ECLI:NL:RBUTR:2001:AD3930
Rechtbank Utrecht
- Kort geding
- G.A.M.E. van der Burg-van Geest
- Rechtspraak.nl
Vonnis inzake registratie en titelbescherming voor huisartsen in kort geding
In deze zaak hebben eisers, bestaande uit de vereniging Geestelijke Gezondheidszorg Nederland, de vereniging Nederlandse Vereniging van Artsen Somatisch Werkzaam binnen de Psychiatrie, en een derde eiser, de Staat der Nederlanden en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunde (KNMG) in kort geding gedagvaard. De eisers vorderden de buiten werking stelling van het Besluit no. 7-2000 van het College voor Huisartsgeneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde, dat op 25 mei 2000 was genomen en goedgekeurd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 29 november 2000. Dit besluit had gevolgen voor de registratie van huisartsen, met name voor huisartsen werkzaam in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis (APZ). De eisers stelden dat het besluit hen onrechtmatig benadeelde, omdat het hen zou uitsluiten van registratie als huisarts, wat zou leiden tot verlies van specialistische bevoegdheden en negatieve gevolgen voor de zorg aan psychiatrische patiënten.
De rechtbank heeft de procedure en de feiten rondom het besluit uitvoerig besproken. De eisers hebben hun vordering toegelicht, maar de Staat en KNMG hebben verweer gevoerd. De rechtbank oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor de gevraagde voorziening, aangezien de registratie van eiser sub 3 pas eind 2003 zou vervallen. De rechtbank concludeerde dat de gevraagde voorziening een ingrijpende maatregel was die niet in kort geding kon worden beoordeeld, en dat een bodemprocedure afgewacht kon worden. De vordering van de eisers werd dan ook afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.