ECLI:NL:RBUTR:2001:AA9655
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- C. Slothouber
- T. Reichardt
- R. Kool
- Rechtspraak.nl
Vonnis van de Rechtbank Utrecht inzake diefstal en afpersing door verenigde personen
Op 25 januari 2001 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal door twee of meer verenigde personen en afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht het onder 4 ten laste gelegde feit te hebben begaan, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, de rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan de onder 1 primair, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van het vonnis. De bewezenverklaring was gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen waren vervat.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte strafbaar is, en heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer, dat zwakbegaafd was, op slinkse wijze bestolen door hem te misleiden met de belofte dat een geldbedrag van ƒ 50.000,- zou worden belegd. De rechtbank heeft ook de impact van de daden van de verdachte op de slachtoffers in overweging genomen, waaronder de angst en schrik die zij hebben ervaren.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij had schadevergoeding gevorderd van ƒ 50.000,-, maar na inbeslagname van een bedrag van ƒ 1400,- is de vordering toegewezen tot een bedrag van ƒ 48.600,-. Daarnaast is de verdachte verplicht om een bedrag van ƒ 24.300,- aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2001.