ECLI:NL:RBUTR:2002:AD9248

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 00/2412
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om nadeelcompensatie na verlening bouwvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 7 februari 2002 uitspraak gedaan in het geschil tussen eisers, A en B, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. De zaak betreft een verzoek om nadeelcompensatie dat door de eisers was ingediend naar aanleiding van de verlening van een bouwvergunning voor woningen aan de [Z]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woningen van eisers zijn gebouwd met gebruikmaking van een bouwvergunning die was verleend op basis van artikel 44 van de Woningwet. Dit artikel staat geen belangenafweging toe bij de beoordeling van een bouwaanvraag, wat betekent dat de afgifte van de bouwvergunning op zichzelf geen aanleiding geeft voor nadeelcompensatie.

Eisers hebben hun verzoek om nadeelcompensatie ingediend omdat zij van mening zijn dat de bouw van de nabijgelegen woningen hun privacy ernstig aantast. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek om compensatie terecht was, omdat de bouwvergunning onherroepelijk was geworden en er geen grond was voor een belangenafweging. De rechtbank heeft ook overwogen dat de schade die eisers stellen te lijden, voortkomt uit de verlening van de bouwvergunning, en dat zij niet konden vertrouwen op de verkoopbrochure van de projectontwikkelaar.

De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien om de gemeente in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid bij de verlening van bouwvergunningen en de beperkingen van de mogelijkheid tot nadeelcompensatie in gevallen waar de vergunning op basis van een limitatief-imperatief systeem is verleend.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Reg. nr.: SBR 00/2412
UITSPRAAK van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen[A] en [B],
beiden wonende te Amersfoort,
e i s e r s,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort,
v e r w e e r d e r.
1. INLEIDING.
Bij besluit van 2 november 2000 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van 26 mei 2000 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder het verzoek van eisers om nadeelcompensatie afgewezen.
Het geding is behandeld ter zitting van 20 december 2001, waar namens eisers is verschenen [W].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.J. Helmink, ambtenaar der gemeente.
2. OVERWEGINGEN.
Eiseres A woont aan de [adres], waarvan zij op [mei 1997] eigenaar is geworden.
Eiser [B] woont aan de [adres], waarvan hij eveneens op [mei 1997] de eigendom heeft verkregen. Voor beiden geldt dat het voorlopig koopcontract is gesloten op [april 1996] en de overdracht plaatsvond op [juli 1996]. De woningen zijn in februari 1997 opgeleverd. Beide woningen liggen in de wijk [Y] nabij de binnenstad van Amersfoort. In deze wijk is een project gerealiseerd voor de bouw van een dertigtal woningen, onderverdeeld in de typen Ensemblewoning en Coulissewoning. De woningen van eisers behoren tot het type Coulissewoning. De woonruimte van dit uit twee bouwlagen bestaande type woning is op de eerste verdieping gesitueerd. De voorgevel van beide bouwlagen is vanaf de vloer opgetrokken van door twee respectievelijk drie kalven onderbroken glas. Ten tijde dat eisers het voorlopig koopcontract sloten was er een door de projectontwikkelaar samengestelde verkoopbrochure voorhanden van de aan de [Z] te realiseren woningen van het type Ensemble. Deze vier aaneengesloten eengezinswoningen (eveneens bestaande uit twee bouwlagen met kapconstructie) waren haaks op de woningen van eisers geprojecteerd aan de overzijde van de [adres]. Voor dit bouwplan is op 17 december 1996 bouwvergunning verleend. De dichtst bijgelegen woning zou volgens de tekeningen bij die brochure een blinde zijgevel krijgen. Bij de oplevering in de loop van 1997 bleek eisers evenwel dat de kapconstructie was gehalveerd ten behoeve van een dakterras aan de voorzijde van de woning. Deze verandering brengt volgens eisers een ernstige aantasting van hun privacy met zich omdat de bewoners van, in elk geval, de dichtst bijgelegen woning vanaf hun dakterras vrije inkijk hebben in de woonruimten van eisers.
Vanwege deze door eisers gestelde benadeling hebben zij zich op 26 maart 1998 tot de raad van de gemeente Amersfoort gewend met het verzoek hen in aanmerking te brengen voor planschade op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Dit verzoek is bij besluit van 28 september 1999, bekendgemaakt op 4 oktober 1999, met inachtneming van het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken van 1 april 1999, afgewezen. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
Samengevat berust de afwijzing (primair) hierop dat het voor het betrokken gebied vastgestelde uitwerkingsplan "Eemkwartier-Oost", onherroepelijk geworden op 30 juni 1998, met de bebouwingsvoorschriften waarvan de aan de [Z] opgerichte eengezinswoningen in overeenstemming zijn, binnen de grenzen van de uitwerkingsregels gesteld bij het bestemmingsplan "Stadsvernieuwingsplan Centraal Stadsgebied", onherroepelijk geworden op 5 februari 1993, is gebleven.
