ("... shall be finally settled in the District Court of Utrecht, the Netherlands").
3. De vordering en het verweer in conventie
3.1. [de verkoper] heeft - bij conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding - gevorderd dat [de koper] wordt veroordeeld tot betaling aan [de verkoper] van een geldsom van
BEF 5.000.000,-, althans het equivalent daarvan in Nederlands geld, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 september 1999 en met buitengerechtelijke incassokosten zoals in de dagvaarding gespecificeerd.
3.2. De onder 3.1. aangehaalde - conventionele - vordering is gebaseerd, samengevat, op de stelling dat [de koper] de gevorderde hoofdsom aan [de verkoper] is verschuldigd krachtens de overeenkomst, als onderdeel (restant) van de daarin overeengekomen koopprijs, en ondanks herhaalde sommatie heeft nagelaten het desbetreffende bedrag te voldoen.
3.3. [de koper] heeft tegen de door [de verkoper] ingestelde rechtsvordering verweer gevoerd. Dit verweer zal verder hierna, bij de beoordeling van het geschil, aan de orde komen.
4. De vordering en het verweer in reconventie
4.1. [de koper] heeft - bij conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie - gevorderd dat [de verkoper] wordt veroordeeld tot vergoeding van een zevental door [de koper] gestelde schadeposten, althans tot betaling van schadevergoeding, een en ander zoals in de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, nader uiteengezet.
4.2. De onder 4.1. aangehaalde - reconventionele - vordering is gebaseerd, samengevat, op de stelling dat [de verkoper] voor het aangaan van de overeenkomst is tekortgeschoten in de nakoming van op haar rustende (pre-contractuele) mededelingsverplichtingen jegens [de koper], waardoor [de verkoper] in strijd heeft gehandeld met, onder andere, de door haar in acht te nemen maatstaven van redelijkheid en billijkheid en de haar betamende zorgvuldigheid en waardoor [de koper] schade heeft geleden.
4.3. [de verkoper] heeft tegen de door [de koper] ingestelde rechtsvordering verweer gevoerd. Dit verweer zal verder hierna, bij de beoordeling van het geschil, aan de orde komen.
5. De beoordeling van het geschil
A. De strekking van het geschil
5.1. [de koper] heeft niet betwist dat [de verkoper] jegens haar uit hoofde van de overeenkomst een vorderingsrecht heeft ten belope van BEF 5.000.000,- zoals door [de verkoper] gesteld. Wel heeft [de koper] betwist dat de door [de verkoper] op grond hiervan in conventie ingestelde vordering rechtens toewijsbaar is.
5.2. Hiertoe heeft [de koper] zich in het bijzonder beroepen op het bestaan van een haar toekomende bevoegdheid tot verrekening op grond van de vordering tot schadevergoeding die zijzelf in reconventie heeft aanhangig gemaakt. Zowel in conventie als in reconventie is daarom van belang of [de verkoper] jegens [de koper] schadeplichtig is wegens een tekortkoming in de nakoming van op haar rustende (pre-contractuele) mededelingsverplichtingen.
5.3. Ter adstructie van de door haar gestelde tekortkoming daarin heeft [de koper] gewezen op de - volgens haar - ontoereikende informatieverschaffing door [de verkoper] met betrekking tot bepaalde pensioengerelateerde verplichtingen van [de derde] jegens derden, geschillen van [de derde] met ex-werknemers, bepaalde door [de derde](kort) voor het aangaan van de overeenkomst verrichte betalingen, en de aanwezigheid van onverkoopbare voorraden bij de vlottende activa van [de derde].
5.4. [de verkoper] heeft hiertegenover gesteld, samengevat, (i) dat zij [de koper] op de door haar aangevoerde punten wél naar behoren heeft geïnformeerd, (ii) dat waar [de koper] stelt niet volledig op de hoogte te zijn geweest, zulks te wijten is aan het tekortschieten van [de koper] in haar eigen onderzoeksplicht, voor welk tekortschieten [de verkoper] geen verwijt treft, en (iii) dat [de koper] hoe dan ook geen vordering tot schadevergoeding zoals door haar gesteld toekomt, gezien de beperkingen aan [de verkoper]s aansprakelijkheid - in tijd en in geld - die partijen zijn overeengekomen in de artikelen 4.2, 4.3 en 4.4 van de overeenkomst.
