ECLI:NL:RBUTR:2001:AB1638
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- T.H.P. de Roos
- C.J.H.G. Bronzwaer
- J.R. Krol
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak wegens gebrek aan bewijs van opzettelijke schending van geheimhouding
Op 15 mei 2001 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, vertegenwoordigd door raadsman mr. drs. E. Olof. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman voerde aan dat de dagvaarding vaag was en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege ongelijke toegang tot het openbaar ministerie. De rechtbank verwierp deze stellingen, omdat ze geen steun vonden in het recht.
De rechtbank heeft vervolgens de bewijsbeslissing behandeld. De verdachte had erkend de vertrouwelijkheid te hebben doorbroken, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet gelijkgesteld kan worden met de opzettelijke schending van een geheim zoals bedoeld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. Hierdoor was niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan.
De rechtbank heeft uiteindelijk beslist dat de verdachte niet schuldig is aan het ten laste gelegde feit en heeft hem vrijgesproken. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 mei 2001 door de meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit de rechters T.H.P. de Roos, C.J.H.G. Bronzwaer en J.R. Krol, bijgestaan door griffier mr. J.J.M. Uitermark.