Arrondissementsrechtbank te Utrecht
van de meervoudige kamer voor de behandeling v van burgerlijke zaken, in de zaak van:
[de vrouw]
wonende te [...], thans verblijvende te
Moskou, Rusland,
procureur: mr. C.J. Coster,
[de man]
wonende te [...],
procureur: mr. C.J.A. Snouckaert van s Schauburg-Buchwaldt.
1. Verloop van de procedure
De vrouw heeft ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend dat strekt tot het geven van voorlopige voorzieningen.
De man heeft daarop een verweerschrift, tevens verzoekschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van de enkelvoudige kamer van 10 april 2001.
De behandeling van de zaak is voortgezet ter terechtzitting met gesloten deuren van de meervoudige kamer van 2 mei 2001.
2. Beoordeling van het verzochte
Tussen partijen bestaat geschil over de toevertrouwing van het minderjarige kind van partijen en de door de vrouw gevraagde bijdrage in haar levensonderhoud.
De vrouw heeft bij monde van haar procureur ter terechtzitting d.d. 2 mei 2001 haar verzoek met betrekking tot het
uitsluitend gebruik van de echtelijke woning ingetrokken, zodat het verzoek van de man dienaangaande kan worden toegewezen.
toevertrouwing minderjarig kind van partijen
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over hun minderjarige kind [...], geboren op [...] 1997 te Utrecht.
Beide partijen hebben om de toevertrouwing van het minderjarige kind van partijen verzocht.
Uit de stukken en de verhoren ter zitting, waarbij de vrouw niet in persoon is verschenen, is gebleken dat de vrouw met het kind van partijen medio februari 2001, zonder de toestemming van de man naar Moskou is vertrokken alwaar zij sedertdien met de minderjarige verblijft. De procureur van de vrouw heeft zowel ter zitting van 10 april 2001 als ter zitting van 2 mei 2001 verklaard dat de vrouw niet van plan is met de minderjarige terug te komen naar Nederland.
De vrouw heeft de man aangegeven dat zij met de minderjarige [...] in Moskou wil blijven wonen.
De man heeft zich daartegen verzet. Hij heeft geprobeerd via de Centrale Autoriteit om [het kind] terug naar Nederland te halen. Aangezien Rusland geen verdragsland is bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag (van 25 oktober 1980) noch bij het Europese Kinderontvoeringsverdrag (van 20 mei 1980) is dat tot dusver niet gelukt.
De man heeft mede het gezag over de minderjarige. Sinds hun huwelijk hadden partijen ( en de minderjarige sinds zijn geboorte) hun gewone verblijfplaats in Nederland. De vrouw heeft de minderjarige door deze, zonder de toestemming van de man, mee te nemen naar Rusland, en door te weigeren de minderjarige te doen terugkeren naar Nederland, aan het gezag van de man onttrokken en daarmede is deze overbrenging ongeoorloofd. Deze ongeoorloofde overbrenging heeft niet tot gevolg dat er thans wijziging is gekomen in de gewone verblijfplaats van de minderjarige en de Nederlandse rechter is dus bevoegd om van de verzoeken van beide partijen tot toevertrouwing van de minderjarige aan hen kennis te nemen. In dit verband is tevens van belang dat artikel 2 van de Nederlandse Uitvoeringswet Kinderontvoeringsverdragen van 2 mei 1990 bepaalt dat de Uitvoeringswet ook van toepassing is in gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst. De Kinderontvoeringsverdragen gaan ervan uit dat het kind eerst moet worden teruggeleid naar zijn gewone verblijfplaats en dat beslissingen over het gezag over de minderjarige dienen te worden genomen door de rechter van deze gewone verblijfplaats. Rusland mag dan geen partij bij het Verdrag zijn, de rechtbank acht het standpunt van de man dat het minderjarige kind van partijen eerst moet terugkomen in Nederland redelijk en in overeenstemming met de doelstelling van de twee Internationale Kinderontvoeringsverdragen.
Blijkens de Preambule van het Haagse Kinderontvoeringsverdrag is de doelstelling van het Verdrag om in internationaal verband kinderen te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de vrouw éénzijdig en zonder toestemming van de man en derhalve in strijd met zijn gezagsrecht, de verblijfplaats van de minderjarige [...] gewijzigd heeft, zij in strijd handelt met het belang van [het kind], die in Nederland geboren is, de Nederlandse nationaliteit heeft en vanaf zijn geboorte in Nederland woonachtig is geweest.
De rechtbank zal, nu de vrouw door te handelen zoals hierboven weergegeven, niet in het belang van [het kind] handelt en nu de man heeft aangegeven bij toevertrouwing van de minderjarige aan hem een ruime omgangsregeling met de vrouw te willen toestaan, het minderjarige kind van partijen aan de man toevertrouwen en op grond van art:1:253a BW bepalen dat de verblijfplaats van de minderjarige bij zijn vader in Nederland is.
De rechtbank acht zulks thans het meest in het belang van de minderjarige.
Bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw
De vrouw heeft gevraagd om een bijdrage in haar levensonderhoud vast te stellen van f 4.500,- per maand.
De man heeft zich daartegen verweerd. Aangevoerd is dat de vrouw geen behoefte heeft aan een bijdrage omdat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Voorts heeft de man aangevoerd dat de gevraagde bijdrage zijn draagkracht te boven gaat.
De man heeft onweersproken gesteld dat de vrouw in 1999 in Nederland een inkomen ontving van f 69.561,87 bruto per jaar, dat de vrouw na de geboorte van de minderjarige [...] full-time is blijven werken en dat de vrouw spontaan is opgehouden met werken om terug te keren naar Rusland.
Nu de vrouw zelf haar baan heeft opgezegd, geen enkel gegeven heeft overgelegd om haar behoefte aan te tonen, en nu de man de behoefte van de vrouw aan een bijdrage heeft betwist en de vrouw dit niet althans onvoldoende heeft weersproken, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud vast te stellen afwijzen.
De gebleken feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, vormen de grond voor de volgende beslissing.
voor de duur van het geding met ingang van heden:
bepaalt dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [...] met bevel dat de andere echtgenoot die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
machtigt de man deze ontruiming te doen bewerkstelligen met behulp van de sterke arm;
bepaalt dat het minderjarige kind [...] zal worden toevertrouwd aan de man;
met bevel dat, indien het kind niet reeds in de macht van die echtgenoot mocht zijn, hij aan de man wordt afgegeven;
bepaalt dat de verblijfplaats van de minderjarige [...] bij de man in Nederland is;
stelt tussen de vrouw en het minderjarige kind [...] de navolgende omgangsregeling vast: de vrouw mag het kind bij zich hebben van maandagochtend 8.30 uur tot donderdagmiddag
17.30 uur, alsmede de helft van de vakanties;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Sijbrandij, voorzitter, mrs. M. van Delft-Baas en P.K. Ruts-Houtman, rechters (allen tevens kinderrechter) op 9 mei 2001,
in tegenwoordigheid van F.E. Knoppert, griffier.