2. De beoordeling van de vordering
2.1. Ten aanzien van het exploot van dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten en een redelijke termijn in acht genomen, zodat het gevraagde verstek behoort te worden verleend.
2.2. De vordering strekt ertoe dat gedaagde verboden wordt zonder geldig vervoersbewijs gebruik te maken van het door NS aangeboden openbaar vervoer.
2.3. Uit de in de dagvaarding gestelde - en onweersproken gebleven - feiten blijkt dat NS in de afgelopen 4 jaar ruim 1700 maal heeft geconstateerd dat gedaagde zonder geldig vervoersbewijs gebruik maakte van het door haar aangeboden openbaar vervoer. In dit verband heeft gedaagde inmiddels een schuld aan NS van ruim f. 250.000,--, voor welke schuld gedaagde, die in het verleden een bijstandsuitkering ontving, maar thans zwervende is, geen verhaal biedt. Aan sommaties van NS om vorenbedoelde handelingen te staken heeft gedaagde geen gehoor gegeven.
2.4. De vordering komt de president niet ongegrond of onrechtmatig voor en de spoedeisendheid van de zaak is uit het gestelde en gevorderde voldoende aannemelijk geworden, zodat de vordering zal worden toegewezen.
2.5. Ten aanzien van de gevorderde lijfsdwang overweegt de president als volgt.
Lijfsdwang is een uiterste drukmiddel, waarmee wordt beoogd te bewerkstelligen dat degene die de verboden handelingen verricht, deze handelingen in het vervolg zal nalaten.
In het onderhavige geval is - naar het oordeel van de president - voldoende aanleiding om aan het gevorderde verbod het dwangmiddel van lijfsdwang te verbinden. Uit de overgelegde producties blijkt dat gedaagde gedurende de afgelopen jaren bijna dagelijks zonder geldig vervoersbewijs gebruik heeft gemaakt van het door NS aangeboden openbaar vervoer. Voorts is gebleken dat gedaagde op sommaties van NS om dit gedrag te staken, geen gehoor heeft gegeven. Tenslotte is in deze van belang dat gedaagde door de executiemaatregelen (het verhaal op de bijstandsuitkering) niet ertoe werd gebracht om af te zien van het plegen van de verboden handelingen. Nu gedaagde geen bekende inkomsten heeft, helpt het opleggen van een dwangsom niet.
2.6. Het karakter van de maatregel van lijfsdwang als een drukmiddel - en niet als een straf - brengt mee dat toepassing van dat drukmiddel behoort te worden gestaakt op het moment dat de gewraakte handeling wordt gestaakt. Het gewraakte handelen van gedaagde bestaat niet slechts uit het reizen zonder geldig vervoersbewijs, maar ook uit het vervolgens niet betalen van het vervoersbewijs en de daarbij behorende boete. Het voorgaande leidt ertoe dat een gijzeling niet kan aanvangen, indien gedaagde daaraan voorafgaand het vervoersbewijs en de boete voldoet en een aangevangen gijzeling dient te worden beëindigd op het moment dat gedaagde het vervoersbewijs en de daarbij behorende boete alsnog betaalt.
Het karakter van de gevorderde maatregel brengt tevens mee dat alleen een volgende gijzeling mag plaatsvinden, indien gedaagde na de vorige gijzeling opnieuw niet voldoet aan het verbod, dit om te voorkomen dat de overtredingen door NS worden 'opgespaard' en de gijzeling vervolgens voor al deze overtredingen aansluitend ten uitvoer wordt gelegd.
Tenslotte zal de maximale duur van de gijzeling ten opzichte van de vordering worden beperkt. In de omstandigheid dat gedaagde bijna dagelijks van het door NS aangeboden vervoer gebruik maakt, ziet de president - mede gezien de kosten die met het uitvoeren van de gevorderde maatregel zijn gemoeid - aanleiding om de duur van elke afzonderlijke gijzeling te beperken tot maximaal 48 uur per overtreding.
Gezien het karakter van het kort geding als voorlopige maatregel zal aan de mogelijkheid om dit vonnis te executeren een termijn worden verbonden van twee jaar na betekening van dit vonnis.
2.7. De gevorderde machtiging om dit vonnis ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van de justitie en de (spoorweg-)politie kan als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
2.8. Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.