4. De beoordeling van het geschil
4.1. Eiser maakt aanspraak op betaling van een uitkering door Levob krachtens de arbeidsongeschiktheidsverzekering die hij op 23 januari 1997 bij haar heeft afgesloten. Vaststaat dat deze verzekering, die is gesloten op basis van zelfstandig ondernemerschap van eiser, in 1998 had moeten worden omgezet in een andere verzekering, aangezien eiser sindsdien in juridisch opzicht gelijk moet worden gesteld aan een werknemer. Dit volgt uit de onder 2.5 bedoelde beslissing van het GAK. Krachtens die beslissing, waarvan vaststaat dat die onherroepelijk is geworden en die daardoor in dit kort geding ook in de rechtsverhouding tussen partijen formele rechtskracht heeft gekregen, is eiser immers verplicht verzekerd geworden ingevolge de WAO en andere werknemersverzekeringen. Voorshands bestaat geen aanleiding om in dit kader of bij de verdere beoordeling van het geschil rekening te houden met het feit dat het GAK is uitgegaan van een fictief dienstverband tussen hem met Straad B.V. Zulks doet immers niet af aan het feit dat uit de onherroepelijke beslissing van het GAK volgt dat eiser in juridisch opzicht kan worden beschouwd als werknemer van Straad B.V. in plaats van zelfstandig ondernemer.
4.2. Levob heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering nietig is geworden op het moment dat eiser verplicht verzekerd is geworden ingevolge de WAO. Levob voert daartoe aan dat de onderhavige polis bij uitstek een verzekering voor de startende ondernemer betreft en ook uitsluitend aan zelfstandige ondernemers (WAZ-verzekerden) wordt aangeboden. Naast deze verzekering biedt Levob specifiek voor werknemers een excedent-verzekering aan (de zogenoemde "WAO-gat"-verzekering), die de WAO-uitkering van een werknemer aanvult. Het feit dat eiser verplicht verzekerd is geworden ingevolge de WAO raakt volgens Levob de kern van de verzekering, waardoor deze geen belang meer heeft.
4.3. Eiser heeft niet kunnen weerleggen dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen de AOV-polis voor de startende ondernemer en de excedent-verzekering voor werknemers, zulks zoals door Levob is uiteengezet. Wel heeft eiser betwist dat de verzekering thans geen belang meer heeft. Dienaangaande wordt het volgende overwogen. Aangenomen moet worden dat bij beide soorten verzekeringen het belang is gelegen in het verzekerde risico, te weten de mogelijkheid van inkomensverlies als gevolg van arbeidsongeschiktheid, alsmede dat dit belang zowel de kern van een AOV-polis voor de startende ondernemer betreft, alsook de kern van een excedent-verzekering voor een werknemer. Dat wil overigens, gelet op hetgeen hierna nog aan de orde komt, nog niet zeggen dat deze belangen met elkaar kunnen worden vereenzelvigd.
4.4. Voorshands dient het inherent aan de verschillen tussen de rechtsposities van een zelfstandige ondernemer en die van een werknemer te worden geacht, dat de uitwerking van het verzekerde belang in de afzonderlijke verzekeringspolissen voor beide groepen tot uiteenlopende polissen zal leiden. Bij een zelfstandige ondernemer gaat het om het risico van het derven van inkomen als zelfstandige ondernemer als gevolg van arbeidsongeschiktheid, terwijl het bij een werknemer gaat om het derven van loon bij verwezenlijking van het risico. Levob heeft in dit kader onweersproken gesteld dat deze verschillen ertoe leiden dat de excedent-verzekering een ander arbeidsongeschiktheidscriterium kent dan de AOV-polis voor de startende ondernemer, alsook geen onderverdeling in A en B-rubrieken, terwijl de verzekeringsmaatschappij bij een excedent-verzekering geen ruimte heeft voor een eigen beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. Bij laatstgenoemde verzekering worden bedragen netto aan de werknemer betaald en is de premie aanzienlijk lager. Ook overigens bestaan er volgens Levob aanzienlijke verschillen tussen de AOV-polis voor de startende ondernemer en de excedent-verzekering voor werknemers. Levob wijst er nog op dat eerstgenoemde polis een aantal extra's biedt waaronder vergoeding van kosten van revalidatie, omscholing en arbeidsdeskundige begeleiding.
