4. De beoordeling van het geschil
1. De rechtbank stelt vast dat zij - krachtens artikel 1064, tweede lid, en artikel 1058, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - bevoegd is tot kennisneming van de onder 3.1. vermelde vordering, aangezien de arbitrage tussen partijen heeft plaatsgevonden in het arrondissement Utrecht.
2. De rechtbank stelt voorts vast dat de onder 3.1. vermelde vordering is ingesteld binnen drie maanden na de datum waarop het arbitraal vonnis is neergelegd bij de griffie van de rechtbank, zodat deze vordering is ingesteld vóór het verstrijken van de in artikel 1064, derde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde vervaltermijn.
3. Met betrekking tot de stelling van De Vos dat het arbitraal vonnis niet met redenen is omkleed zodat dit - krachtens artikel 1065, eerste lid, aanhef en sub d, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - vernietigbaar is, wordt het volgende overwogen.
4. Vaststaat dat het verwijt van De Vos dat Jongsma jegens haar wanbeleid, wanprestatie en bedrog heeft gepleegd en de hierop gebaseerde vordering van De Vos tot vernietiging van de overeenkomst die partijen in 1998 zijn aangegaan, voorwerp van arbitrage zijn geweest. Vaststaat voorts dat de arbiters dit verwijt en deze vordering hebben verworpen met verwijzing naar het feit dat partijen zich voorafgaande aan de door hen gesloten overeenkomst hebben doen bijstaan door externe deskundigen en over en weer voldoende mogelijkheden hebben gehad om zich te voorzien van de noodzakelijke informatie, een en ander zoals hierboven onder 2.6. overwogen.
5. Het feit dat partijen zich voorafgaande aan de door hen gesloten overeenkomst, tijdens de desbetreffende onderhandelingen, hebben doen bijstaan door deskundigen - het arbitraal vonnis noemt als zodanig "externe accountants" - laat de mogelijkheid open dat Jongsma ten aanzien van die overeenkomst wanprestatie en/of bedrog heeft gepleegd zoals door De Vos gesteld. Hetzelfde geldt voor de overweging van de arbiters dat partijen bij hun onderhandelingen "voldoende mogelijkheden hebben gehad om zich van die informatie te voorzien die iedere partij noodzakelijk achtte". Het een noch het ander sluit immers uit dat Jongsma jegens De Vos toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst en aldus "wanprestatie" heeft begaan, dan wel voorafgaande aan het aangaan van de overeenkomst opzettelijk een of meer onjuiste mededelingen heeft gedaan of opzettelijk feiten heeft verzwegen of zich heeft bediend van enige andere kunstgreep en De Vos aldus door "bedrog" heeft bewogen tot het aangaan van de overeenkomst.
6. Uit het bovenstaande volgt dat hetgeen in het arbitraal vonnis is overwogen in verband met de beslissing tot verwerping van De Vos’ stelling dat aan de zijde van Jongsma sprake is geweest van wanprestatie dan wel bedrog en tot afwijzing van de hierop gebaseerde vordering, geen motivering van die beslissing inhoudt. Nu de gronden daarvan ook anderszins niet kenbaar zijn uit het arbitraal vonnis, is de desbetreffende beslissing derhalve niet met redenen omkleed als door de wet vereist.
7. Dezelfde slotsom geldt de - hierboven onder 2.7. aangehaalde - beslissing van de arbiters dat de waarde van de aandelen in de betrokken vennootschappen per 1 januari 2000 ƒ 220.000,- beloopt en de - onder 2.9. aangehaalde - beslissing dat Jongsma aan De Vos ƒ 110.000,- dient te betalen tegen overdracht van aandelen.
8. Het arbitraal vonnis bevat immers geen gronden voor de beslissing dat de aandelen juist op ƒ 220.000,- dienen te worden gewaardeerd. De verwijzingen, in volstrekt algemene bewoordingen, naar "overgelegde jaarrekeningen" en naar - in het arbitraal vonnis niet noemenswaardig uitgelegde - "correcties" en "bruto marges" kunnen niet als zodanig gelden, nu deze verwijzingen geen enkel inzicht geven in de totstandkoming van genoemde ƒ 220.000,-. Hetzelfde geldt voor de omschrijving van dit bedrag als "de thans in redelijkheid vastgestelde waarde van de aandelen". Het arbitraal vonnis ontbeert iedere (nadere) aanduiding van de door de arbiters toegepaste waarderingsgrondslag(en) en van de wijze waarop de waarde van de aandelen is berekend, die daardoor in nevelen zijn gehuld, zodat de in het vonnis gegeven waarderingsbeslissing als niet met redenen omkleed moet worden aangemerkt.