B. De contractuele aansprakelijkheidsbeperkingen
5.5. Het hierboven in 5.4. onder (iii) aangehaalde verweer faalt. De aansprakelijkheidsbeperkingen in artikel 4 van de overeenkomst hebben, in aanmerking nemende de zin die partijen daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, uitsluitend betrekking op aansprakelijkheden van [de verkoper] voortvloeiende uit de niet-nakoming van verplichtingen krachtens de overeenkomst. Dit volgt uit artikel 4.1, dat verwijst naar aansprakelijkheid van [de verkoper] "in case of breach [...] of any of the representations and warranties as contained in Article 3 of this Agreement", in samenhang met het - voor de uitlegging van de overeenkomst niet contractueel uitgesloten - kopje boven artikel 4 ("Liability of Vendor under the representations and warranties", onderstreping rechtbank). [de koper]'s vordering tot schadevergoeding is evenwel niet op de overeenkomst of de daartoe behorende "representations en warranties" gebaseerd, maar op [de verkoper]s mededelingsverplichtingen krachtens de wet. Ten aanzien daarvan missen de in artikel 4 overeengekomen aansprakelijkheidsbeperkingen toepassing.
C. De gestelde onderzoeksverplichting
5.6. Ook het in 5.4. onder (ii) aangehaalde verweer faalt. De mogelijkheid dat een partij voor het aangaan van een (koop)overeenkomst een op haar rustende onderzoeksverplichting heeft verzaakt, sluit niet uit dat ter voorkoming van een onjuiste voorstelling van zaken bij die partij, met betrekking tot dezelfde punten een mededelingsverplichting rustte op de wederpartij. Dit geldt in het bijzonder waar mededeling van bepaalde feiten noodzakelijk was teneinde een onvoorzichtige, althans onwetende, koper bescherming te bieden tegen de nadelige gevolgen van een onjuiste voorstelling veroorzaakt door niet-melding van gegevens. Een zodanige mededelingsverplichting vormt alsdan een op zichzelf staande verbintenis, tot nakoming waarvan de desbetreffende partij is gehouden. De niet-nakoming daarvan wordt in het algemeen niet "verschoond" of "gerechtvaardigd" door het tekortschieten van de andere partij in een pre-contractuele onderzoeksverplichting, noch onder de vigeur van artikel 6:228, tweede lid, Burgerlijk Wetboek, noch onder het regime van artikel 6:2 Burgerlijk Wetboek. [de verkoper] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat deze regel in het onderhavige geval uitzondering lijdt, zodat zij [de koper]'s vordering tot schadevergoeding wegens niet-nakoming van [de verkoper]s mededelingsverplichting, niet met een enkel beroep op [de koper]'s tekortschieten in haar eigen pre-contractuele onderzoeksverplichting kan afweren. Een zodanige onderzoeksverplichting - ook wanneer daaraan uitvoering wordt gegeven door een "due diligence"-onderzoek als bedoeld onder 2.9. - verplicht de kopende partij immers slechts tot het nemen van díe maatregelen, die van haar redelijkerwijs mogen worden verwacht om te voorkomen dat zij een overeenkomst aangaat onder invloed van onjuiste voorstellingen. Zij beschermt de kopende partij mitsdien slechts tegen de nadelige gevolgen van een onjuiste voorstelling die voor haar redelijkerwijs vermijdmaar was, derhalve enkel ten aanzien van feiten en omstandigheden die voor haar betrekkelijk eenvoudig te kennen waren. De mededelingsverplichting van de verkopende partij waarop [de koper] zich beroept, strekt ertoe de koper óók bescherming te bieden ten aanzien van feiten en omstandigheden waarvan de mogelijkheid tot het verkrijgen van een juiste en volledige voorstelling in belangrijke mate, althans mede, afhankelijk is van mededeling door de verkoper, zodat daarover bij de koper een onjuiste of onvolledige voorstelling kan bestaan niettegenstaande de nakoming van zijn eigen onderzoeksverplichting.
