ECLI:NL:RBUTR:2001:AB7815

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
16/110305-01
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en andere strafbare feiten met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

Op 21 augustus 2001 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte zonder vaste woon- of verblijfplaats, die thans gedetineerd is in P.I. Oosterhoek, Huis van Bewaring Grave. De zaak betreft een ernstige strafzaak waarin de verdachte is beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot moord, diefstal met geweld, en vrijheidsberoving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 augustus 2001 het slachtoffer, een 65-jarige man, in een hulpeloze toestand heeft achtergelaten na hem te hebben vastgebonden en gedwongen tussen de rails te gaan liggen. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes verwond en hem in een levensbedreigende situatie achtergelaten, waarbij hij rekening hield met de mogelijkheid van de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de onder 1 (primair), 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, maar heeft hem vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen zijn. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer en de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, maar de rechtbank oordeelt dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de oplegging van een terbeschikkingstelling met verpleging eist. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en gelast dat hij ter beschikking wordt gesteld met verpleging van overheidswege. Daarnaast zijn er onttrekkingen aan het verkeer en teruggaven van inbeslaggenomen goederen gelast, en is er een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen.

Uitspraak

Parketnummer : 16/110305-01
Datum uitspraak: 21 augustus 2001
Tegenspraak
Verkort vonnis
Raadsman: mr. E.J.H. Damman
G/T: Nee
V O N N I S
van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in P.I. Oosterhoek, Huis van Bewaring Grave.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
7 augustus 2001.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
2. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1.(primair), 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde feit is de rechtbank op grond van het hierna volgende van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans - in de zin van voorwaardelijke opzet - heeft aanvaard dat het slachtoffer door verdachtes handelwijze het leven zou laten, nu verdachte - in onderling verband en samenhang beschouwd -:
- het slachtoffer, een toen 65-jarige man, in uitgeputte conditie, naar een spoorlijn heeft gebracht;
- het slachtoffer terwijl deze met de handen op de rug gebonden was aldaar met een broodmes een snee in de keel heeft toegebracht, waardoor het slachtoffer aanmerkelijk bloedverlies leed;
- het slachtoffer heeft gedwongen tussen de rails te gaan liggen en hem met zijn benen - die reeds aan elkaar vastgebonden waren - over een spoorstaaf aan die spoorstaaf heeft vastgebonden met electriciteitsdraad;
- het slachtoffer met de hals aan de andere rail heeft vastgemaakt, zodanig dat indien het slachtoffer zijn hoofd zou optillen deze door een over hem heen rijdende trein zou kunnen worden geraakt;
- het slachtoffer in die bewuste aprilnacht - bloedend en met gevaar van onderkoeling - in hulpeloze toestand heeft achtergelaten;
- kennelijk rekening heeft gehouden met een dodelijke afloop, hetgeen ondermeer blijkt uit zijn verklaring tijdens het eerste politieverhoor, inhoudende: 'Als die man dood is dan heb ik het gedaan'.
Ten aanzien van de onder 1. tenlastegelegde voorbedachte rade overweegt de rechtbank dat uit het voornoemde blijkt dat verdachte meerdere feitelijke handelingen heeft verricht waaruit naar het oordeel van de rechtbank de voorbedachte rade blijkt, zodat het onder
1.(primair) wettig en overtuigend bewezen wordt geacht.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1.(primair), 2., 3., 4. en 5. telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
3. De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde:
Poging tot moord.
Ten aanzien van het onder 2. bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van het onder 3. bewezenverklaarde:
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Ten aanzien van het onder 4. en 5. bewezenverklaarde:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
4. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
5. Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- Verdachte heeft een toen 65-jarige pastoor van wie hij in het verleden meerdere keren hulp had ontvangen in zijn eigen huis overvallen, vastgebonden, gekneveld, bestolen en vervolgens ontvoerd. Het slachtoffer verkeerde in een volstrekt machteloze en hulpeloze positie ten aanzien van de afloop van een en ander. Nadat de verdachte het slachtoffer tussen de rails had vastgebonden en had achtergelaten heeft het slachtoffer tot twee maal toe bewust afscheid van het leven genomen, omdat hij ervan overtuigd was dat hij door de naderende en over hem heen rijdende trein zou komen te overlijden. Het is niet aan verdachte te danken dat het slachtoffer op die momenten kalm is gebleven en plat is blijven liggen, waardoor hij niet daadwerkelijk is geraakt door de hem overrijdende treinen.
