ECLI:NL:RBUTR:2001:AD6411

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
121391/HAZA 00-1926
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.H.F.M. Cortenraad LL.M.
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arbitraal vonnis in geschil tussen aandeelhouders over aandelenoverdracht en waardering

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 21 november 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen De Vos Management B.V. en Holding Jongsma Adviseurs B.V. De Vos had in 1998 aandelen gekocht van Jongsma en er ontstond een geschil over deze transactie, waarbij De Vos wanbeleid, wanprestatie en bedrog aan Jongsma verweten heeft. Partijen kwamen overeen om hun geschil via arbitrage te beslechten, waarbij op 30 mei 2000 een arbitraal vonnis werd gewezen. Dit vonnis bepaalde dat De Vos de aandelen moest teruggeven aan Jongsma en dat Jongsma een bedrag van ƒ 110.000,- aan De Vos moest betalen. De Vos verzocht de rechtbank om het arbitraal vonnis te vernietigen, onder andere omdat het niet met redenen was omkleed en omdat er sprake zou zijn van schending van de onafhankelijkheid van de arbiters.

De rechtbank oordeelde dat de vordering van De Vos gegrond was. De rechtbank stelde vast dat het arbitraal vonnis niet voldeed aan de wettelijke vereisten van motivering. De arbiters hadden de stellingen van De Vos over wanprestatie en bedrog verworpen zonder voldoende onderbouwing. Ook de waardering van de aandelen en de beslissing over de betaling van ƒ 110.000,- door Jongsma aan De Vos waren niet met redenen omkleed. De rechtbank vernietigde het arbitraal vonnis en veroordeelde Jongsma in de proceskosten van De Vos. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering in arbitrale uitspraken en de bescherming van partijen tegen onterecht genomen beslissingen.

Uitspraak

zaaknr./rolnr. 121391/HAZA 00-1926
21 november 2001
V O N N I S
van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Vos Management B.V.,
gevestigd te Best,
e i s e r e s,
procureur: mr. I.M. Jebbink,
- t e g e n -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Holding Jongsma Adviseurs B.V.,
gevestigd te Leende, gemeente Heeze-Leende,
g e d a a g d e,
procureur: mr. L.A.M.J. Pütz.
Eiseres zal hierna worden aangeduid als "De Vos". Gedaagde zal hierna worden aangeduid als "Jongsma".
1. Het verloop van de procedure
1. Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
dagvaarding van 22 september 2000;
akte van De Vos waarbij enige in de dagvaarding genoemde producties zijn overgelegd;
conclusie van antwoord, met producties;
conclusie van repliek, met een akte waarbij producties zijn overgelegd;
conclusie van dupliek, met producties.
1. Na de conclusie van dupliek heeft De Vos op de voet van artikel 2.12 van het Landelijk Rolreglement gelegenheid gehad om kenbaar te maken of zij een akte wenste te nemen naar aanleiding van de bij die conclusie overgelegde producties. De Vos heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2. Ten slotte hebben partijen aan de rechtbank verzocht vonnis te wijzen.
2. De feiten
1. Partijen zijn in 1998 een overeenkomst aangegaan waarbij De Vos van Jongsma aandelen heeft gekocht in een viertal besloten vennootschappen. Deze aandelen zijn vervolgens aan De Vos geleverd. Voor de aandelen is een koopprijs van ƒ 500.000,- overeengekomen.
2. Door de onder 2.1. genoemde transactie zijn partijen medeaandeelhouders geworden van de betrokken vennootschappen, met De Vos als minderheids- en Jongsma als meerderheidsaandeelhouder. Zij zijn voorts enige tijd gezamenlijk bestuurder geweest van deze vennootschappen.
3. Tussen partijen is in 1999 een geschil ontstaan in verband met de onder 2.1. genoemde transactie, waarbij De Vos aan Jongsma - in het bijzonder - wanbeleid, wanprestatie en bedrog heeft verweten.
4. Partijen zijn ter beslechting van hun geschil arbitrage overeengekomen. In de arbitrage zijn aan de orde geweest bovenbedoeld verwijt van De Vos aan Jongsma, de hierop gebaseerde vordering van De Vos tot vernietiging van de door partijen gesloten overeenkomst, alsmede de - blijkbaar door beide partijen gewenste - beëindiging van hun medeaandeelhouderschap door (terug)overdacht van de aandelen van De Vos aan Jongsma.