D. De beweerdelijk geschonden mededelingsverplichting
5.7. Nu de in 5.4. onder (ii) en (iii) aangehaalde weren beide ongegrond zijn gebleken, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van [de verkoper]s verweer dat zij [de koper] op de door haar aangevoerde punten wél naar behoren heeft geïnformeerd, in welke beoordeling tevens ligt besloten of het door [de koper] te dezen gestelde de door haar ingestelde vordering tot schadevergoeding kan dragen. De rechtbank overweegt in dit verband dat de reikwijdte van de mededelingsverplichting van een verkopende partij voor het aangaan van een koopovereenkomst, rechtens is beperkt - in het bijzonder gezien het bepaalde in artikel 6:228, eerste lid, Burgerlijk Wetboek - tot de punten waarvan zij weet of in de omstandigheden van het geval redelijkerwijs behoort te beseffen dat een juiste voorstelling daarvan van zodanig belang is voor de betrokken wederpartij, dat deze bij ontbreken van een juiste voorstelling de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zal aangaan, gegeven de (mogelijke) nadelige gevolgen van een onjuiste voorstelling voor de betrokken wederpartij. Het antwoord op de vraag of [de verkoper] is tekortgeschoten in haar pre-contractuele mededelingsverplichtingen jegens [de koper] - waarvan zij het bestaan als zodanig niet heeft betwist -, hangt daarom mede af van het antwoord op de vraag of [de verkoper] in de gegeven omstandigheden wist of redelijkerwijs behoorde te beseffen dat een juiste voorstelling van zaken op de door [de koper] aangevoerde punten, voor [de koper] van zodanig belang was dat zij bij gebreke daarvan de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan.
5.8. Bij de beantwoording van laatstbedoelde vraag komt mede betekenis toe aan het feit dat de overeenkomst ziet op de overdacht van alle aandelen in [de derde] - niet op de overdracht van aan [de derde] toebehorende respectievelijk op [de derde] rustende rechten en verplichtingen - en dat partijen, blijkens de uitgangspunten door hen vastgelegd in de onder 2.7. aangehaalde akte, steeds hebben onderhandeld over een aandelentransactie (zij het aanvankelijk met betrekking tot de aandelen in een tweetal dochtermaatschappijen van [de derde], genoemd onder 2.2. hierboven). Een dergelijke transactie brengt - anders dan een activa/ passiva-transactie als voormeld - naar haar aard mee dat de kopende partij, door de aan haar overgedragen aandelen, als aandeelhouder gerechtigd wordt tot de desbetreffende vennootschap, zulks met inbegrip van alle daarop rustende verplichtingen, zonder dat deze separaat aan haar behoeven te worden overgedragen en derhalve zonder dat de verkoper haar noodzakelijkerwijs van iedere op de vennootschap rustende verplichting in kennis dient te stellen. Mede in aanmerking nemende dat de overdracht van een onderneming door de overdracht van de aandelen in de vennootschap waarmee deze is verbonden, juist bestemd is om een veelheid van afzonderlijke overdrachten van rechten en verplichtingen - en daarop betrekking hebbende onderhandelingen - te voorkomen, omvat de mededelingsverplichting van de verkoper bij een dergelijke aandelentransactie niet iedere op de betrokken vennootschap rustende verplichting maar uitsluitend díe verplichtingen waarvan de verkoper weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat een juiste voorstelling daarvan van zodanig belang is voor de koper, dat deze bij ontbreken daarvan de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zal aangaan. De omstandigheid dat gegeven (de omvang van) de op de vennootschap rustende verplichtingen, achteraf - na de uitvoering van de transactie - mogelijk blijkt dat de reële waarde van de aandelen minder was dan de waarde waarvan de koper is uitgegaan bij het geven van zijn instemming met de overeengekomen koopprijs - zoals door [de koper] gesteld op pagina 14 van de conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie - indiceert op zichzelf geen schending van de mededelingsplicht van de verkoper, maar betreft - zo een dergelijke schending ontbreekt en de overeenkomst overigens rechtsgeldig is tot stand gekomen - slechts het risico van de koper dat besloten ligt in (zijn instemming met) de overeenkomst en de daarin bepaalde koopprijs.
E. De pensioenverplichtingen van [de derde]
5.9. Met betrekking tot de mededelingsverplichtingen van [de verkoper] ter zake van [de derde]'s pensioenverplichtingen ten aanzien van de heren [werknemer 1] en [werknemer 2]en een aantal ex-werknemers, inclusief de gestelde "backservice"-verplichtingen betreffende de heer [werknemer 1] - schadeposten (a), (b) en (g)1 op pagina's 10 en 11 van de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie -, overweegt de rechtbank het volgende.
