ECLI:NL:RBUTR:2001:AB2625

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
131477/ JE RK 01-602
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C. Quik-Schuijt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsachterstand

Op 6 juli 2001 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Utrecht een beschikking gegeven inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren op 20 februari 1997. De Stichting Jeugd en Gezin Overijssel had op 8 juni 2001 een verzoek ingediend tot verlenging van de ondertoezichtstelling, waarbij een hulpverleningsplan en verslag van de ondertoezichtstelling waren overgelegd. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd op 27 juli 2000 voor de duur van een jaar, met ingang van 4 augustus 2000.

De minderjarige woont sinds juli 1998 in een pleeggezin en heeft een forse ontwikkelingsachterstand en een reactieve hechtingsstoornis, vermoedelijk als gevolg van ernstige verwaarlozing in de eerste levensfase. De vader heeft het kind voor het laatst in november 1998 gezien, en de moeder, die alleen het gezag heeft, heeft geen stabiele opvoedingssituatie kunnen bieden. Gedurende het afgelopen jaar is de moeder niet verschenen op geplande bezoeken en sinds februari 2001 heeft de gezinsvoogd geen contact meer met haar kunnen krijgen. Het laatste contact tussen de moeder en het kind dateert van anderhalf jaar geleden.

De kinderrechter concludeert dat de minderjarige op dit moment niets meer van haar moeder te verwachten heeft. De huidige hechtingsproblematiek van het kind maakt dat een scheiding van het pleeggezin desastreuze gevolgen voor haar ontwikkeling zou kunnen hebben. De kinderrechter oordeelt dat de ondertoezichtstelling niet de geëigende maatregel is om de dreiging bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden, maar verlengt de maatregel met zes maanden. Dit biedt de gezinsvoogdij-instelling de gelegenheid om bij de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek aan te vragen naar de noodzaak om de moeder van het gezag te ontheffen.

De beslissing van de kinderrechter is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte is afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 6 juli 2001 door mr. A.C. Quik-Schuijt, kinderrechter, in bijzijn van I. Oignet-Coenen als griffier.

Uitspraak

rekestnr. 131477 / JE RK 01-602 IO 6 juli 2001
verlenging ondertoezichtstelling
Arrondissementsrechtbank Utrecht
BESCHIKKING
van de kinderrechter op het verzoek van de Stichting Jeugd en Gezin Overijssel met betrekking tot de minderjarige:
[het kind], geboren te[geboorteplaats], op 20 februari 1997,
kind van
[de vader], wonende te [woonplaats],
en
[de moeder], wonende te [woonplaats];
de moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag.
1. Verloop van de procedure
Voormelde gezinsvoogdij-instelling heeft op 8 juni 2001 een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ingediend.
Daarbij is overgelegd het hulpverleningsplan en verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling.
De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
2. Beoordeling van het verzochte
Bij beschikking van 27 juli 2000 van de kinderrechter te Utrecht is ten aanzien van voormelde minderjarige de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 4 augustus 2000.
Uit de overgelegde stukken blijkt het volgende:
De minderjarige, geboren in februari 1997, woont sinds juli 1998 in het pleeggezin [naam pleeggezin].
De vader heeft [het kind] voor het laatst in november 1998 gezien. De moeder die alleen het gezag heeft geeft er blijk van geen stabiele opvoedingssituatie te kunnen bieden. Op de bezoeken die het afgelopen jaar gepland waren,is moeder niet verschenen. Sinds februari 2001 heeft de gezinsvoogd geen contact meer met moeder kunnen krijgen. Het laatste contact tussen moeder en kind dateert van anderhalf jaar geleden.
De minderjarige heeft een forse ontwikkelingsachterstand en een reactieve hechtingsstoornis die vermoedelijk onder andere het gevolg zijn van ernstige verwaarlozing in de eerste levensfase.
De conclusie is dat de minderjarige op dit moment niets meer van haar moeder te verwachten heeft. Mocht dat in de toekomst anders worden dan zal dat geen reden mogen zijn om het kind terug te plaatsen aangezien het gezinsleven dat zij reeds thans met de pleegouders heeft prevaleert boven het gezinsleven met haar moeder voor zover daarvan nog sprake is. Dit te meer nu bij het kind hechtingsproblematiek is geconstateerd waardoor een scheiding van het pleeggezin desastreuze gevolgen voor haar ontwikkeling zou kunnen hebben.
Aan het doel van de ondertoezichtstelling namelijk de ouders zoveel mogelijk de
verantwoordelijkheid van de opvoeding en verzorging te doen behouden wordt thans niet gewerkt en zal, gelet op het bovenstaande, ook in de toekomst niet gewerkt mogen worden in het belang van de minderjarige. De ondertoezichtstelling is daarom niet de geëigende maatregel om de dreiging bedoeld in art. 1:254 BW af te wenden.
Desalniettemin wordt de maatregel thans verlengd met zes maanden om de gezinsvoogdij-instelling in de gelegenheid te stellen bij de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek aan te vragen met betrekking tot de noodzaak de moeder van het gezag te ontheffen.
3. Beslissing
De kinderrechter verlengt de termijn van de ondertoezichtstelling ten aanzien van de minderjarige met zes maanden, ingaande 4 augustus 2001, met behoud van de Stichting Jeugd en Gezin Overijssel als gezinsvoogdij-instelling.
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.
De kinderrechter wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 6 juli 2001 door mr. A.C. Quik-Schuijt, kinderrechter, in bijzijn van I. Oignet-Coenen als griffier.