RECHTBANK UTRECHT
sector handels- en familierecht
Vonnis van de voorzieningenrechter
in het kort geding van:
de gemeente,
gemeente Soest,
zetelende te Soest,
e i s e r e s,
procureur: mr. S.I. Janssen,
[[voornamen]] [gedaagde],
wonende te Soest,
g e d a a g d e,
advocaat: mr. F.J.M. Schonkeren te Tilburg.
1. Het verloop van het geding
1.1 Eiseres, hierna ook te noemen: de gemeente, heeft gedaagde in kort geding doen dagvaarden. Op de dienende dag 18 januari 2002, heeft zij van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het exploot van dagvaarding, waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht.
1.2 De gemeente heeft vervolgens bij monde van haar procureur haar vordering doen toelichten mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen en producties.
1.3 Gedaagde heeft hierop verweer gevoerd mede aan de hand van een overgelegde productie.
1.4 Na voortgezet debat is vonnis gevraagd.
2.1 Bij besluit van 1 juni 1999 is de eerder aan gedaagde verleende voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) ingetrokken. Gedaagde heeft tegen dit besluit, naast een bezwaarschrift, tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend waarop zijn uitzetting achterwege is gebleven.
Bij besluit van 8 december 2000 is het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Gedaagde heeft op 4 januari 2001 hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank te Den Haag, zittingsplaats Amsterdam.
Bij uitspraak van de president van laatstgenoemde rechtbank van 5 maart 2001 is het verzoek om een voorlopige voorziening niet ontvankelijk verklaard.
Op 28 maart 2002 zal de mondelinge behandeling van evengenoemd beroep plaatsvinden.
2.2 Ingevolge de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf, hierna ook te noemen de Wet gemeentelijke zorg vvtv, dienden gemeenten zorg te dragen voor de voorziening in de huisvesting van houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf.
2.3 Teneinde in die zorg te kunnen voorzien, heeft de gemeente aan gedaagde een woonruimte in gebruik gegeven aan de Varenstraat 272 te Soest.
2.4 Gedaagde is 11 oktober 2001 meegedeeld dat hij de bij hem in gebruik zijnde woonruimte dient te verlaten.
2.5 Gedaagde zal zich bij zijn vertrek uit Nederland in Soedan dienen te vestigen.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1 Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vordering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven strekt de vordering tot ontruiming van gedaagde uit de woning aan de Varenstraat 272 te Soest, zulks met machtiging van de sterke arm van justitie en politie.
3.2 De gemeente heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat ingevolge het bepaalde in artikel 5 lid 2 van de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 de verstrekking van woonruimte aan gedaagde van rechtswege is beëindigd en dat hij thans zonder recht of titel in de woning verblijft.
3.3 Het spoedeisend belang van de vordering is, hoewel betwist, voldoende aannemelijk gemaakt nu de gemeente de woning op korte termijn beschikbaar wil stellen aan asielzoekers die daarop wel aanspraak kunnen maken.
3.4 Gedaagde heeft zich voorts tegen de vordering verweerd door te stellen dat hij niet rechtmatig verwijderbaar is uit Nederland nu daarvoor een last tot uitzetting nodig is.
Tevens heeft gedaagde gesteld dat artikel 5 van de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 op zijn situatie niet van toepassing dan wel onverbindend is omdat laatstgenoemde wet zijn eerdere op grond van het Stappenplan 1999 verworven rechten niet terzijde kan stellen. Daarnaast heeft gedaagde gesteld dat deze wet niet van toepassing is dan wel onverbindend is omdat deze rechtsongelijkheid veroorzaakt tussen asielzoekers die in asielzoekerscentra zijn gehuisvest en zij die door de gemeente zijn gehuisvest. Ter ondersteuning van deze stelling heeft gedaagde aangevoerd dat op beide groepen voorheen het Stappenplan 1999 van toepassing is geweest.
Voorts heeft gedaagde zich tegen de vordering verweerd door te stellen dat slechts de verhuurster en niet diegene die de woning in bruikleen heeft gegeven de vordering tot ontruiming toekomt.
3.5 De overige stellingen van partijen komen - voor zoveel nodig - hieronder aan de orde.
3.6 In artikel 5 lid 2 van de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 is - voor zover hier van belang - niet bepaald dat het voor de beëindiging van de verstrekkingen ingevolge de Wet gemeentelijke zorg vvtv noodzakelijk is dat een last tot uitzetting moet zijn uitgevaardigd. Bepalend is, zoals blijkt uit dit artikellid, dat uitzetting in verband met de beëindiging van de opschorting van de werking van de intrekking van de vvtv niet langer achterwege hoeft te blijven. Nu gedaagde zelf heeft gesteld dat hij zijn onder 2.1 genoemde beroep niet in Nederland mag afwachten treft zijn eerste stelling derhalve geen doel.