5.10. Volgens de onder 2.8. aangehaalde, door [de verkoper] en [de koper] ondertekende, lijst van bescheiden waarin aan [de koper] inzage is verleend in het kader van het door haar uitgevoerde "due diligence"-onderzoek, heeft [de verkoper] aan [de koper] inzage verleend in - in ieder geval - een "convention de pension [werknemer 2]" en een "complete balance sheet" (jaarrekening) van, onder andere, [de derde] en haar dochtermaatschappij [.....] Nu de desbetreffende lijst door [de koper] zonder enig voorbehoud is ondertekend, is niet geloofwaardig de stelling van [de koper] dat zij geen kennis heeft kunnen nemen van juist díe - duidelijk genummerde - pagina van de betrokken jaarrekening waarin melding wordt gemaakt van enige door [de derde] respectievelijk haar dochtermaatschappij afgesloten - hier ter discussie staande - pensioenverzekeringen en daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen wegens het ontbreken van de desbetreffende pagina bij de stukken, mede in aanmerking nemende dat de betrokken jaarrekening volgens de overeenkomst ook als bijlage ("appendix 2") daaraan is gehecht. Hierbij komt, dat ook de "forecast profit and loss statement" die in kopie is overgelegd als productie 8 bij de conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie en die volgens [de verkoper] - door [de koper] niet bestreden - behoorde tot de stukken waarin in het kader van het "due diligence"-onderzoek aan [de koper] inzage is verleend, melding maakt van bijzondere pensioenverplichtingen (onder het kopje "extraordinary items (pensions)"). Voorts heeft de bij de onderhandelingen over de overeenkomst betrokken medewerker van KPMG verklaard - productie 11 bij de conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie - dat voor het aangaan van de overeenkomst aan [de koper] schriftelijk en mondeling mededeling is gedaan van pensioenverplichtingen van [de derde] ten aanzien van "relatives of Mr. [werknemer 1] (father and uncle), amongst others". Deze verklaring is door [de koper] niet weersproken. Tenslotte heeft [de koper] bij fax van 10 juli 1998 - productie 3 bij de conclusie van dupliek in reconventie - zelf gevraagd om documentatie betreffende, onder andere, "pension Mr. [werknemer 2]", zodat zij althans op deze datum met het bestaan van een pensioenverplichting in verband met [werknemer 2]bekend moet worden geacht.
5.11. Uit hetgeen zij onder 5.10. heeft overwogen trekt de rechtbank de conclusie dat [de koper]'s stelling dat [de verkoper] haar onvoldoende heeft ingelicht met betrekking tot de door [de koper] genoemde pensioenverplichtingen, feitelijke grondslag mist, althans dat de door haar aangevoerde feiten niet de conclusie wettigen dat [de verkoper] in haar desbetreffende mededelingsverplichting is tekortgeschoten. Zo [de verkoper] [de koper] al niet uitputtend mocht hebben geïnformeerd omtrent elke bijzonderheid van de door [de koper] genoemde pensioenverplichtingen, dan volgt uit het onder 5.10. overwogene dat [de verkoper] [de koper] in ieder geval dusdanig heeft ingelicht dat niet kan worden gesproken van een schending van [de verkoper]s mededelingsverplichting, zulks mede in het licht van hetgeen de rechtbank hierboven onder 5.7. en 5.8. omtrent de reikwijdte daarvan heeft overwogen.
5.12. Evenmin volgt de rechtbank [de koper]'s stelling dat zij erop mocht vertrouwen dat na de betaling aan [de verkoper] van (een bedrag gelijk aan) de pensioenvoorziening op [de derde]'s balans zoals voorzien in artikel 2.8 van de overeenkomst, geen pensioenverplichtingen op [de derde] meer zouden rusten, in welk geval [de verkoper] [de koper] omtrent het tegendeel had behoren in te lichten. Een dergelijk vertrouwen wordt niet gerechtvaardigd door artikel 2.8 van de overeenkomst, dat betrekking heeft op een door [de verkoper] in het kader van de overeengekomen transactie te ontvangen betaling en niet op (het ontbreken van) (pensioen)verplichtingen van [de derde] na de uitvoering van deze transactie respectievelijk deze betaling, noch door enige andere bepaling van de overeenkomst, waarbij mede betekenis toekomt aan het feit dat partijen bij de in de overeenkomst opgenomen "representations and warranties" niet zijn overeengekomen dat op [de derde] na de aandelenoverdracht geen pensioenverplichtingen meer zouden rusten, terwijl het door [de koper] gestelde vertrouwen evenmin anderszins wordt gerechtvaardigd door de door haar te dezen aangevoerde feiten en omstandigheden.