9. De beslissing dat Jongsma aan De Vos ƒ 110.000,- dient te betalen ter zake van de overdracht van aandelen waartoe De Vos is veroordeeld, deelt dit lot, nu ook naar de gronden waarop dat bedrag berust, en de verhouding daarvan tot de hierboven genoemde waarde van ƒ 220.000,-, slechts kan worden geraden.
10. Het onder 4.4. tot en met 4.9. overwogene leidt tot de gevolgtrekking dat de stelling van De Vos dat het arbitraal vonnis niet met redenen is omkleed, gegrond is, zodat het arbitraal vonnis op deze grond vernietigbaar is en de daartoe strekkende vordering van De Vos zal worden toegewezen. De Vos’ stelling dat het arbitraal vonnis eveneens vernietigbaar is omdat het strijdt met de openbare orde of de goede zeden wegens schending van het beginsel van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van arbiters, behoeft derhalve geen bespreking meer.
11. Anders dan door Jongsma geopperd staat het onder 2.10. genoemde verlof tot tenuitvoerlegging niet in de weg aan toewijzing van De Vos’ vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis. In dat verlof ligt immers geen inhoudelijke beoordeling besloten van de vraag of het arbitraal vonnis met redenen is omkleed als door de wet vereist, laat staan van hetgeen De Vos daarover in dit geding naar voren heeft gebracht.
12. Aan toewijzing van bovenbedoelde vordering staat evenmin in de weg het verweer van Jongsma dat het arbitraal vonnis uitsluitend de enkele vaststelling betreft van een toestand van zaken - namelijk de bepaling van de waarde van ondernemingen en van aandelen -, zodat dit vonnis - krachtens artikel 1057, vierde lid, sub e, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - geen motivering behoefde. Dit verweer is in strijd met de feiten: het arbitraal vonnis behelst de beslissing van het tussen partijen gerezen geschil naar aanleiding van de door hen in 1998 gesloten overeenkomst, inclusief de beslissing aangaande de vordering van De Vos tot vernietiging van die overeenkomst. Het arbitraal vonnis betreft aldus niet de enkele vaststelling van de waarde van ondernemingen en aandelen, zodat het de gronden voor de in het vonnis gegeven beslissingen diende te vermelden.
13. Jongsma zal, als in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De gevorderde veroordeling van Jongsma in de kosten van de arbitrage zal worden afgewezen, reeds omdat uit de vernietiging van het arbitraal vonnis niet volgt dat Jongsma ten aanzien van de arbitrage als in het ongelijk gestelde partij dient te worden aangemerkt. De rechtbank heeft thans immers uitsluitend beoordeeld of het arbitraal vonnis - gezien het bepaalde in artikel 1065 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het in verband daarmee door partijen aangevoerde - dient te worden vernietigd, níet wie in het geschil tussen partijen dat aanleiding heeft gegeven tot de arbitrage het gelijk aan haar zijde heeft. In de beslissing van de rechtbank tot vernietiging van het arbitraal vonnis ligt derhalve geen enkel oordeel ter zake van dat geschil besloten.
14. Het verzoek van Jongsma om de advocaat van De Vos persoonlijk te veroordelen tot betaling van een gedeelte, te weten ƒ 7.005,-, van het door Jongsma betaalde vast recht omdat deze advocaat aanvankelijk een onjuiste eis zou hebben ingesteld - mede strekkende tot veroordeling van Jongsma tot terugbetaling van ƒ 500.000,- -, die vervolgens bij de conclusie van repliek is verminderd, met als gevolg een (te) hoog vast recht voor Jongsma, wordt afgewezen. Anders dan door Jongsma geopperd kan de enkele wijziging van eis door De Vos immers niet als een beroepsfout van diens advocaat worden aangemerkt. Voor toewijzing van Jongsma’s verzoek is derhalve geen grond.
15. Wel ziet de rechtbank in de onder 4.14. bedoelde eisvermindering en het op basis van de oorspronkelijke eis verschuldigde (hoge) vast recht aanleiding om bij de tegen Jongsma uit te spreken proceskostenveroordeling, de verschotten van De Vos te begroten overeenkomstig het vast recht dat zou hebben gegolden indien de verminderde eis van aanvang af zou zijn ingesteld, te weten ƒ 400,- (vermeerderd met exploitkosten ten belope van ƒ 124,08). De door de procureur respectievelijk de advocaat van De Vos verrichte werkzaamheden worden gewaardeerd op twee punten à ƒ 860,- per punt.