ECLI:NL:RBUTR:2001:AB1638

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
16/204509-00
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens gebrek aan bewijs van opzettelijke schending van geheimhouding

Op 15 mei 2001 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, vertegenwoordigd door raadsman mr. drs. E. Olof. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman voerde aan dat de dagvaarding vaag was en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege ongelijke toegang tot het openbaar ministerie. De rechtbank verwierp deze stellingen, omdat ze geen steun vonden in het recht.

De rechtbank heeft vervolgens de bewijsbeslissing behandeld. De verdachte had erkend de vertrouwelijkheid te hebben doorbroken, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet gelijkgesteld kan worden met de opzettelijke schending van een geheim zoals bedoeld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. Hierdoor was niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan.

De rechtbank heeft uiteindelijk beslist dat de verdachte niet schuldig is aan het ten laste gelegde feit en heeft hem vrijgesproken. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 mei 2001 door de meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit de rechters T.H.P. de Roos, C.J.H.G. Bronzwaer en J.R. Krol, bijgestaan door griffier mr. J.J.M. Uitermark.

Uitspraak

Parketnummer : 16/204509-00
Datum uitspraak : 15 mei 2001
Tegenspraak
Raadsman: mr. drs. E. Olof
G/T: Nee
V O N N I S
van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[Verdachte]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2001.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
2. De geldigheid van de dagvaarding
Voorzover de raadsman heeft bedoeld te stellen dat de tenlastelegging vaag is en door het door elkaar gebruiken van de begrippen vertrouwelijkheid en geheimhoudingsplicht niet voldoet aan de eisen die art. 261 van het Wetboek van Strafvordering stelt, verwerpt de rechtbank deze stelling aangezien de tenlastelegging geheel voldoet aan de eisen die genoemd artikel daaraan stelt. De dagvaarding is dus geldig.
3. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft ter zitting ook nog als verweer gevoerd dat om de hiervoor onder 2 weergegeven stelling omtrent vaagheid en het door elkaar gebruiken van de genoemde begrippen, de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank verwerpt dit verweer omdat een dergelijk verweer geen steun vindt in het recht.
De raadsman heeft voorts gesteld dat sprake is geweest van een ongelijke toegang tot het openbaar ministerie, waarbij de gemeente in haar hoedanigheid als aangever beter toegang heeft gekregen dan de verdachte. Deze ongelijkheid in behandeling dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat, voor zover al sprake zou zijn van een dergelijke ongelijke toegang bij het openbaar ministerie, dit niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie aangezien deze stelling evenmin steun vindt in het recht.
4. De bewijsbeslissing
Hoewel de verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven welbewust de op de stukken rustende vertrouwelijkheid te hebben doorbroken, levert dit naar het oordeel van de rechtbank niet op de ten laste gelegde opzettelijke schending van enig geheim ex. artikel 272 Wetboek van Strafrecht aangezien het begrip "vertrouwelijkheid" niet gelijkgesteld kan worden met het begrip "geheim".
Mitsdien is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd. De verdachte moet derhalve worden vrijgesproken.
5. DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mrs. T.H.P. de Roos, C.J.H.G. Bronzwaer en J.R. Krol bijgestaan door mr. J.J.M. Uitermark als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 mei 2001.