4.5. Onder de hiervóór geschetste omstandigheden moet ernstig worden betwijfeld of (de bodemrechter zal oordelen dat) Levob op basis van de AOV-polis voor de startende ondernemer na 22 april 1998 nog dekking kón verlenen aan eiser, die op het moment waarop hij arbeidsongeschikt werd (25 november 2000) immers in juridisch opzicht de positie van een werknemer bleek te hebben, zonder dat hij zich heeft laten verzekeren op basis van een excedent-verzekering. Eiser heeft tegenover hetgeen Levob heeft aangevoerd over de verschillen in beide verzekeringen onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het mogelijk is binnen het kader van een AOV-polis voor de startende ondernemer ook dekking te bieden aan werknemers. Aangenomen moet worden dat conversie in een geval als het onderhavige afstuit op de bijzondere aard van de afgesloten verzekering. De verschillen die tussen beide verzekeringen bestaan dienen derhalve van zodanige omvang en aard te worden geacht, dat dit in de gegeven omstandigheden aan een beroep door eiser op de AOV-polis voor de startende ondernemer in de weg staat. In het midden kan blijven of, zoals Levob stelt, de verzekering nietig is ingevolge artikel 250 WvK wegens het ontbreken van een verzekerbaar belang.
4.6. Het enkele feit dat in artikel 3 van de polis melding wordt gemaakt van aftrek van sociale uitkeringen, waaronder de WAO, is tegenover dit alles van onvoldoende gewicht om reeds op grond daarvan eiser een aanspraak op uitkering op basis van de onderhavige verzekering toe te kennen, te minder nu Levob heeft gesteld dat deze bepaling ziet op gevallen waarin iemand naast zelfstandige part-time ondernemer tevens part-time werknemer is. Deze situatie doet zich in het onderhavige geval niet voor. Overigens is nog van belang dat toewijzing van de vordering tot gevolg heeft dat voor Levob een aanzienlijke en langdurige betalingsverplichting ontstaat. Dit kan in kort geding, gelet op de stringente eisen die gelden voor toewijzing van een dergelijke vordering en rekening houdend met het aanwezige restitutierisico, slechts dan verantwoord worden geacht, indien de betalingsverplichting met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen. Zulks is blijkens het voorgaande niet het geval.
4.7. Aldus kan in het midden blijven of Levob de WAO-uitkering van eiser mocht beëindigen met een beroep op haar algemene voorwaarden (in het bijzonder artikel 29 lid 2 in verbinding met artikel 29 lid 2 sub 1 en artikel 29 lid 3) danwel op andere gronden. Immers, wat het antwoord op deze vraag ook mocht zijn, zulks kan niet tot toewijzing van de vordering leiden, nu niet kan worden aangenomen dat Levob na 22 april 1998 nog dekking kon verlenen aan eiser op basis van de AOV-polis voor de startende ondernemer. Toepassing van artikel 6:248 BW of artikel 29 lid 3 van de algemene voorwaarden van Levob kan onder deze omstandigheden niet tot een ander eindresultaat in deze procedure leiden.
4.8. Opmerking verdient overigens nog dat niet ter discussie staat dat Levob, indien eiser haar tijdig, en dan in ieder geval voor het moment dat hij arbeidsongeschikt werd, zou hebben geïnformeerd over het feit dat hij verplicht verzekerd was geworden ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, aan eiser zou hebben aangeboden de lopende verzekering om te zetten in een excedent-verzekering, gelijk zij heeft gedaan ten opzichte van [betrokkenen]. Levob heeft verklaard dat zij met laatstgenoemden inmiddels een nieuwe verzekeringsovereenkomst heeft gesloten. Het lag bovendien op de weg van eiser om Levob dienaangaande te informeren. Artikel 29 lid 2 sub 1 van de algemene voorwaarden van Levob bepaalt specifiek met het oog op een situatie als de het onderhavige dat de verzekerde verplicht is een wijziging als hier aan de orde met onmiddellijke ingang aan haar te melden. Naleving van deze verplichting door eiser was blijkens het voorgaande juist in zijn belang geweest.
4.9. Blijkens het bovenstaande kan niet worden gezegd dat Levob enig verwijt treft aangaande de wijze waarop zij eiser heeft behandeld, daaronder de beëindiging van de WAO-uitkering met ingang van 18 september 2001. Dit geldt ook voor het feit dat Levob eiser niet alsnog (zoals ten aanzien van [betrokkenen] een excedent-verzekering heeft aangeboden. Levob stelt - onder verwijzing naar artikel 246 WvK - terecht dat het niet mogelijk is om een verzekeringsovereenkomst te sluiten betreffende een risico dat zich reeds heeft verwezenlijkt. Hoewel ook Levob erkent dat het hier een schrijnende zaak betreft, dient het ervoor te worden gehouden dat het missen van een aanvullende WAO-uitkering door eiser het gevolg is van feiten en omstandigheden die voor zijn rekening en risico komen. Immers, is dit enerzijds het gevolg van de door hem gekozen management-constructie als weergegeven in onderdeel 2.2 van dit vonnis, anderzijds het gevolg van het uitblijven van een tijdige mededeling aan Levob dat deze constructie voor wat betreft de onderhavige verzekering in juridisch opzicht niet langer bestond.
4.10. De vordering zal worden afgewezen. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.