Bij brief van 5 februari 2000 hebben eisers zich wederom tot het gemeentebestuur van Amersfoort gewend, ditmaal met het verzoek hen voor het beweerdelijk geleden (en nog te lijden) nadeel, gelegen in vorengenoemde inbreuk op hun privacy, compensatie te bieden.
Aan het verzoek hebben eisers in hoofdzaak ten grondslag gelegd dat verweerder bij de verlening van de vergunning van 17 december 1996 voor de bouw van de onderhavige Ensemblewoningen aan de [Z] ten onrechte geen aandacht heeft geschonken aan (het effect ervan op) de directe woonomgeving, dat verweerder heeft verzuimd eisers op de hoogte te stellen van de wijziging van het bouwplan voor die woningen in zoverre daarbij is afgeweken van de tekeningen bij de verkoopbrochure, en ten slotte dat verweerder de in de vergadering van de raadscommissie van 13 september 1999 gedane toezegging niet is nagekomen.
Bij de op bezwaar gehandhaafde en nader onderbouwde beslissing tot afwijzing van dit verzoek heeft verweerder vastgesteld dat op 17 december 1996 een inmiddels rechtens onaantastbaar geworden bouwvergunning is verleend voor de bouw van de onderhavige Ensemblewoningen aan de [Z]. Tegen dit besluit hebben eisers geen rechtsmiddelen aangewend.
Voor nadeelcompensatie acht verweerder dan ook geen grond aanwezig. Daarbij is mede in beschouwing genomen dat in een geval als hier aan de orde aan het bestuursorgaan geen enkele ruimte is gelaten tot het maken van een belangenafweging.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat het bestreden besluit een beslissing behelst op het door eisers tot verweerder gerichte verzoek om compensatie van het nadeel dat eisers ten gevolge van de verlening van de bouwvergunning van 17 december 1996 stellen te lijden.
Deze beslissing strekt tot afwijzing van het verzoek. Zij is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waarover de rechter die bevoegd is over de vergunningverlening te oordelen zich desverlangd mede kan uitspreken.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien voor nadeelcompensatie.
Gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie onder meer de uitspraak van 14 april 2000, gepubliceerd in Gemeentestem 7128, nr. 10, kan het beginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten er toe leiden dat verweerder een tegemoetkoming zou moeten toekennen voor onevenredig nadeel dat derden door de verlening van de vergunning ondervinden, indien kan worden gezegd dat de vergunning ter behartiging van enig openbaar belang is verleend.
De rechtbank stelt vast dat de woningen aan de [Z] zijn gebouwd met gebruikmaking van een ex artikel 44 van de Woningwet verleende bouwvergunning. Dit artikel bevat de gronden waarop een aangevraagde bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd, het zogeheten limitatief-imperatieve systeem. Dit betekent dat verweerder geen belangen mag afwegen bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Door de afgifte van een bouwvergunning op grond van artikel 44 van de Woningwet kan er dus op zichzelf geen sprake zijn van een onevenwichtig besluit waarvoor nadeelcompensatie behoort te worden gegeven.
Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat in dit geval reden zou bestaan om eisers verzoek om nadeelcompensatie in te willigen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat eisers aan de toezegging in de raadscommissie, om een en ander nader te onderzoeken, het vertrouwen hebben kunnen ontlenen dat het vermeende nadeel zou worden gecompenseerd.
De rechtbank overweegt in dit verband dat de schade die eisers stellen te lijden veroorzaakt wordt door de verlening van de bouwvergunning, voor zover die afwijkt van de uitvoering van de Ensemblewoningen als beschreven in de verkoopbrochure.
De omstandigheid dat in die verkoopbrochure door de projectontwikkelaar een ander aanzien van de woningen is weergegeven dan waarvoor uiteindelijk bouwvergunning is gevraagd en verleend, kan naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak geen rol spelen. Eisers hadden moeten begrijpen dat aan een dergelijke verkoopbrochure van een particuliere maatschappij geen zekerheid omtrent de te realiseren bebouwing tegenover hun woningen ontleend kon worden. Daarvoor dient immers de concrete bouwplannen in combinatie met het ter plaatse geldende bestemmingsplan geraadpleegd te worden. Dat verweerder als verkoper van de grond, en wellicht als participant in de ontwikkelingsmaatschappij, bij de bouw van de betreffende woningen betrokken was, maakt dat niet anders. Ook het vertrouwen van eisers in de gestelde uitlatingen van de notaris kan verweerder niet verweten worden en dient dan ook voor hun rekening te blijven.
Hetgeen namens eisers is aangevoerd kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Aangezien ook overigens geen aanleiding bestaat te oordelen dat dit besluit geen stand kan houden, komt het beroep voor ongegrondverklaring in aanmerking.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING.
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. V.M.M. van Amstel, lid van de enkelvoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2002.
De griffier: Het lid van de enkelvoudige kamer:
J.D. Koteris V.M.M. van Amstel
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.