De beoordeling van het geschil
4.1. Uitgangspunt is de overeenkomst tussen partijen, waarin zij wederzijdse exclusiviteit hebben afgesproken, in die zin dat Haringvliet alle door haar opgewekte elektriciteit aan Eneco dient te leveren en dat Eneco verplicht is alle door Haringvliet geproduceerde elektriciteit af te nemen, en wel tot 31 oktober 2007. Daarbij wordt in acht genomen dat - naar onweersproken is gesteld - Eneco bereid is geweest voor de door Haringvliets windpark opgewekte elektriciteit een hogere prijs (Haringvliet noemt als prijs voor grijze stroom een bedrag tussen de 4 en 8 cent per kWh, terwijl zij voor haar windenergie 13 cent per kWh uur krijgt) te betalen dan zij had hoeven te betalen voor op andere, op minder milieuvriendelijke wijze opgewekte stroom. Eneco kan deze meerprijs vergoeden onder andere uit door haar ontvangen subsidies (gelden verworven uit het Milieu-Actieplan, MAP) en fiscale voordelen (Haringvliet begroot het fiscale voordeel op grond van artikel 36o WBM op 4,27 cent per kWh).
4.2. Haringvliet stelt zich in dit kort geding op het standpunt dat Eneco ingevolge de overeenkomst slechts recht heeft op levering van door de wind opgewekte stroom (zonder meer) en dat zij die stroom ook levert.
De president neemt tot uitgangspunt dat weliswaar in natuurkundig opzicht geen onderscheid kan worden gemaakt tussen de diverse soorten stroom (zwart, grijs, groen, nucleair opgewekt), maar dat juridisch er wel degelijk onderscheid bestaat. Dat dit zo is volgt reeds uit het bestaan van de Regeling groencertificaten zelf. Dit onderscheid bestond ook al voor de invoering van die regeling. Eneco heeft voor het door haar te betalen tarief mitsdien recht op door windturbines opgewekte elektriciteit, en dus - in huidige termen - op levering van duurzaam opgewekte elektriciteit (groene stroom) in de zin van de Regeling groencertificaten.
Met Eneco is de president voorshands van oordeel dat als een gevolg van de introductie van de Regeling groencertificaten geldt dat Haringvliet, in juridisch opzicht, na 1 juli 2001 geen duurzaam opgewekte stroom (groene stroom) levert indien de levering van de door wind opgewekte stroom niet gepaard gaat met de overdracht van groencertificaten. In het rechtsverkeer geldt stroom zonder die certificaten immers niet als zodanig, maar als zwarte of grijze stroom. Dit wordt door Haringvliet ook niet betwist. Het standpunt van Haringvliet dat zij aan haar contractuele verplichtingen voldoet door de windenergie te leveren zonder meelevering van de groencertificaten, is niet houdbaar.
4.3. Haringvliet stelt verder dat de Regeling groencertificaten voorziet in een systeem van vrije verhandelbaarheid van de groencertificaten door de eigenaar, in casu Haringvliet, waarbij stroom en groencertificaten van elkaar te onderscheiden goederen zijn (anders dan bij voorbeeld een certificaat van echtheid van een schilderij dat onlosmakelijk verbonden is met het schilderij). Inderdaad is, zoals de brief van de Minister van Economische Zaken aan de Tweede Kamer van 8 maart 2001 (Kamerstukken II 2000/01, 25 097, nr. 47) vermeldt, de producent in de uitgangssituatie de eigenaar zowel van de duurzaam opgewekte elektriciteit als van de daarmee corresponderende groencertificaten. Echter, zo vervolgt de Minister in die brief, een bestaand contract tussen een producent en een leverancier bepaalt in concrete gevallen hoe de rechten over de certificaten zijn verdeeld. Met andere woorden, aan het beginsel dat de groencertificaten door de producenten van groene stroom op de markt vrij verhandelbaar zijn, kan afbreuk worden gedaan door (bestaande) overeenkomsten tussen producenten en afnemers. Daarbij komt dat niet blijkt dat de Regeling groencertificaten een inbreuk beoogt te maken op de bestaande civielrechtelijke verhoudingen tussen partijen. En het is juist deze verhouding die meebrengt dat Haringvliet gehouden kan worden de groencertificaten te leveren aan Eneco. In dit verband zij erop gewezen dat een overeenkomst niet alleen de door partijen overeengekomen gevolgen heeft, maar ook die welke naar de aard van de overeenkomst uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien, artikel 6:248 BW.
4.4. Bezien moet of deze eisen meebrengen dat Haringvliet met voorbijgaan aan de belangen van haar contractspartij Eneco, wel vrijelijk kan beschikken over de groencertificaten. Dat is naar het voorlopig oordeel van de president niet het geval.
