Vonnis van de president van de arrondissementsrechtbank te Utrecht in het kort geding van:
de vereniging VELSEROORDER SPORT VERENIGING "VSV",
gevestigd te Velserbroek,
eiseres,
procureur: mr. V.R. de Meyere,
advocaat: mr. T.A. Phijffer te Amsterdam,
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND,
gevestigd te Zeist,
gedaagde,
procureur: mr. B.F. Keulen,
advocaat: mr. H.J.A. Knijff te 's-Gravenhage.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1. Voor het verloop van de procedure tot 15 mei 2001 wordt verwezen naar het (tussen)vonnis dat de president op die datum in deze zaak heeft uitgesproken. Bij dat vonnis is de KNVB in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen te verschaffen zoals in onderdeel 4.5 van dat vonnis is omschreven.
1.2. Ter voldoening daaraan heeft de KNVB, bij brief van haar procureur van 28 mei 2001, een akte na tussenvonnis met producties, aan de president doen toekomen.
1.3. VSV heeft daarop, bij brieven van haar advocaat, eveneens nog een aantal producties, te weten de producties 16 tot en met 27 aan de president doen toekomen.
1.4. Op 20 juni 2001 is de behandeling van de zaak hervat. Op die terechtzitting heeft VSV [..] aan de hand van pleitnotities en producties, haar vordering nader toegelicht. De KNVB heeft bij monde van haar advocaat mr. H.J.A. Knijff, mede aan de hand van de akte na tussenvonnis en producties, haar standpunt nader uiteengezet.
1.5. Tijdens het voortgezette debat zijn aan de zijde van VSV ook enige inlichtingen verschaft door [..] en [..].
Aan de zijde van de KNVB zijn enige inlichtingen verschaft door [..] en [..].
1.6. Partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd.
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1. De president verwijst naar en blijft bij hetgeen hij in het (tussen)vonnis van 15 mei 2001 heeft overwogen, een en ander met dien verstande dat in plaats van 1 juni 1996, zoals vermeld in vraag 3 sub b in onderdeel 4.5 van dat vonnis dient te worden gelezen 1 juli 1996. Voor zover VSV, bij de behandeling ter zitting van 20 juni 2001, nadere beschouwingen heeft gewijd aan wat in dat vonnis zonder voorbehoud is overwogen, gaat de president daaraan voorbij.
2.2. Bij het (tussen)vonnis is de KNVB in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen te verschaffen over de in onderdeel 4.5 van dat vonnis weergegeven vragen.
2.3. Met betrekking tot de gevraagde informatie over de precieze wijze waarop de voorgenomen fusie tussen Telstar en Stormvogels tot stand komt (vraag 1), heeft de KNVB de volgende bescheiden in het geding gebracht:
- een (fotokopie van een) notariële akte van 10 april 2001 waaruit volgt dat de Stichting Telstar haar rechtsvorm heeft gewijzigd in een vereniging, zodat is ontstaan IJmuidense Voetbal Vereniging Telstar 1963, hierna: Vereniging Telstar;
- een (fotokopie van een) concept akte van notaris mr. E.J.M. Mascini, waaruit blijkt dat Vereniging Telstar en de IJmuidense Voetbal Vereniging Stormvogels, hierna: Stormvogels, hebben besloten per 1 juli 2001 een fusie als bedoeld in artikel 2:309 BW aan te gaan, waarbij Stormvogels het vermogen van Vereniging Telstar onder algemene titel verkrijgt, en waarbij de Vereniging Telstar
ingevolge het bepaalde in artikel 2:311 lid 1 BW zal ophouden te bestaan. Verder blijkt uit deze concept-akte dat de gefuseerde vereniging de naam zal dragen Stormvogels-Telstar Combinatie;
- een uitnodiging van het bestuur van de Vereniging Telstar aan haar leden tot het bijwonen van de buitengewone algemene ledenvergadering te houden op 7 mei 2001, alsmede de notulen van de desbetreffende vergadering, waaruit blijkt dat de voorzitter ter vergadering heeft vastgesteld dat de vergadering heeft besloten te fuseren met Stormvogels;
- de agenda voor de bijzondere ledenvergadering van Stormvogels te houden op 14 maart 2001, alsmede de notulen van deze ledenvergadering, waaruit blijkt dat de
ledenvergadering van Stormvogels voor een fusie met de Vereniging Telstar heeft gestemd.
Uit de inhoud van de hiervoor weergegeven en door VSV niet betwiste bescheiden volgt dat de Vereniging Telstar voornemens is te fuseren met Stormvogels. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat de oprichtingsakte eerst kan worden verleden wanneer de goedkeuring van het bondsbestuur van de KNVB ingevolge artikel 10 van haar Algemeen Reglement is verkregen.