5. Als arbiters zijn opgetreden [namen arbiters]. Op 30 mei 2000 hebben zij een arbitraal vonnis gewezen, hierna "het arbitraal vonnis", waarmee de arbitrage tussen partijen is beëindigd.
6. In het arbitraal vonnis zijn de stelling van De Vos dat bij de onder 2.1. genoemde transactie sprake is geweest van wanprestatie dan wel bedrog aan de zijde van Jongsma en De Vos’ hierop gebaseerde vordering, uitdrukkelijk verworpen. Daartoe is overwogen dat partijen bij de aan die transactie voorafgaande onderhandelingen "van meet af aan [zijn] begeleid door externe deskundige[n]" en "over en weer voldoende mogelijkheden hebben gehad om zich van die informatie te voorzien die iedere partij noodzakelijk achtte in het kader van de gevoerde onderhandelingen" die hebben geleid tot de door hen gesloten overeenkomst.
7. In het arbitraal vonnis is voorts overwogen en beslist dat De Vos de aandelen die zij in 1998 van Jongsma heeft gekocht, dient (terug) over te dragen aan Jongsma en dat Jongsma daarbij aan De Vos dient "uit te keren de waarde van de aandelen tussen de toen betaalde koopprijs en de thans in redelijkheid vastgestelde waarde van de aandelen". Laatstbedoelde waarde is in het arbitraal vonnis bepaald op ƒ 220.000,- per 1 januari 2000.
8. In zijn brief van 15 september 2000 aan de raadsman van Jongsma heeft een van de arbiters met betrekking tot de onder 2.7. aangehaalde passage medegedeeld: "Deze bewuste zin kan leiden tot meervoudige uitleg. De arbiters hebben met de gewraakte zin niet anders bedoeld dan te zeggen dat de waarde van de aandelen ten opzichte van de koopprijs gedaald is met ƒ 280.000,- tot de nu vastgestelde waarde van ƒ 220.000,-. Voor het overige zijn de arbiters de mening toegedaan dat er geen sprake is van een kennelijke verschrijving of iets dergelijks en zij handhaven ten volle hun eindspraak."
9. In het dictum van het arbitraal vonnis is De Vos veroordeeld, samengevat, om de door haar in 1998 van Jongsma gekochte aandelen (terug) over te dragen aan Jongsma "op uiterlijk 30 juni 2000". Jongsma is veroordeeld om aan De Vos ter zake van die overdracht te betalen "het bedrag van ƒ 110.000,-, eveneens op uiterlijk 30 juni 2000". Partijen zijn voorts ieder veroordeeld tot betaling van een (gelijk) bedrag ter zake van de kosten van het arbitraal geding.
10. Het arbitraal vonnis is op 23 juni 2000 neergelegd bij de griffie van deze rechtbank. Bij beschikking van 12 september 2000 heeft de president van deze rechtbank op verzoek van De Vos verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis verleend.
3. De vordering en het verweer
1. De Vos heeft - na haar eis bij conclusie van repliek te hebben verminderd - gevorderd dat de rechtbank het arbitraal vonnis zal vernietigen, met veroordeling van Jongsma in "de kosten van de procedure, de kosten van de arbitrage daaronder begrepen".
2. Bovenbeschreven vordering is gebaseerd op de stelling, samengevat, dat het arbitraal vonnis op verschillende punten niet met redenen is omkleed en bovendien, gezien de wijze waarop het is tot stand gekomen, in strijd is met de openbare orde of de goede zeden omdat - ten aanzien van de arbiter Dullemond - het beginsel van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van arbiters is geschonden.
3. Jongsma heeft tegen de vordering van De Vos verweer gevoerd. Dit verweer zal, voorzover voor de beoordeling van het geschil van belang, hierna aan de orde komen.
4. De beoordeling van het geschil
1. De rechtbank stelt vast dat zij - krachtens artikel 1064, tweede lid, en artikel 1058, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - bevoegd is tot kennisneming van de onder 3.1. vermelde vordering, aangezien de arbitrage tussen partijen heeft plaatsgevonden in het arrondissement Utrecht.
2. De rechtbank stelt voorts vast dat de onder 3.1. vermelde vordering is ingesteld binnen drie maanden na de datum waarop het arbitraal vonnis is neergelegd bij de griffie van de rechtbank, zodat deze vordering is ingesteld vóór het verstrijken van de in artikel 1064, derde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde vervaltermijn.