Thans bestaat er nog geen vrije markt waarop groencertificaten kunnen worden ingekocht. Eneco zal zonder de groencertificaten van Haringvliet de door haar geleverde elektra niet als groene stroom kunnen verkopen. En dat blijft zo, tot dat er een markt gaat ontstaan. Of zo'n markt gaat ontstaan, en op welke termijn die markt zich ontwikkelt, valt niet te voorspellen. Wel is aannemelijk dat meeste, zo niet alle opwekkers van groene stroom (langdurig) contractueel gebonden zijn aan hun distributeur en uit dien hoofde gehouden zijn de certificaten aan die distributeur te leveren. Bovendien zullen nieuw af te sluiten contracten veelal het leveren van groene stroom koppelen aan het leveren van groencertificaten. Een inkoopmarkt lijkt zich dan ook niet op korte termijn te zullen ontwikkelen. Het is reeds daarom buiten kijf dat Eneco een groot belang heeft bij het verwerven van de certificaten van Haringvliet.
Bovendien zijn de aandeelhouders in Eneco de lagere overheden die een groot politiek belang bij groene stroom hebben. Vanuit dit belang hebben Haringvliet en Eneco met elkaar gecontracteerd met het doel de afnemers, in het bijzonder de consument, van groene stroom te voorzien. Eneco heeft een groot belang om haar afnemers, in het bijzonder zij die daar om vragen, van groene stroom te blijven voorzien. Haringvliet dient - overeenkomstig deze intentie van de contractanten - deze belangen van Eneco zich aan te trekken en daarnaar te handelen.
Voorts wordt in aanmerking genomen dat Haringvliet ter zitting heeft aangegeven dat het haar om het even is aan wie zij de groencertificaten zal verkopen, Eneco of een andere distributeur.
Onder deze omstandigheden brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid mee, dat, naar het voorlopig oordeel van de president, het belang van Haringvliet bij de vrije verhandelbaarheid van de groencertificaten moet wijken voor het belang van Eneco bij levering aan haar van die certificaten.
Haringvliet voert ten slotte nog aan dat bij de onderhandelingen aangaande de overeenkomst van 1997 de geleverde stroom door partijen expliciet niet is aangemerkt als eco-stroom. Wat hier ook van zij, dit aspect staat er niet aan in de weg dat Haringvliet thans, onder de werking van de Regeling groencertificaten, gehouden kan worden de groencertificaten op voormelde gronden te mee te leveren.
4.5. Gelet op het voorgaande wordt niet onaannemelijk geacht dat, zoals Eneco heeft aangevoerd, de rechtbank, oordelend op een ingestelde bodemprocedure, tot de slotsom zal komen dat de overeenkomst tussen partijen ook het rechtsgevolg heeft dat de groencertificaten moeten worden meegeleverd, dan wel dat de overeenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden (als bedoeld in artikel 6:258 BW) in die zin gewijzigd dient te worden. De conclusie is dan dat Haringvliet niet voldoet aan haar contractuele verplichtingen indien zij Eneco met de geleverde stroom niet voorziet van groencertificaten overeenkomende met de hoeveelheid geleverde stroom. Eneco kan mitsdien nakoming van de overeenkomst vorderen op de wijze als zij thans doet.
4.6. Het achterliggende geschil tussen partijen is financieel van aard. Haringvliet meent dat de opbrengst van de groencertificaten (de verkoopwaarde) alleen haar toekomt. Zij beroept zich daartoe op de Regeling. Eneco bepleit dat die waarde juist haar toekomt. Zij voert daartoe aan dat in de door haar aan Haringvliet betaalde prijs verdisconteerd is een waarde voor de groenheid van de stroom. Zij betaalt, en heeft in het verleden meer betaald dan voor grijze of zwarte stroom.
De president kan partijen in hun wederzijdse standpunten voorshands niet volgen.