2.4. De KNVB heeft, met betrekking tot de aan haar gevraagde informatie over de uitoefening van de licentie na de fusie (vraag 2), gesteld dat de Licentiecommissie, naar aanleiding van de licentie-aanvraag voor het seizoen 1991/1992 van de fusieclub SVV/Dordrecht 90, een beleidslijn heeft ontwikkeld, die zij ook voornemens is te hanteren in het geval van de gefuseerde vereniging Stormvogels-Telstar Combinatie. Een kort verslag van de vergadering van de Licentiecommissie van 24 juni 1991 heeft de KNVB in dit kort geding als productie overgelegd. Uit deze beleidslijn volgt dat de gefuseerde vereniging Stormvogels-Telstar Combinatie de fusie-akten aan de KNVB zal moeten overleggen en dat verder een begroting voor het seizoen 2001/2002 moet worden ingediend waaruit blijkt dat van een financieel haalbare situatie sprake is en dat de continuïteit gewaarborgd is. Tevens dienen zowel de vereniging Telstar als Stormvogels stukken over te leggen waaruit de financiële positie per 30 juni 2001 blijkt en moeten de voorlopige jaarstukken over het seizoen 2000/2001 worden ingediend.
Ook zal de gefuseerde vereniging Stormvogels-Telstar Combinatie een nieuwe licentie-aanvraag moeten indienen, zulks gekoppeld aan het verzoek om de licentie-aanvraag van Telstar voor het seizoen 2001/2002 in te trekken.
De KNVB stelt dat, indien aan de hiervoor vermelde voorwaarden wordt voldaan, aan de gefuseerde vereniging Stormvogels-Telstar Combinatie een licentie zal worden verleend. Ingevolge het bepaalde in artikel 1 lid 4 sub a van het Licentiereglement is het in dat geval, aldus de KNVB, aan Stormvogels-Telstar Combinatie voorbehouden om de aan de licentie verbonden rechten uit te oefenen, waaronder het recht deel te nemen aan de door of onder verantwoordelijkheid van het Bestuur Betaald Voetbal georganiseerde wedstrijden. Ondanks de betwisting daarvan door VSV is de president van oordeel dat de KNVB vraag 2 voldoende heeft beantwoord.
2.5. De KNVB heeft, met betrekking tot (nadere) informatie over vraag 3 (de reglementsbepalingen artikel 11D (oud) en 11E (oud) respectievelijk de artikelen 9 en 10 (nieuw), door middel van advies van de Reglementscommissie van de KNVB, waarbij antwoord wordt gegeven op de navolgende vragen:
a. Wat is doel en strekking van artikel 11D (oud) en artikel 9 (nieuw) van het Algemeen reglement;
b. Waarom is vanaf 1 juni 1996 (lees 1 juli 1996) het aangaan van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 11D lid 1 (oud) en artikel 9 (nieuw) van het Algemeen reglement niet meer toegestaan;
c. Wat is doel en strekking van artikel 11E (oud) en artikel 10 (nieuw) van het Algemeen reglement;
d. Wat is in artikel 10 van het thans geldende Algemeen reglement de betekenis van de zinsnede "die binnen hun verband deelnemen";
e. Komt een fusie van een voetbalclub toegelaten tot de sectie betaald voetbal en een voetbalclub van de sectie amateurvoetbal, die geen erkend samenwerkingsverband hadden op 1 juli 1996, voor goedkeuring door bondsbestuur in aanmerking, als productie het advies van de Reglementscommissie van de KNVB van 23 mei 2001 overgelegd.
Het in de brief van 23 mei 2001 gegeven advies van de Reglementscommissie luidt als volgt:
" Vraag 3 onder a.
Artikel 11D (oud) Algemeen Reglement (verder AR) is medio jaren '80 in het AR opgenomen, omdat aan betaald- voetbalorganisaties (verder BVO's) met de stichtingsvorm werd toegestaan een jeugdelftal te hebben om mee te doen aan de opnieuw ingestelde landelijke jeugdcompetitie, aanvankelijk uitsluitend voor A-junioren.
Stichtingen konden destijds reglementair slechts één A-jeugdelftal hebben met maximaal 18 spelers. Zij kampten daardoor ieder seizoen met problemen daar dit aantal spelers dikwijls onvoldoende bleek te zijn om de competitie goed te kunnen uitspelen. Verenigingen (BVO of amateur) daarentegen zijn reglementair niet beperkt in het aantal elftallen per leeftijdsklasse noch in het aantal spelers per elftal.
