ECLI:NL:RBUTR:2002:1620
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vernietiging arbitraal vonnis wegens niet correcte naleving beginsel van hoor en wederhoor
In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 26 juni 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de vernietiging van een arbitraal vonnis. [eiser] had de kantine beheerd voor [gedaagde] en er was een geschil ontstaan over de afrekening van het seizoen 1997/1998. [gedaagde] had een vordering van ƒ5.926,55 ingediend bij het College van Arbiters van de KNVB, dat op 18 januari 2001 een eindvonnis had gewezen waarin de vordering werd toegewezen. [eiser] stelde dat het arbitraal vonnis in strijd was met de openbare orde en goede zeden, omdat hij niet was gehoord door de deskundige die was benoemd door het College van Arbiters. De rechtbank oordeelde dat het beginsel van hoor en wederhoor was geschonden, omdat de deskundige wel met medewerkers van [gedaagde] had gesproken, maar niet met [eiser]. Dit was in strijd met het fundamentele recht van [eiser] om zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de deskundige tot een oordeel kwam. De rechtbank concludeerde dat de schending van het recht op wederhoor niet kon worden gecompenseerd door de mogelijkheid om later een zitting te verzoeken. De rechtbank vernietigde het arbitrale vonnis en veroordeelde [gedaagde] in de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van het beginsel van hoor en wederhoor in zowel arbitrale als gerechtelijke procedures.