Wat de waarde van de groencertificaten zal gaan worden, valt nog niet te voorspellen. Het is immers de bedoeling dat die waarde zal worden bepaald volgens het mechanisme van vraag en aanbod. Nu de eerste groencertificaten nog niet zijn uitgegeven, valt over die waarde slechts te speculeren. Daarbij komt dat dit mechanisme sterk kan worden beïnvloed, maar nog niet is aan te geven hoe, indien distributeurs hun leveranciers van groene stroom zullen (blijven) binden in langdurige contracten door afname van groene stroom te binden aan levering van groencertificaten. Ter zitting is wel opgemerkt dat het belastingvoordeel voor Eneco 12,85 cent per kWh zal gaan bedragen zodat een groencertificaat, vertegenwoordigende 1 MWh, een waarde van rond de ƒ 128,50 zal vertegenwoordigen. Haringvliet levert ongeveer 8400 MWh per jaar, zodat het bedrag dat Haringvliet jaarlijks aan de verkoop van de groencertificaten kan verwerven ongeveer 1 miljoen bedraagt. Niet aannemelijk is dat Regeling groencertificaten beoogt Haringvliet jaarlijks op zo’n omvangrijke wijze te verrijken. Tegenover dit voordeel voor Haringvliet komt een nadeel te staan, dat zijn uitdrukking zal vinden in de verkoopprijs. Haringvliet zal, bij levering zonder stroom zonder groencertificaat, niet langer 13 cent per kWh kunnen verwachten, maar veeleer de prijs van grijze elektra (4-6 cent per kWh) of nog minder omdat windenergie vanwege haar oncontroleerbare aanbod minder waard is.
Anderzijds is de stelling van Eneco dat de door haar te betalen prijs voor het geleverde elektra een element van groene waarde vertegenwoordigt, door subsidiering en investeringen uit milieu-politieke overwegingen, weliswaar aannemelijk maar in het kader van dit kort geding valt niet vast te stellen in welke mate dat het geval is. In het bijzonder valt niet vast te stellen dat het (belasting)voordeel voor Eneco (van 12,85 cent per kWh) gelijk is aan het nadeel dat zij ondervindt doordat bijvoorbeeld de MAP-gelden niet meer kunnen worden aangewend.
Bij meelevering van de groencertificaten zal de prijs die Eneco aan Haringvliet betaalt voor het elektra gewijzigd moeten worden. Daarbij kan in overweging worden genomen dat de distributeur in de toekomst van een afnemer een extra bijdrage voor groene energie kan verlangen (de consument is bereid een hogere prijs te betalen voor groene stroom dan voor grijze stroom als kan worden gegarandeerd dat groene stroom wordt geleverd), dat nadere belastingvoorzieningen zijn getroffen (het fiscaal voordeel bedraagt thans enkel op grond van artikel 36i WBM 12,85 cent per kWh, waar dit vroeger lager was) en dat de bestaande MAP-regeling kan niet meer worden aangewend als subsidiering van het onderhavige project.
Verder is van belang te constateren dat de opzet van de subsidiering is gewijzigd, zoals Haringvliet terecht betoogt. Voor 1 juli 2001 was een windmolenpark voor de dekking van haar investeringen in overwegende mate aangewezen op bijdragen van de distributeur die besloten lagen in de koopprijs (hier van 13 cent) van de elektra. Sedert de invoering van de Regeling groencertificaten ligt deze dekking besloten in de waarde van het groencertificaat.
De president is van oordeel dat de invoering van de Regeling groencertificaten en al wat daarmee samenhangt door de bodemrechter zal worden aangemerkt als een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in artikel 6: 258 BW die wijziging van de overeenkomst, in ieder geval een wijziging van de prijs voor elektra met zich zal brengen.
Over de prijs van de elektriciteit dient tussen partijen dan ook nader te worden onderhandeld en bij gebreke van overeenstemming zal deze nader door de rechter (of een bindend adviseur) vastgesteld moeten worden.
Een kort geding leent zich evenwel niet voor vaststelling van de te onderscheiden betalingsverplichtingen.
4.7. Voldoende is in dit kort geding echter komen vast te staan dat Eneco op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst recht op en een (spoedeisend) belang heeft bij de (door)levering aan haar van de aan Haringvliet toevallende groencertificaten. De vordering kan derhalve worden toewezen als hierna volgt, met dien verstande dat aanleiding wordt gezien te bepalen dat de dwangsom vatbaar is voor matiging.
4.8. Als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij zal Haringvliet in de kosten van het geding worden veroordeeld.
De beslissing
De president:
5.1. gebiedt verweerster om nu en in de toekomst alle bij de door het windpark van verweerster duurzaam opgewekte elektrische energie behorende groencertificaten van 1 MWh over te boeken naar de certificatenrekening van eiseres bij TenneT, op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 10.000,- per (gedeelte van een) dag;
5.2. verbiedt verweerster de bij de door het windpark van verweerster duurzaam opgewekte elektrische energie behorende groencertificaten aan een ander dan eiseres over te dragen of te verstrekken of over te boeken naar een certificatenrekening van een derde, op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 150.000,- per groencertificaat;
5.3. bepaalt dat de opgelegde dwangsommen vatbaar zijn voor matiging, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zulks mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
5.4. veroordeelt verweerster in de kosten van het geding aan de zijde van eiseres gevallen, waarin begrepen ƒ 1.550,00 voor salaris van de procureur en ƒ 400,00 griffierecht;
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8. wijst af het meer of anders gevorderde.