ECLI:NL:RBUTR:2001:AB2065
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.J. Smit
- J.R. Krol
- N.J. van Weelden-de Ruijter
- Rechtspraak.nl
Partiële nietigheid van de dagvaarding en vrijspraak in oplichtingszaak
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 12 juni 2001, stond de verdachte terecht op beschuldiging van oplichting. De tenlastelegging omvatte meerdere oplichtingshandelingen die zouden hebben plaatsgevonden tussen 16 februari 1995 en 31 mei 1998. De raadsman van de verdachte, mr. Th.U. Hiddema, voerde primair aan dat de dagvaarding nietig verklaard diende te worden vanwege innerlijke tegenstrijdigheid. Hij wees erop dat de feiten die in de tenlastelegging waren opgenomen, onder andere handelingen die in januari en april 1993 en in december 1994 zouden hebben plaatsgevonden, niet binnen de aangegeven periode vielen.
De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding inderdaad partieel nietig verklaard moest worden, specifiek voor de handelingen die niet binnen de tenlastegelegde periode vielen. De rechtbank concludeerde dat de dagvaarding in dat opzicht innerlijk tegenstrijdig was, maar dat de verdachte voldoende begrip had van de beschuldigingen die tegen haar waren geuit.
Wat betreft de bewijsbeslissing oordeelde de rechtbank dat niet wettig en overtuigend was bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had gepleegd. De aangever was niet door valse mededelingen van de verdachte misleid, zoals in de tenlastelegging was gesteld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen. Dit vonnis werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 juni 2001, waarbij mr. N.J. van Weelden-de Ruijter niet in staat was om het vonnis mede te ondertekenen.