3. Met betrekking tot de stelling van De Vos dat het arbitraal vonnis niet met redenen is omkleed zodat dit - krachtens artikel 1065, eerste lid, aanhef en sub d, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - vernietigbaar is, wordt het volgende overwogen.
4. Vaststaat dat het verwijt van De Vos dat Jongsma jegens haar wanbeleid, wanprestatie en bedrog heeft gepleegd en de hierop gebaseerde vordering van De Vos tot vernietiging van de overeenkomst die partijen in 1998 zijn aangegaan, voorwerp van arbitrage zijn geweest. Vaststaat voorts dat de arbiters dit verwijt en deze vordering hebben verworpen met verwijzing naar het feit dat partijen zich voorafgaande aan de door hen gesloten overeenkomst hebben doen bijstaan door externe deskundigen en over en weer voldoende mogelijkheden hebben gehad om zich te voorzien van de noodzakelijke informatie, een en ander zoals hierboven onder 2.6. overwogen.
5. Het feit dat partijen zich voorafgaande aan de door hen gesloten overeenkomst, tijdens de desbetreffende onderhandelingen, hebben doen bijstaan door deskundigen - het arbitraal vonnis noemt als zodanig "externe accountants" - laat de mogelijkheid open dat Jongsma ten aanzien van die overeenkomst wanprestatie en/of bedrog heeft gepleegd zoals door De Vos gesteld. Hetzelfde geldt voor de overweging van de arbiters dat partijen bij hun onderhandelingen "voldoende mogelijkheden hebben gehad om zich van die informatie te voorzien die iedere partij noodzakelijk achtte". Het een noch het ander sluit immers uit dat Jongsma jegens De Vos toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst en aldus "wanprestatie" heeft begaan, dan wel voorafgaande aan het aangaan van de overeenkomst opzettelijk een of meer onjuiste mededelingen heeft gedaan of opzettelijk feiten heeft verzwegen of zich heeft bediend van enige andere kunstgreep en De Vos aldus door "bedrog" heeft bewogen tot het aangaan van de overeenkomst.
6. Uit het bovenstaande volgt dat hetgeen in het arbitraal vonnis is overwogen in verband met de beslissing tot verwerping van De Vos’ stelling dat aan de zijde van Jongsma sprake is geweest van wanprestatie dan wel bedrog en tot afwijzing van de hierop gebaseerde vordering, geen motivering van die beslissing inhoudt. Nu de gronden daarvan ook anderszins niet kenbaar zijn uit het arbitraal vonnis, is de desbetreffende beslissing derhalve niet met redenen omkleed als door de wet vereist.
7. Dezelfde slotsom geldt de - hierboven onder 2.7. aangehaalde - beslissing van de arbiters dat de waarde van de aandelen in de betrokken vennootschappen per 1 januari 2000 ƒ 220.000,- beloopt en de - onder 2.9. aangehaalde - beslissing dat Jongsma aan De Vos ƒ 110.000,- dient te betalen tegen overdracht van aandelen.
8. Het arbitraal vonnis bevat immers geen gronden voor de beslissing dat de aandelen juist op ƒ 220.000,- dienen te worden gewaardeerd. De verwijzingen, in volstrekt algemene bewoordingen, naar "overgelegde jaarrekeningen" en naar - in het arbitraal vonnis niet noemenswaardig uitgelegde - "correcties" en "bruto marges" kunnen niet als zodanig gelden, nu deze verwijzingen geen enkel inzicht geven in de totstandkoming van genoemde ƒ 220.000,-. Hetzelfde geldt voor de omschrijving van dit bedrag als "de thans in redelijkheid vastgestelde waarde van de aandelen". Het arbitraal vonnis ontbeert iedere (nadere) aanduiding van de door de arbiters toegepaste waarderingsgrondslag(en) en van de wijze waarop de waarde van de aandelen is berekend, die daardoor in nevelen zijn gehuld, zodat de in het vonnis gegeven waarderingsbeslissing als niet met redenen omkleed moet worden aangemerkt.
9. De beslissing dat Jongsma aan De Vos ƒ 110.000,- dient te betalen ter zake van de overdracht van aandelen waartoe De Vos is veroordeeld, deelt dit lot, nu ook naar de gronden waarop dat bedrag berust, en de verhouding daarvan tot de hierboven genoemde waarde van ƒ 220.000,-, slechts kan worden geraden.