- Verdachte heeft door het bewezenverklaarde een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Voorts heeft verdachtes handelwijze ernstige gevoelens van angst en onrust veroorzaakt in de samenleving in het algemeen en bij betrokkene in het bijzonder. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten nog geruime tijd na het gebeuren de negatieve gevolgen van het delict kunnen ondervinden.
- Door het bewezenverklaarde is de rechtsorde geschokt.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 16 juli 2001, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere malen voor soortgelijke en andere misdrijven met politie en justitie in aanraking is geweest.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van het Centrum Maliebaan Utrecht, afdeling reclassering, d.d. 25 juli 2001, opgemaakt door R.A.A. Brands, reclasseringswerker.
- de inhoud van een psychiatrische rapportage omtrent verdachte, opgemaakt d.d. 27 juli 2001 door J.M.J.F. Offermans, psychiater, voor zover luidend - zakelijk weergegeven -:
Bij betrokkene doet zich een mechanisme voor van 'turning passive into active' waarbij hij datgene, wat hij vroeger heeft ondergaan (extreme onmachtgevoelens in het kader van seksueel misbruik door een ouder iemand) aan een ander wil laten ondergaan, zij het in agressieve en niet in geseksualiseerde vorm. Hierin lijkt hij zodanig te zijn 'doorgeschoten', dat hij vanuit zijn eigen woede en anti-sociale persoonlijkheidsstoornis niet in staat is om zich in te leven in de extreme angsten, die het slachtoffer heeft moeten ondergaan.
Ten tijde van het plegen van het onder 1. en 2. tenlastegelegde was er bij betrokkene sprake van een persoonlijkheidsstoornis, met vooral antisociale, maar ook paranoïde kenmerken. Tevens is er sprake van polydruggebruik en alcoholabusus.
Betrokkene moet als verminderd toerekeningsvatbaar worden gezien voor het tenlastegelegde onder 1. en als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar voor het tenlastegelegde onder 2.
De mate van verwaarlozing, de gestoorde agressiehuishouding en het onverwerkte seksueel misbruik maken in combinatie met de verslavingsproblematiek, dat betrokkene onder een voortdurende druk staat, waarbij het ophopen van een aantal afwijzingen, frustraties of teleurstellingen voldoende kan zijn voor een agressieve ontlading als ten tijde van het tenlastegelegde.
De aard en ernst van het delict, de ernst van betrokkenes persoonlijkheidsproblematiek en de verslavingsproblematiek maken, dat slechts een maatregel in het kader van een T.B.S. toereikend wordt geacht. Rapporteur meent dat betrokkene zeker geen 'geschikte kandidaat' is voor een T.B.S. met voorwaarden. Betrokkene is weliswaar bereid te erkennen dat hij hulp nodig heeft, maar beschikt ingeval van een langerdurende behandeling niet over de frustratietolerantie om teleurstellingen en frustraties, die een dergelijke behandeling ongetwijfeld met zich meebrengen vol te houden. Tevens bestaat de ernstige twijfel - opnieuw gezien de ernst en complexiteit van betrokkenes problematiek - of de duur van een dergelijke behandeling in het kader van een T.B.S. met voorwaarden toereikend zal zijn. Derhalve ziet rapporteur slechts mogelijkheden om betrokkene adequaat te behandelen in het kader van een T.B.S. met verpleging.
- de inhoud van een psychologische rapportage omtrent verdachte, opgemaakt d.d. 30 juli 2001 door drs. P.E. Geurkink, psycholoog, voor zover luidend - zakelijk weergegeven -:
Betrokkene is lijdende aan een ernstige persoonlijkheidsstoornis met paranoïde en antisociale trekken in combinatie met polydrugsmisbruik.
Betrokkene is voor het onder 1. tenlastegelegde als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen en voor het onder 2. tenlastegelegde als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
De kans is groot dat betrokkene bij het blijven voortbestaan van de ernstige gecombineerde psychische problematiek opnieuw in een toestand van psychische ontregeling raakt waarbij massale gevoelens van angst, boosheid en woede hem drijven naar een situatie waarin hij een daad moet stellen om een einde te maken aan het feit dat anderen hem in zijn beleving niet serieus nemen en misbruiken.
Gezien het duidelijke verband tussen de ernstige gecombineerde problematiek van betrokkene en het tenlastegelegde, is het noodzakelijk dat betrokkene wordt behandeld. Gezien het ontbrekende ziekte-inzicht, zijn neiging tot verbloemen van zijn problemen, de ernst van de gecombineerde problematiek en het ontbreken van een sociaal of maatschappelijk fundament, is een behandeling in de voorwaardelijke sfeer naar de mening van de rapporteur volstrekt ontoereikend.