5.13. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat [de koper]'s vordering tot schadevergoeding ter zake van de schadeposten (a), (b) en (g) op pagina's 10 en 11 van haar conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, feitelijke grondslag mist zodat deze vordering zal worden afgewezen.
F. De procedures met ex-werknemers
5.14. Met betrekking tot [de koper]'s stelling dat [de verkoper] in strijd met haar mededelingsplicht heeft nagelaten melding te maken van gerechtelijke procedures die hebben geleid tot financiële verplichtingen jegens een tweetal ex-werknemers van een dochtermaatschappij van de derde [werknemer 3] en [werknemer 4], ten belope van in totaal
BEF 248.602,- - schadepost (c) op pagina 11 van de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie -, overweegt de rechtbank het volgende.
5.15. [de koper] heeft in haar gedingstukken geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de conclusie wettigen dat zij de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan indien zij vooraf op de hoogte zou zijn geweest van bovenvermelde procedures of verplichtingen, terwijl evenmin is gebleken dat [de verkoper] zulks eigener beweging had behoren af te leiden uit de aard of omvang van de desbetreffende procedures en verplichtingen of de andere omstandigheden van het geval, waarbij van belang is dat het beloop van de betrokken financiële verplichtingen nauwelijks meer is dan 0,5 % van de in artikel 2.1 van de overeenkomst overeengekomen koopprijs van BEF 45.000.000,- (exclusief de op de voet van artikel 2.6 te betalen som). In aanmerking nemende hetgeen hierboven onder 5.7. en 5.8. is overwogen omtrent de reikwijdte van [de verkoper]s pre-contractuele mededelingsverplichting, kan reeds hierom niet worden gesproken van een schending van deze verplichting.
5.16. De omstandigheid dat de hierboven bedoelde gerechtelijke procedures niet zijn genoemd bij de procedures vermeld in artikel 2.6 van de overeenkomst en op pagina 16 van de geconsolideerde jaarrekening van [de derde] over 1997, doet aan bovenstaande slotsom niet af. De rechtbank merkt hierbij ten aanzien van artikel 2.6 van de overeenkomst (geplaatst onder het kopje "other payments") nog op dat dit artikel - evenals het hierboven onder 5.12. besproken artikel 2.8 - betrekking heeft op een door [de verkoper] in het kader van de transactie (mogelijk) te ontvangen betaling en geen verklaring bevat omtrent het ontbreken van andere procedures dan de in artikel 2.6 genoemde, zodat [de koper] - anders dan door haar gesteld - niet (mede) op grond van deze bepaling erop mocht vertrouwen dat er geen andere procedures (en daaruit volgende verplichtingen) waren dan de in dat artikel genoemde.
G. De betalingen aan S.P.E.F.I. S.A.
5.17. [de koper]'s stelling dat [de verkoper] haar ten onrechte niet heeft ingelicht omtrent enige betalingen door een dochtermaatschappij van [de derde] aan de naamloze vennootschap naar Luxemburgs recht S.P.E.F.I. S.A.
- schadepost (d) op pagina 11 van de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie -, mist feitelijke grondslag.
5.18. Volgens de hierboven onder 2.8. aangehaalde lijst van documenten waarin aan [de koper] inzage is verleend in het kader van haar "due diligence"-onderzoek, heeft [de verkoper] aan [de koper] inzage verleend in "agreements concerning the loan Spefi", terwijl zodanige geldleningsdocumentatie - blijkens productie 2 bij de conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie - bovendien aan de overeenkomst is gehecht. [de koper] moet daarom met het bestaan van een door S.P.E.F.I. S.A. verstrekte geldlening en de daarop toepasselijke modaliteiten bekend worden geacht, hetgeen zij op pagina 11 van de conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie, met zoveel woorden heeft erkend. Mede in aanmerking nemende dat de aard van de overeengekomen (aandelen)transactie meebracht dat [de koper] gerechtigd zou worden tot [de derde] (en indirect haar dochtermaatschappijen) inclusief de daarop rustende verplichtingen - zoals de rechtbank hierboven onder 5.8. reeds heeft overwogen -, volgt hieruit dat [de koper] tevens bekend moet worden geacht met de mogelijkheid dat in verband met deze lening (terug)betalingen aan S.P.E.F.I. S.A. konden hebben plaatsgevonden. Dat naderhand (blijkbaar) een geschil is gerezen tussen partijen over het antwoord op de vraag of de betrokken betalingen rechtens een correcte uitvoering hebben gegeven aan de toepasselijke leningsmodaliteiten - welk geschil, gegeven de rechtsgrondslag van de ingestelde reconventionele vordering, als zodanig niet ter beslechting van de rechtbank is -, maakt zulks niet anders zodat het verwijt dat [de verkoper] te dezen in haar mededelingsplicht jegens [de koper] is tekortgeschoten, ongegrond is.
