ECLI:NL:RBUTR:2001:AD3492
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.M. Sijbrandij
- P.K. Ruts-Houtman
- C.M. Wiertz-Wezenbeek
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank in een geschil over de woon- en verblijfplaats van een minderjarige na internationale ontvoering
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 7 september 2001 uitspraak gedaan in een geschil over de woon- en verblijfplaats van de minderjarige [de dochter], geboren op 9 januari 1993 in Italië. De moeder, die alleen het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent, heeft verzocht om een declaratoire uitspraak waarin wordt vastgesteld dat de woon- en verblijfplaats van de minderjarige bij haar in Nederland is. De vader is niet verschenen op de zitting en heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel de moeder als de minderjarige de Nederlandse nationaliteit hebben en dat zij zijn ingeschreven in de gemeente [woonplaats], waardoor de rechtbank bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
De rechtbank heeft het verzoek van de moeder toegewezen, waarbij werd vastgesteld dat de woonplaats van de minderjarige bij de moeder is. De rechtbank heeft ook bepaald dat, indien de minderjarige niet reeds in de macht van de moeder mocht zijn, zij aan de moeder moet worden afgegeven, zo nodig met behulp van de sterke arm. De vader is niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken en de rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
De uitspraak is van belang in het kader van de bescherming van minderjarigen tegen ongeoorloofde overbrenging en het niet terugkeren van kinderen, en benadrukt de bevoegdheid van de Nederlandse rechtbank in internationale geschillen over de verblijfplaats van minderjarigen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de moeder direct kan handelen op basis van deze uitspraak, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.