10. Het onder 4.4. tot en met 4.9. overwogene leidt tot de gevolgtrekking dat de stelling van De Vos dat het arbitraal vonnis niet met redenen is omkleed, gegrond is, zodat het arbitraal vonnis op deze grond vernietigbaar is en de daartoe strekkende vordering van De Vos zal worden toegewezen. De Vos’ stelling dat het arbitraal vonnis eveneens vernietigbaar is omdat het strijdt met de openbare orde of de goede zeden wegens schending van het beginsel van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van arbiters, behoeft derhalve geen bespreking meer.
11. Anders dan door Jongsma geopperd staat het onder 2.10. genoemde verlof tot tenuitvoerlegging niet in de weg aan toewijzing van De Vos’ vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis. In dat verlof ligt immers geen inhoudelijke beoordeling besloten van de vraag of het arbitraal vonnis met redenen is omkleed als door de wet vereist, laat staan van hetgeen De Vos daarover in dit geding naar voren heeft gebracht.
12. Aan toewijzing van bovenbedoelde vordering staat evenmin in de weg het verweer van Jongsma dat het arbitraal vonnis uitsluitend de enkele vaststelling betreft van een toestand van zaken - namelijk de bepaling van de waarde van ondernemingen en van aandelen -, zodat dit vonnis - krachtens artikel 1057, vierde lid, sub e, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - geen motivering behoefde. Dit verweer is in strijd met de feiten: het arbitraal vonnis behelst de beslissing van het tussen partijen gerezen geschil naar aanleiding van de door hen in 1998 gesloten overeenkomst, inclusief de beslissing aangaande de vordering van De Vos tot vernietiging van die overeenkomst. Het arbitraal vonnis betreft aldus niet de enkele vaststelling van de waarde van ondernemingen en aandelen, zodat het de gronden voor de in het vonnis gegeven beslissingen diende te vermelden.
13. Jongsma zal, als in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De gevorderde veroordeling van Jongsma in de kosten van de arbitrage zal worden afgewezen, reeds omdat uit de vernietiging van het arbitraal vonnis niet volgt dat Jongsma ten aanzien van de arbitrage als in het ongelijk gestelde partij dient te worden aangemerkt. De rechtbank heeft thans immers uitsluitend beoordeeld of het arbitraal vonnis - gezien het bepaalde in artikel 1065 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het in verband daarmee door partijen aangevoerde - dient te worden vernietigd, níet wie in het geschil tussen partijen dat aanleiding heeft gegeven tot de arbitrage het gelijk aan haar zijde heeft. In de beslissing van de rechtbank tot vernietiging van het arbitraal vonnis ligt derhalve geen enkel oordeel ter zake van dat geschil besloten.
14. Het verzoek van Jongsma om de advocaat van De Vos persoonlijk te veroordelen tot betaling van een gedeelte, te weten ƒ 7.005,-, van het door Jongsma betaalde vast recht omdat deze advocaat aanvankelijk een onjuiste eis zou hebben ingesteld - mede strekkende tot veroordeling van Jongsma tot terugbetaling van ƒ 500.000,- -, die vervolgens bij de conclusie van repliek is verminderd, met als gevolg een (te) hoog vast recht voor Jongsma, wordt afgewezen. Anders dan door Jongsma geopperd kan de enkele wijziging van eis door De Vos immers niet als een beroepsfout van diens advocaat worden aangemerkt. Voor toewijzing van Jongsma’s verzoek is derhalve geen grond.
15. Wel ziet de rechtbank in de onder 4.14. bedoelde eisvermindering en het op basis van de oorspronkelijke eis verschuldigde (hoge) vast recht aanleiding om bij de tegen Jongsma uit te spreken proceskostenveroordeling, de verschotten van De Vos te begroten overeenkomstig het vast recht dat zou hebben gegolden indien de verminderde eis van aanvang af zou zijn ingesteld, te weten ƒ 400,- (vermeerderd met exploitkosten ten belope van ƒ 124,08). De door de procureur respectievelijk de advocaat van De Vos verrichte werkzaamheden worden gewaardeerd op twee punten à ƒ 860,- per punt.
5. Beslissing
De rechtbank:
1. vernietigt het arbitraal vonnis dat op 30 mei 2000 door de onder 2.5. genoemde arbiters is gewezen in de arbitrage tussen partijen;
2. veroordeelt Jongsma in de proceskosten aan de zijde van De Vos gevallen, tot op deze uitspraak begroot op ƒ 524,08 aan verschotten en op ƒ 1.720,- aan salaris, en verklaart dit vonnis wat betreft deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.H.F.M. Cortenraad LL.M. en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 21 november 2001.