H. De salarisbetalingen aan [werknemer 2]
5.19. Met betrekking tot de salarisbetalingen aan [werknemr 2] in de periode 1996-1998 - schadepost (e) op pagina 11 van de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie - stelt de rechtbank vast dat [de koper] niet heeft gesteld dat zij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst niet bekend was met de desbetreffende salarisbetalingen, maar enkel dat zij niet wist dat tegenover deze betalingen "geen werkzaamheden stonden" en dat de betrokken betalingen "onverschuldigd en frauduleus" waren verricht (pagina 11 van de conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie). Het verwijt dat [de verkoper] ten aanzien van de salarisbetalingen aan [werknemer 2] is tekortgeschoten in haar mededelingsplicht, heeft daarom in essentie betrekking op het niet-mededelen van het (beweerdelijk) onverschuldigde en frauduleuze karakter daarvan en niet op de betalingen zélf.
5.20. Gesteld noch gebleken is dat [de koper] de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan indien zij op de hoogte zou zijn geweest van het door haar gestelde karakter van de betalingen aan [werknemer 2], terwijl dit, nu [de koper] niet heeft betwist dat zij met die betalingen als zodanig bekend was, voorshands ook weinig aannemelijk is. Ook het verwijt dat [de verkoper] op dit punt in haar mededelingsverplichting is tekortgeschoten, is derhalve ongegrond.
I. De aanwezigheid van onverkoopbare voorraden
5.21. Dezelfde slotsom geldt [de koper]'s stelling dat [de verkoper] in strijd met haar mededelingsplicht heeft nagelaten mededeling te doen van de aanwezigheid van onverkoopbare voorraden ten bedrage van in totaal BEF 1.838.949,-
- schadepost (h)2 op pagina 11 van de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie.
5.22. Dat de betrokken voorraden "Car"- en "Martin Pivat"-producten ná de uitvoering van de overeenkomst mogelijk onverkocht zijn gebleven, betekent niet zonder meer dat zij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst reeds als "onverkoopbaar" hadden te gelden, terwijl [de koper] haar stelling dat zulks wél het geval was, onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. In dit verband komt bijzondere betekenis toe aan het feit dat [de koper] [de verkoper]s verweer dat de betrokken voorraden een houdbaarheidstermijn hadden van "meer dan een jaar gerekend vanaf de overnamedatum" - pagina 10 van de conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie - als zodanig niet heeft weersproken, gegeven dat zij daartegenover slechts heeft gesteld dat "de houdbaarheidsdatum te ver was verstreken" - pagina 13 van de conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in reconventie. De rechtbank begrijpt hieruit dat ten tijde van het aangaan van de overeenkomst de houdbaarheidstermijn nog níet was verstreken - zodat de voorraden in ieder geval rechtens verkoopbaar waren -, terwijl door [de koper] geen andere feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit noodzakelijkerwijs volgt dat zij reeds ten tijde van het aangaan van de overeenkomst onverkoopbaar waren. Het verwijt dat [de verkoper] [de koper] niet heeft ingelicht omtrent de aanwezigheid van "onverkoopbare voorraden", is derhalve ongegrond.
J. De gevolgtrekkingen in verband met de beoordeling
5.23. Op grond van hetgeen zij hierboven onder D. tot en met I. heeft overwogen, zal de rechtbank de door [de koper] ingestelde reconventionele vordering tot schadevergoeding als ongegrond afwijzen.