De problemen voor de stichtingen werden alleen maar groter, toen de landelijke competitie voor B-junioren werd ingesteld, waarbij aan BVO's met de stichtingsvorm uitbreiding van de jeugdafdeling werd toegestaan, wederom met slechts één elftal, ten behoeve van deelname aan deze competitie. Groter, daar bij mogelijke ontstentenis van A-junioren geput moest worden uit de eigen B-junioren, terwijl bij ontstentenis van B-junioren geen mogelijkheid was spelers aan te trekken beneden de minimale B-leeftijd.
Om het aan BVO's in stichtingsvorm toch mogelijk te maken om deel te nemen aan de landelijke A- en B- jeugdcompetities zonder hen onnodig achter te stellen bij BVO's in verenigingsvorm (die over volledige jeugdafdelingen konden beschikken) is het samenwerkingsverband ingevoerd.
Hierdoor kwam de gehele jeugdafdeling van de deelnemende vereniging behorend tot het samenwerkingsverband ter beschikking van de stichting, zelfs voor twee seniorenteams. De bijzondere voorwaarden waar een samenwerkingsverband verder aan moest voldoen werden nader gepreciseerd in artikel 11D (oud) lid 2 AR, artikel 9 AR nieuw.
Vraag 3 onder b
Deze vraag dient door uw bestuur te worden beantwoord, daar het een besluit van uw bestuur is geweest, welk besluit door de bondsvergadering is geaccordeerd door middel van een wijziging van het desbetreffende artikel van het AR.
Vraag 3 onder c
De strekking is om aan te geven dat in ieder geval een fusie waarbij elftallen van één van de fuserende partijen aan competities van zowel de sectie betaald voetbal als de sectie amateurvoetbal deelnemen, altijd ter goedkeuring aan het bondsbestuur dient te worden voorgelegd. Dit om te voorkomen dat bij de beoordeling van de fusie, belangen van een van de secties wellicht ten onrechte zwaarder zouden komen te wegen dan van de andere of bepaalde sectiebelangen over het hoofd zouden worden gezien.
Vraag 3 onder d
Sinds de invoering van de samenwerkingsverbanden bestaan binnen de KNVB de navolgende verbanden:
1. een BVO in de verenigingsvorm;
2. een BVO in de stichtingsvorm;
3. een door het bondsbestuur goedgekeurd samenwerkings verband tussen een BVO in de stichtingsvorm en een amateurvereniging;
4. een amateurvereniging.
Hieronder wordt aangegeven aan welke competities de elftallen van de onderscheidenlijke verbanden reglementair kunnen deelnemen:
Ad 1. Twee seniorelftallen nemen in verenigingsverband
deel aan de competities van de sectie betaald voetbal.
Twee juniorelftallen (één A en één B) nemen deel aan de landelijke jeugdcompetities of na degradatie aan de jeugdcompetities van de sectie amateurvoetbal. De overige elftallen, zowel senioren als junioren, nemen deel aan de competities van de sectie amateurvoetbal.
Ad 2. Twee seniorelftallen nemen in stichtingsverband deel aan de competities van de sectie betaald voetbal. Twee juniorelftallen (één A en één B elftal nemen deel aan de landelijke jeugd-competities A en B of na degradatie aan de jeugdcompetities A en B van de sectie amateurvoetbal en één juniorelftal (C-elftal) neemt deel aan de door de sectie amateurvoetbal georganiseerde jeugdcompetitie voor C-elftallen.
Ad 3. Twee seniorelftallen nemen in samenwerkingsverband deel aan de competities van de sectie betaald voetbal. Twee juniorelftallen (één A en één B elftal) nemen in het samenwerkingsverband deel aan de landelijke jeugdcompetities of na degradatie aan de jeugdcompetities van de sectie amateurvoetbal. De seniorelftallen van de vereniging en de overige jeugdelftallen nemen in verenigingsverband deel aan de competities van de sectie amateurvoetbal.
Ad 4. Alle elftallen van de vereniging nemen in verenigingsverband deel aan de competities van de sectie amateurvoetbal.
Vraag 3 onder e.
Het antwoord is bevestigend."