3.7 Gedaagde heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn recht op huisvesting moet worden geëerbiedigd aangevoerd dat hij de aan hem op grond van het Stappenplan 1999 verstrekte voorzieningen mag behouden.
Met het Stappenplan 1999 wordt aldus begrepen de circulaire " het herzien stappenplan beëindigen opvangvoorzieningen ongedocumenteerde asielzoekers " van 8 januari 1999 (Staatscourant van 17 maart 1999 nr. 53 bladzijde 24 en verder). Voorshands wordt geoordeeld dat dit stappenplan niet van toepassing is geweest op de beëindiging van een verstrekking ingevolge de Wet gemeentelijke zorg vvtv. In veelgenoemde circulaire wordt immers gesproken van een instructie stappenplan beëindiging Roa/Rva-voorzieningen.
Dat het Stappenplan 1999 is opgesteld voor de beëindiging van laatstgenoemde voorzieningen volgt ook uit de in de considerans van het Stappenplan 1999 genoemde brief van 23 maart 1998 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer( Tweede Kamer vergaderjaar 1997-1998, 19637 nr. 322). Voorts verdient opmerking dat in het kader van de beëindiging van verstrekkingen ingevolge de Wet gemeentelijke zorg vvtv het zogenoemde Stappenplan Zorgwet vvtv (Staatscourant van 30 november 2000 nr. 233 blz.12 en 13) is opgesteld dat tot de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 op de beëindiging van verstrekkingen ingevolge de Wet gemeentelijke zorg vvtv van toepassing is geweest.
Voor zover het Stappenplan 1999 wel op de beëindiging van verstrekkingen ingevolge de Wet gemeentelijke zorg vvtv van toepassing zou zijn geweest, dan volgt uit dit plan dat de opvangvoorziening slechts wordt voortgezet indien de uitgeprocedeerde asielzoeker voldoende inspanningen heeft verricht om mee te werken aan de maatregelen van de Vreemdelingendienst tot zijn verwijdering.
Blijkens het als productie overgelegde verslag van het onder 2.4 genoemde gesprek wenst gedaagde evenwel niet vrijwillig terug te keren naar Soedan. Ook ter zitting is dit niet gesteld.
3.8 Uit het vorenstaande volgt dat de stelling van gedaagde dat artikel 5 lid 2 van de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 buiten toepassing moet worden gelaten omdat zijn op grond van het Stappenplan 1999 verworven rechten dienen te worden geëerbiedigd moet worden verworpen.
3.9 Ditzelfde geldt voor de in verband met het behoud van zijn rechten gedane verwijzing van gedaagde naar de bij de pleitnota gevoegde uitspraak van de rechtbank te Den Haag van 24 augustus 2001 nu deze ziet op de aanvraag om te worden toegelaten als vluchteling en niet op de beëindiging van de verstrekking van woonruimte als in casu.
3.10 Het hiervoor onder 3.7 overwogene brengt tevens met zich mee dat van de door gedaagde gestelde door artikel 5 lid 2 Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 ontstane rechtsongelijkheid tussen ex-vvtv'ers in de asielzoekerscentra en ex-vvtv'ers met opvang in de diverse gemeenten geen sprake is. Het Stappenplan 1999 is immers nimmer bedoeld geweest voor de beëindiging van verstrekkingen van laatstgenoemde groep. Voor de invoering van evengenoemd artikel was de beëindiging van de verstrekkingen ingevolge de Wet gemeentelijke zorg vvtv geregeld in het Stappenplan Zorgwet vvtv.
3.11 Ook deze door gedaagde aangevoerde grond tot onverbindendverklaring dan wel tot het buiten toepassing laten van artikel 5 lid 2 Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 treft derhalve geen doel.
3.12 Tenslotte komt anders dan gedaagde heeft gesteld, ook een bruikleengever, na de beëindiging (van rechtswege) van het recht op gebruik van woonruimte, een vordering tot ontruiming toe.
3.13 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot ontruiming zal worden toegewezen.
3.14 Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
4.1 veroordeelt gedaagde de woning aan de Varenstraat 272 te Soest binnen een week na de betekening van dit vonnis volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan de gemeente te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden;
4.2 machtigt de gemeente om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen indien gedaagde in gebreke blijft (volledig) aan het bepaalde onder 4.1 te voldoen;
4.3 veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 703,- voor salaris van haar procureur en op € 268,89 voor verschotten;
4.4 verklaart de onderdelen 4.1 tot en met 4.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M.E. van der Burg-van Geest, voorzieningenrechter en is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2002.
w.g. de griffier w.g. de rechter