3. Het geschil en de beoordeling ervan
3.1. Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vordering wordt verwezen naar de aangehechte concept-dagvaarding. Kort weergegeven houdt de vordering in dat de BOPOM dan wel de Gemeente zullen zorgen dat M. wordt toegelaten tot een openbare basisschool in Maarssen en dat zij voor M. geschikte huiswerkbegeleiding zullen regelen.
3.2. De stellingen van de ouders en het verweer van de BOPOM en van de Gemeente komen in het volgende voor zoveel nodig aan de orde.
3.3. De BOPOM voert allereerst als formeel verweer aan dat zij niet bevoegd is tot optreden in een burgerlijk geding.
3.4. Dit verweer treft doel. De bevoegdheid om in een burgerlijk geding op te treden komt in beginsel alleen toe aan natuurlijke personen en aan rechtspersonen, zij het dat hierop onder omstandigheden uitzonderingen mogelijk zijn (zie HR 25 november 1983, NJ 1984, 297). In dit geval bezit de BOPOM geen rechtspersoonlijkheid en heeft zij ook niet op andere wijze procesbevoegdheid verkregen, terwijl er, mede gelet op de van toepassing zijnde regelgeving, geen aanleiding bestaat om thans een uitzondering op het bedoelde beginsel aan te nemen.
3.5. Hieruit volgt dat de vordering van de ouders jegens de BOPOM niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
3.6. De Gemeente voert als formeel verweer aan dat de bevoegdheden van haar gemeenteraad, hierna te noemen: de Raad, en van haar College van Burgemeester en Wethouders, verder te noemen: B. en W., in dezen zijn gedelegeerd aan de BOPOM, zodat de Raad en B. en W. deze bevoegdheden zelf niet meer kunnen uitoefenen.
3.7. Ook dit verweer treft doel. Mede gelet op de artikelen 82, 156 en 165 Gemeentewet was de bedoelde delegatie aan de BOPOM mogelijk, hetgeen door de ouders ook niet is betwist. Hieruit volgt dat de Gemeente door middel van de Raad of B. en W. die bevoegdheden niet meer kan uitoefenen, zij het dat in het kader van het toezicht nog wel bepaalde maatregelen mogelijk zijn, zoals de schorsing van een besluit in enkele, met name genoemde gevallen en het geven van aanwijzingen. In dit geval gaat het echter niet om een besluit van de BOPOM, terwijl een aanwijzing bovendien niet een concreet geval kan betreffen.
3.8. Aldus zal de Gemeente, wat er ook zij van een eventueel onrechtmatig handelen, naar voorlopig oordeel niet kunnen voldoen aan hetgeen door de ouders wordt gevorderd, zodat de vordering jegens de Gemeente afgewezen zal moeten worden.
3.9. Nu de vordering aldus jegens geen van de gedaagden voor toewijzing vatbaar is, wordt ten overvloede het volgende overwogen.
3.10. Voor de ouders is een probleem ontstaan, nu zij tegen het advies van de PCL - naar inmiddels ook uit het oordeel van de bestuursrechter is gebleken - niet door bezwaar of beroep kunnen opkomen, terwijl dit advies wel tot het vérstrekkende gevolg blijkt te leiden dat de openbare scholen in Maarssen op grond van dat advies M. niet inschrijven. Voor zover hieruit zou volgen dat de burgerlijke rechter is aangewezen om over het bedoelde advies te oordelen - hetgeen overigens slechts een beperkte toetsing zou kunnen inhouden -, betreft dit echter de PCL, die een onderdeel vormt van de Vereniging "Federatief Samenwerkingsverband WSNS Maarssen", doch deze vereniging is in dit geding niet gedagvaard. Dat de onderhavige vordering jegens de BOPOM niet-ontvankelijk en jegens de Gemeente niet voor toewijzing vatbaar wordt geoordeeld, brengt nog niet mee, zoals de ouders menen, dat geen enkele rechter over de kwestie kan oordelen. Daartoe is het volgende van belang.
3.11. Wat het advies zelf betreft, moet thans van de volgende feiten worden uitgegaan: (i) de PCL heeft inmiddels kennis genomen van het onderzoeksrapport van Altrecht, doch heeft daarin - zo blijkt uit het schrijven van 16 mei 2001 van mr. Van Rijn - onvoldoende aanleiding gevonden om het ZMOK-advies te herzien, nu in het onderzoek van Altrecht geen informatie van de zijde van de school/scholen is meegenomen; (ii) de PCL heeft blijkens datzelfde schrijven en ook blijkens de pleitaantekeningen van 23 mei 2001 van mr. Van Rijn aangeboden het advies te heroverwegen, omdat de mogelijkheid van ZMOK-onderwijs inmiddels is vervallen en dus slechts de keuze overblijft tussen plaatsing op een gewone school met ondersteuning van bijzondere begeleiding en plaatsing op een school voor speciaal onderwijs.
3.12. Indien de ouders op het onder (ii) bedoelde aanbod van de PCL niet zouden willen ingaan, bestaat voor hen de mogelijkheid M. aan te melden bij een (openbare) school van hun keuze en indien die school of de BOPOM weigert om hem in te schrijven, kunnen zij ingevolge artikel 40 Wet op het Primair Onderwijs tegen die weigering (tijdig) bezwaar maken en bij afwijzing van dat bezwaar - aangezien dit betrekking heeft op het openbaar onderwijs - beroep instellen. Aldus kunnen de gronden voor die weigering door de bestuursrechter (beperkt) worden getoetst.
3.13. Indien de ouders wel op het bedoelde aanbod van de PCL zouden willen ingaan, moet worden aangenomen dat de heroverweging, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.11 is overwogen, slechts kan leiden tot het al dan niet geven van een toelaatbaarheidsbeschikking voor het speciale onderwijs. In beide gevallen bestaat voor de ouders de mogelijkheid om tegen die beslissing zonodig bezwaar en eventueel beroep in te stellen, zodat een (beperkte) rechterlijke toetsing gewaarborgd is.
3.14. Ook indien de ouders wel een heroverweging van de PCL zouden wensen, doch de PCL zou weigeren om zonder een nader onderzoek, waartegen de ouders bezwaren hebben, een nieuwe beslissing te geven, kan daarover na het instellen van bezwaar het oordeel van de bestuursrechter worden gevraagd.
3.15. Ten aanzien van een mogelijk nader onderzoek wordt overwogen dat, daargelaten wat de toegevoegde waarde daarvan zou kunnen zijn voor zover gericht op de heroverweging door de PCL, in het kader van de uiteindelijke plaatsing van M. op een bepaalde school een nader onderzoek nodig kan zijn. Een zodanig onderzoek is niet bedoeld, zoals de ouders vrezen, om hun fouten of tekortkomingen vast te stellen, doch om de school in staat te stellen M. zo goed mogelijk te begeleiden, nu hij een jaar lang niet naar school is gegaan en beleiding nodig heeft. Zo zal de school mogelijk willen (laten) nagaan of het kennisniveau van M. aansluit bij de groep waarin hij geplaatst zal worden en welke begeleiding voor hem nodig en het meest aangewezen zal zijn.
3.16. Zoals hiervoor onder 3.5 en 3.8 is overwogen, zullen de ouders jegens de BOPOM niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering en zal de vordering jegens de Gemeente worden afgewezen.
3.17. De ouders zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding worden veroordeeld.