2.6. Met betrekking tot de hiervoor weergegeven en niet door de Reglementscommissie beantwoorde vraag 3 onder b heeft de KNVB ter toelichting op deze vraag gesteld dat in de Bondsvergadering van 11 december 1995 het onderwerp "Nota werkgroep samenwerkingsverbanden" aan de orde is geweest. De KNVB stelt dat deze werkgroep door het Bondsbestuur (wederom) is ingesteld naar aanleiding van praktische en reglementaire problemen rond het aangaan en beëindigen van samenwerkingsverbanden in de zin van artikel 11D (oud) AR, alsmede in het licht van de problematiek rond de toelating van C-junioren bij stichtingen, toegelaten tot de sectie Betaald Voetbal. Verder heeft de KNVB aangevoerd dat in de Bondsvergadering van 6 juni 1996 ten aanzien van de Nota Werkgroep Samenwerkingsverbanden besluitvorming heeft plaatsgevonden, des dat de Bondsvergadering akkoord is gegaan met de Nota Werkgroep Samenwerkingsverbanden met inbegrip van de aanpassingen van de Reglementscommissie. De KNVB stelt dat de besluitvorming tot gevolg heeft gehad dat stichtingen die toegelaten zijn tot de sectie Betaald Voetbal mogen deelnemen aan landelijke A, B en (nieuw:) C-juniorencompetitie, maar dat de mogelijkheid komt te vervallen om een verzoek te doen om erkend te worden als een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 9 lid 1 (nieuw) AR. Met andere woorden betekent dit, aldus de KNVB, een verruiming van de regelgeving aan de ene kant (te weten het mogen deelnemen door een stichting, toegelaten tot de sectie Betaald Voetbal, aan de C-juniorencompetitie), en aan de andere kant een beperking in het aangaan van een erkend samenwerkingsverband met een vereniging, toegelaten tot de amateursectie. De KNVB stelt dat het vorenstaande onverlet laat dat algehele fusie - overeenkomstig artikel 10 AR - nog altijd tot de mogelijkheden behoort. De discussie over de samenwerkingsverbanden heeft, aldus de KNVB, de bestaande mogelijkheid om tot fusie te komen niet aangetast noch beoogd terzake enige beperking aan te brengen.
2.7. VSV heeft gesteld dat de artikelen 9 en 10 AR slechts in onderlinge samenhang kunnen worden beschouwd. Verder heeft VSV gesteld dat, nu de KNVB er niet in is geslaagd helderheid te verschaffen over de vragen die in het tussenvonnis zijn gesteld, háár, VSV's, uitleg van de reglementen op het punt van verboden samenwerking - onverlet latende andere fusiebeletselen - de enige juiste is.
2.8. Ondanks de betwisting daarvan door VSV is de president van oordeel dat de KNVB, bij haar akte na tussenvonnis en de daarbij door haar overgelegde producties, voldoende heldere en duidelijke informatie heeft verschaft over de haar in het tussenvonnis voorgelegde vragen. Met de KNVB is de president derhalve van oordeel dat het beroep van VSV op de reglementaire ontoelaatbaarheid van het fusievoornemen van Telstar en Stormvogels faalt. Uit artikel 10 AR - mede beschouwd in samenhang met andere reglementsbepalingen - valt niet af te leiden dat het Bondsbestuur van de KNVB alleen fusies van betaalde voetbalclubs met amateurclubs kan goedkeuren, die een voor 1 juli 1996 door de KNVB erkend samenwerkingsverband hadden. Meer in het bijzonder is niet aannemelijk geworden dat aan artikel 9 AR, in samenhang met artikel 10 AR, een argument valt te ontlenen, op grond waarvan de KNVB goedkeuring aan de haar voorgelegde fusie tussen Telstar en Stormvogels dient te onthouden.
2.9. VSV heeft zich met name beroepen op de in 1963 door haar met Stormvogels gemaakte afspraken, zulks gebaseerd op de brief van Hoogovens van 17 juli 1963, waarvan de inhoud, voor zover hier van belang in onderdeel 2.3 van het tussenvonnis van 15 mei 2001 staat weergegeven. Onder handhaving van hetgeen daaromtrent in 4.2 van het tussenvonnis is overwogen, merkt de president op, dat VSV miskent dat die afspraken 38 jaar geleden zijn gemaakt en dat de omstandigheden sindsdien zodanig gewijzigd zijn, dat ernstig dient te worden betwijfeld of VSV aanspraak kan maken op ongewijzigde handhaving van die afspraken.
2.10. In dit kort geding is voorts onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake is, zoals VSV stelt, van zodanige strijd met de belangen van de voetbalsport in het algemeen en die van de regio IJmond en/of VSV in het bijzonder, dat de KNVB haar goedkeuring aan de fusie dient te onthouden.
2.11. Ook de overige door VSV in dit geding aangevoerde feiten en omstandigheden kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
2.12. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat zowel de primair als subsidiair door VSV gevraagde voorzieningen dienen te worden geweigerd.
2.13. VSV zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
3.1. Weigert de gevraagde voorzieningen.
3.2. Veroordeelt VSV in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de KNVB begroot op ( 2.000,-- voor salaris van haar procureur en op ( 400,-- voor verschotten.
3.3. Verklaart de onder 3.2. vermelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schepen, fungerend president, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2001.