5.24. Voor de beoordeling van het geschil in conventie brengt dit mee dat [de koper] geen verrekeningsbevoegdheid zoals door haar gesteld toekomt, wegens het ontbreken van de door haar gestelde vordering, zodat haar primaire verweer tegen de door [de verkoper] in conventie ingestelde vordering faalt.
5.25. Ditzelfde geldt voor [de koper]'s subsidiaire verweer in conventie - haar verzoek aan de rechtbank tot aanpassing van de overeenkomst zodanig dat haar verplichting tot betaling van BEF 5.000.000,- aan [de verkoper] daarin komt te vervallen -, nu dit subsidiaire verweer is gebaseerd op hetzelfde feitencomplex als het primaire verweer en de rechtbank, op de hierboven overwogen gronden, in dit feitencomplex geen rechtens relevant verwijt jegens [de verkoper] aanwezig acht. Het bovenstaande leidt tevens tot de conclusie dat [de koper]'s beroep op alle door haar ter adstructie van haar primaire en subsidiaire verweer aangevoerde wetsbepalingen, wordt verworpen.
5.26. Ook [de koper]'s meest subsidiaire verweer tegen [de verkoper]s conventionele vordering - de door [de koper] gestelde bevoegdheid tot opschorting van haar betalingsverplichting krachtens de overeenkomst in verband met andere tussen partijen aanhangige rechtsgedingen - wordt verworpen, nu in dit geding noch het bestaan van een te dezen relevante vordering van [de koper] op [de verkoper], noch de aanwezigheid van de door artikel 6:52 Burgerlijk Wetboek vereiste samenhang noodzakelijk voor het bestaan van een opschortingsbevoegdheid, is komen vast te staan, wat dit laatste betreft reeds bij gebreke van voldoende feitelijke onderbouwing ter zake van de gestelde andere aanhangige procedures.
5.27. Nu uit de door partijen over en weer gestelde feiten en omstandigheden en de in dit verband in het geding gebrachte, onbestreden, bewijsmiddelen reeds volgt dat zowel [de koper]'s vordering in reconventie als haar weren in conventie ongegrond zijn, komt aan haar bewijsaanbod geen betekenis toe voor de beslissing van de zaak. Dit bewijsaanbod zal daarom worden gepasseerd.
5.28. Aangezien het vorderingsrecht waaraan de door [de verkoper] in conventie ingestelde vordering is ontleend, op zichzelf niet is betwist - zoals de rechtbank hierboven onder 5.1. heeft overwogen - en [de koper]'s weren tegen toewijzing van deze vordering alle ongegrond zijn gebleken, zal de rechtbank de conventionele vordering toewijzen en [de koper] mitsdien veroordelen tot betaling van een geldsom van BEF 5.000.000,- aan [de verkoper]. Ook de door [de verkoper] gevorderde wettelijke rente zal, bij gebreke van toereikende betwisting, overeenkomstig de vordering worden toegewezen.
K. De invorderings- en proceskosten
5.29. [de verkoper]s conventionele vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. Ter staving van deze vordering heeft [de verkoper] fotokopieën van enkele schriftelijke betalingsverzoeken en een sommatiebrief overgelegd (producties 3 tot en met 6 bij de conclusie van eis). Deze dienen naar het oordeel van de rechtbank evenwel te worden aangemerkt als procesvoorbereidende handelingen als begrepen onder artikel 57 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zodat voor toewijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten geen grond bestaat.
5.30. [de koper] zal, als in conventie en in reconventie in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in conventie en in reconventie.
6. Beslissing
De rechtbank:
in conventie:
6.1. veroordeelt [de koper] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [de verkoper] te betalen een bedrag van
BEF 5.000.000,- (vijf miljoen Belgische franken), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 1999 tot aan de dag van voldoening;
6.2. veroordeelt [de koper] in de proceskosten aan de zijde van [de verkoper] gevallen, tot op deze uitspraak begroot op ( 6.142,33 aan verschotten en op ( 5.400,- aan salaris;
6.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4. wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
6.5. wijst de door [de koper] ingestelde reconventionele vordering af;
6.6. veroordeelt [de koper] in de proceskosten aan de zijde van [de verkoper] gevallen, tot op deze uitspraak begroot op ( 2.700,- aan salaris, en verklaart dit vonnis voor wat betreft deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.H.F.M. Cortenraad LL.M. en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 10 januari 2001.