Rapporteur is deze gegevens beschouwend van mening dat betrokkene een reëel gevaar voor anderen oplevert. Om die redenen adviseert rapporteur de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen teneinde een langerdurend verplicht behandelkader te kunnen aanbieden, waarmee ook op de langere duur de kans op een eventuele recidive tot aanvaardbare proporties kan worden teruggebracht.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van voornoemde deskundigen over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank oordeelt verdachte voorts ten aanzien van het onder 3. begane feit verminderd toerekeningsvatbaar en ten aanzien van de onder 4. en 5. begane feiten enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
De door verdachte onder 1.(primair) en onder 2. begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling zowel als het geven van een bevel tot verpleging eist.
De rechtbank zal derhalve bevelen dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat hij
van overheidswege zal worden verpleegd.
Op grond van al het bovenstaande acht de rechtbank tevens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Onttrekking aan het verkeer:
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 bolletje wit, bevattende cocaïne;
- 1 bolletje bruin, bevattende heroïne,
zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien deze aan verdachte toebehorende voorwerpen, bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf zijn aangetroffen en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het bezit daarvan in strijd is met de wet.
Voornoemde voorwerpen zullen mede gelet op artikel 13a van de Opiumwet onttrokken worden aan het verkeer.
Teruggave inbeslaggenomen goederen:
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 62 briefjes van ¦ 100,-;
- 3 briefjes van ¦ 25,-;
- 2 briefjes van ¦ 10,-;
- 1 giropas op naam van [slachtoffer];
- 2 geschenkenbonnen t.w.v. ¦ 20,-;
- 1 boncadeau t.w.v. ¦ 50,-;
- 4 boekenbonnen,
acht de rechtbank [slachtoffer] te [woonplaats] degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de teruggave van deze voorwerpen aan genoemde persoon gelasten, een en ander voorzover nog geen teruggave heeft plaatsgevonden.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 3 loten van de staatsloterij voor de koninginnedagloterij, t.w.v. ¦ 30,-,
acht de rechtbank verdachte degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de teruggave van deze voorwerpen aan verdachte gelasten.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden immateriële schade ten bedrage van
¦ 10.000,- en materiële schade ten bedrage van ¦ 20.819,50.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de rekening van Nonnekens, Bussum, ad ¦ 19.271,50, is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde strafbare feiten, derhalve door de handelingen van verdachte, materiële schade heeft geleden tot een bedrag van ¦ 2.598,-, te weten de posten bril en kleding kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 1., 2. en 3. bewezenverklaarde strafbare feiten, derhalve door de handelingen van verdachte, rechtstreekse immateriële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van ¦ 10.000,-, kan dat bedrag worden toegewezen.
Hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd wordt afgewezen, omdat die kosten zijn vergoed door een verzekering.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
6. De toepasselijke wettelijke voorschriften
Behoudens op de reeds aangehaalde artikelen zijn de op te leggen straf en maatregelen gegrond op de artikelen 27, 36, 36b, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 282, 289, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
7. DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1.(primair), 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1.(primair), 2., 3., 4. en 5. telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de tijd van 5 JAREN.
Gelast de TERBESCHIKKINGSTELLING van verdachte en
beveelt dat de verdachte VAN OVERHEIDSWEGE WORDT VERPLEEGD.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 bolletje wit, bevattende cocaïne;
- 1 bolletje bruin, bevattende heroïne.
Gelast de teruggave van
- 62 briefjes van ¦ 100,-;
- 3 briefjes van ¦ 25,-;
- 2 briefjes van ¦ 10,-;
- 1 giropas op naam van [slachtoffer];
- 2 geschenkenbonnen t.w.v. ¦ 20,-;
- 1 boncadeau t.w.v. ¦ 50,-;
- 4 boekenbonnen,
aan [slachtoffer].
Gelast de teruggave van 3 staatsloten voor de konninginnedagloterij aan verdachte.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] ten dele toe.
Veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan deze benadeelde partij, wonende te [woonplaats], te betalen ¦ 12.598,- (zegge twaalfduizendvijfhonderdachtennegentig gulden).
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte, groot ¦ 19.271,50. Bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer te betalen ¦ 12.598,- (zegge twaalfduizendvijfhonderdachtennegentig gulden) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 12.598,- ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 12.598,- te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 12.598,- heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 12.598,- ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen).
Dit vonnis is gewezen door: mrs. H.W. Koksma, T. Reichardt en C.J.H.G. Bronzwaer, bijgestaan door mr. D.D. Bootsma als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 augustus 2001.