ECLI:NL:RBUTR:2001:AB2235
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.H.C. van Ginhoven
- Rechtspraak.nl
Ontkenning vaderschap en belangen van minderjarige in juridische context
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 11 april 2001 uitspraak gedaan in een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap. De moeder van de minderjarige, die binnen 306 dagen na het overlijden van haar echtgenoot is geboren, heeft het verzoek ingediend als wettelijk vertegenwoordiger van het kind. De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift en het schrijven van de bijzondere curator. Tijdens de zitting op 15 maart 2001 is de zaak behandeld met gesloten deuren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, die zeven jaar oud is, niet in staat is zijn belangen in deze zaak redelijk te waarderen. De moeder heeft het verzoek gedaan om het vaderschap van de voormalige echtgenoot te ontkennen, maar de rechtbank oordeelt dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Dit is gebaseerd op de wettelijke bepalingen die stellen dat de moeder binnen een bepaalde termijn een verzoek tot ontkenning van het vaderschap moet indienen, en deze termijn is inmiddels verstreken.
De rechtbank overweegt dat het in het belang van het kind is dat de juridische situatie wordt aangepast aan de feitelijke omstandigheden, maar dat de moeder niet kan optreden zonder dat het kind op de hoogte is van de juridische situatie. De rechtbank concludeert dat de moeder niet kan worden ontvangen in haar verzoek, omdat het kind niet in staat is om zijn belangen te waarderen en de moeder feitelijk het verzoek heeft geformuleerd zonder dat het kind hiervan op de hoogte is. De beslissing van de rechtbank is dat de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard.